ECLI:NL:RBAMS:2023:284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
C/13/715652 / HA ZA 22-266
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over legitieme portie en aansprakelijkheid notaris

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil naar aanleiding van het testament van de heer [erflater], die op 3 oktober 2018 is overleden. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben een beroep gedaan op hun legitieme portie uit de nalatenschap van hun vader, terwijl [gedaagde 1], de executeur van de nalatenschap, en de stichting [gedaagde 2], die door de erflater is opgericht, zich verzetten tegen deze aanspraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater in zijn testament expliciet heeft verzocht dat zijn kinderen geen beroep zouden doen op hun legitieme portie, wat de basis vormt voor de juridische strijd. De eisers vorderen onder andere een verklaring voor recht dat de legitieme portie moet worden ingekort ten gunste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Daarnaast wordt de notaris, die het testament heeft opgesteld, verweten niet zorgvuldig te hebben gehandeld, wat zou hebben geleid tot schade voor de eisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken over de gevolgen van het beroep op de legitieme portie. De vorderingen van de eisers zijn echter afgewezen, omdat zij geen belang meer hebben bij de uitvoering van het testament na hun beroep op de legitieme portie. De rechtbank heeft de notaris wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eisers, maar de vorderingen tegen de executeur en de stichting zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/715652 / HA ZA 22-266
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. G.T.J. Hoff te Haarlem,
tegen
1.
[gedaagde 1], in persoon en in hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.S. van Gaalen te Amsterdam,
2. de stichting
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.Z. Anink te Amsterdam,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.H. Rammeloo te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde 1] (ook wel: executeur [gedaagde 1] ), de [gedaagde 2] en de notaris genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit
- de dagvaarding van 4 maart 2022, met producties,
- de respectieve conclusies van antwoord (met producties) van [gedaagde 1] , de [gedaagde 2] en de notaris,
- het verzoek van [eiser 1] en [eiser 2] om re- en dupliek toe te staan, en de reacties daarop van de wederpartijen,
- het tussenvonnis van 22 juni 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de correspondentie over het verzoek verlenging spreektijd van mr. Hoff,
- de akte houdende overlegging producties (29-31) van [eiser 1] en [eiser 2] , het bezwaar daartegen van de notaris ingediend bij rolbericht van 14 november 2022, de reactie daarop van mr. Hoff bij brief van 16 november 2022, en de (ongedateerde) beslissing van de rechtbank dat het subsidiaire verzoek om blz. 1 tot en met 5 van de akte buiten beschouwing te laten,
- de akte overlegging productie (27) van [gedaagde 1] ,
de akte overlegging producties (16-19) van de notaris,
- het proces-verbaal van de 25 november 2022 gehouden mondelinge behandeling, en de daarin genoemde stukken, waaronder de schriftelijke spreekaantekeningen van de raadslieden,
- de brief van mr. Van Gaalen van 12 januari 2023, met opmerkingen over het proces-verbaal, en de reactie daarop van mr. Hoff van 16 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [erflater] (hierna: erflater of vader) is op 3 oktober 2018 op 90-jarige leeftijd overleden. Vader is getrouwd geweest met mevrouw [naam 1] , welk huwelijk is geëindigd door haar overlijden op 25 mei 2013. Uit hun huwelijk zijn [eiser 1] , [gedaagde 1] en [eiser 2] geboren.
2.2.
Op 1 juni 2017 heeft vader de [gedaagde 2] (hierna ook: de [gedaagde 2] ) opgericht. De [gedaagde 2] is een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) met als statutair doel: het steunen van Nationale parken en andere beschermde natuurgebieden in Afrika. Met twee andere bestuursleden vormde vader het bestuur van de [gedaagde 2] . In 2017 is vader een schenkingsovereenkomst aangegaan met de [gedaagde 2] waarin hij vanaf december 2017 gedurende vijf jaar een bedrag van € 10 miljoen per jaar aan de [gedaagde 2] zou schenken.
2.3.
Op 11 oktober 2017 heeft vader zijn testament opgemaakt voor de notaris. Dit testament luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“(..)Considerans
Ik heb heel goed nagedacht over het wijzigen van mijn testament. Ik draag de door mij opgerichte [gedaagde 2] : [gedaagde 2] een warm hart toe. Ik ben met de [gedaagde 2] een schenkingsovereenkomst aangegaan waarin ik vanaf december tweeduizend zeventien gedurende vijf jaren een bedrag zal gaan schenken van tien miljoen euro (€ 10.000.000,00) per jaar. Ook wil ik de [gedaagde 2] vermogen nalaten voor het geval ik kom te overlijden. Mijn kinderen hebben uit de nalatenschap van mijn echtgenote al veel vermogen ontvangen en het ontbreekt hen aan niets. Aan mijn zoon [gedaagde 1] wil ik mijn belang in Libra International B.V. nalaten, ik ben me bewust van het feit dat de aandelenverhoudingen onder de kinderen hierdoor enigszins wijzigen. In verband met de afwikkeling van de nalatenschap van mijn echtgenote heb ik op de kinderen een vordering die verrekend kan worden met de door hen te ontvangen erfdelen gezien de omvang van mijn nalatenschap. Ik realiseer me dat ik door het doen van schenkingen aan de [gedaagde 2] en het legaat aan deze [gedaagde 2] de kinderen geschonden kunnen worden in hun legitieme portie. Ik verzoek hen om geen beroep te doen op hun legitieme portie.
(..)
2. LEGATEN GELDBEDRAGEN
(..)
3. LEGAAT AANDELEN
Ik legateer aan mijn zoon [ [gedaagde 1] ] alle tot mijn nalatenschap behorende (certificaten van) aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Libra International B.V., (..)
deze aandelen hierna ook te noemen: de aandelen.
a. Ik leg de legataris de verplichting op de waarde van de aandelen in mijn
nalatenschap in te brengen.
(..)
i. De waarde van de aandelen zal worden vastgesteld op vijfentachtig procent (85%) van de intrinsieke waarde van de aandelen waarbij de op de balans van de vennootschap opgenomen rekening-courantvordering wordt gesteld op tachtig procent (80%) van de nominale waarde.
Ik houd deze waardering aan omdat eenzelfde waardering is gehanteerd ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van mijn echtgenote.(..)
4. LEGAAT AAN [gedaagde 2]
Ik legateer aan [de [gedaagde 2] ] een bedrag gelijk aan de waarde van een erfdeel als ware deze [gedaagde 2] voor de helft erfgenaam geweest in mijn nalatenschap, derhalve dient er rekening te worden gehouden met de bovenstaande legaten.
Dit legaat dient, zonder bijberekening van rente, te worden afgegeven binnen één
jaar na mijn overlijden en is niet Vrij van erfbelasting.
Het is mijn uitdrukkelijke bedoeling dat het vermogen dat de [gedaagde 2] uit dit legaat
verkrijgt zoveel mogelijk in stand wordt gehouden als stamvermogen van de
[gedaagde 2] .
5. ERFGENAMEN
Ik benoem tot mijn erfgenamen:
mijn kinderen, ieder voor een gelijk deel.
Indien een van mijn kinderen tegelijk met of voor mij overlijdt dan wel mijn nalatenschap verwerpt, zijn de regels van plaatsvervulling van het erfrecht bij versterf van overeenkomstige toepassing.
In het geval de hiervoor opgenomen benoeming van erfgenamen noch de plaatsvervulling effect sorteert, vindt ten behoeve van de overige erfgenamen aanwas plaats naar evenredigheid van de aan hun toekomende erfdelen.
6. BEROEP OP LEGITIEME
Indien een afstammeling een beroep doet op zijn legitieme portie, sluit ik hem en zijn afstammelingen uit als erfgenamen in mijn nalatenschap (in afwijking van het
bepaalde sub 5).
7. EXECUTELE
Ik benoem tot executeur: mijn zoon [ [gedaagde 1] ]. (..)”
2.4.
Door en met het overlijden van vader is [gedaagde 1] hem opgevolgd als bestuurder van de [gedaagde 2] . [gedaagde 1] heeft als executeur de notaris aangewezen als boedelnotaris.
2.5.
Op 2 november 2018 laat [eiser 2] aan de notaris weten dat zij door het advocatenkantoor Smeets Gijbels wordt bijgestaan.
2.6.
Op 29 november 2018 laat mr. P. Blokland weten dat hij en mr. Laureij [eiser 1] als partijnotaris bijstaan en vraagt hij de notaris in algemene bewoordingen het testament uit te leggen omdat: “voor [eiser 1] niet duidelijk (is) hoe groot zijn legitieme aanspraak is”.
2.7.
Per e-mail van 4 december 2018 heeft [eiser 1] aan de notaris onder meer de volgende vraag gesteld:
“Is het voor u mogelijk om de opties nog even op een rijtje te zetten en met name de impact van artikel 6 uit het testament (onterving bij opeisen legitieme portie)?”
2.8.
Op 7 december 2018 heeft de notaris een notitie aan [eiser 1] , [gedaagde 1] en [eiser 2] gestuurd, die voor zover hier relevant als volgt luidt:
“(..)
Inleiding
Bij de afwikkeling van de nalatenschap van jullie vader is het voor jullie allen van belang duidelijkheid te hebben over het gevolg van het inroepen van de legitieme portie, met name in het licht van artikel 6 van het testament. Daarom heb ik als boedelnotaris deze notitie geschreven. (..)
De legitieme portie
(..) De wet noemt welke giften moeten worden opgeteld. In dit verband is bijvoorbeeld de schenking die vader in 2017 en in 2018 aan [gedaagde 2] van belang (..).
Artikel 6 van het testament
Van belang is ook de volgende bepaling in het testament namelijk artikel 6. Hierin bepaalt vader:
“Indien een afstammeling een beroep doet op zijn legitieme portie, sluit ik hem en zijn afstammelingen uit als erfgenamen in mijn nalatenschap (in afwijking van het bepaalde sub 5).”
Vader wilde graag dat zijn kinderen zouden berusten in de wijze waarop hij zijn vermogen heeft verdeeld. Als zij dat niet zouden doen, vond hij het eerlijk/reëel dat zij niet meer mee mogen beslissen over de afwikkeling van de nalatenschap en slechts als schuldeiser optreden. Een dergelijke bepaling was ook al opgenomen in het testament van jullie moeder.
Deze bepaling werkt zo uit dat als een kind als erfgenaam en beroep op zijn/haar
legitieme portie doet, hij of zij geen erfgenaam meer is en uitsluitend zijn of haar legitieme portie in geld ontvangt, dus niet (meer) in goederen en ook niet (meer) meepraat bij de verdeling van de nalatenschap immers hij of zij is geen deelgenoot meer maar enkel schuldeiser door het beroep op de legitieme.
Het erfdeel dat vrijvalt zou op basis van de wet dan toekomen aan de kinderen van het betreffende kind, maar daar is in het testament van afgeweken. Het vrijvallende erfdeel komt dan toe aan de andere erfgenamen (die geen beroep doen), ieder voor een gelijk deel. De economische waarde van dit vrijvallende deel is ons inziens 0.
Inkorting
Als je een beroep doet op je legitieme portie is het belangrijk te weten wie je kan
aanspreken, dit heet inkorting. Dit is een ingewikkelde regeling en is afhankelijk van de omvang van de legitimaire massa. Feit is dat als een van jullie een beroep doet inkorting plaatsvindt bij de andere twee kinderen, de [gedaagde 2] en andere legatarissen.
(..)”
2.9.
Per e-mail van 7 december 2018 schrijft mr. Blokland aan de notaris, cc aan [eiser 1] , het volgende:
“(..) Wij begrijpen ook uit de notitie dat hij er in dat geval economisch niet op achteruit gaat, dat betekent dat zijn legitieme portie bestaat uit een vordering, gelijk aan het vervallen erfdeel plus het legitimair tekort dat hij had voordat hij aanvullend ging inkorten. Dus stel het erfdeel van [eiser 1] is 200 waard en de legitieme aanspraak is 260 zodat er een legitimair tekort is van 60, dan leidt een beroep op aanvullende inkorting ertoe dat [eiser 1] zijn erfdeel (in de zin van mede-eigendom ter waarde van 200) kwijtraakt, maar daarvoor in de plaats een vordering van 260 in geld krijgt (de positie van [gedaagde 1] en [eiser 2] wordt dus door het beroep van [eiser 1] op aanvullende inkorting – economisch gezien – niet beter, maar wel zijn ze een mede-eigenaar kwijt).
Kunnen jullie nog even bevestigen dat we het zo goed hebben begrepen? (..)”
2.10.
Per e-mail van 10 december 2018 schrijft S. Vermeulen, kandidaat-notaris, aan mr. Blokland en de notaris, cc aan [eiser 1] :
“(..) Mede namens [gedaagde 3] [de Notaris, rb] bevestig ik dat jullie de juiste conclusies van de notitie trekken in jullie e-mail. (..)”
2.11.
Op 24 december 2018 heeft [gedaagde 1] als executeur een excelsheet met een tabblad ‘Berekening legitimaire massa/legitieme porties/legitimaire tekorten’ en een tabblad ‘berekening erfdelen’ toegestuurd aan [eiser 1] en [eiser 2] . Daaruit blijkt dat de legitieme portie op dat moment werd berekend op € 35,5 miljoen per kind, en het erfdeel werd berekend op € 33,1 miljoen per kind.
2.12.
De notaris heeft op 28 december 2018 een verklaring van erfrecht/executele afgegeven. Daaruit blijkt onder meer dat [eiser 1] , [gedaagde 1] en [eiser 2] op dat moment alle drie de nalatenschap beneficiair hadden aanvaard.
2.13.
Op 23 juli 2019 heeft [gedaagde 1] een concept-boedelbeschrijving aan [eiser 1] en [eiser 2] gestuurd.
2.14.
Per e-mail van 17 augustus 2019 heeft [gedaagde 1] aan [eiser 1] en [eiser 2] gevraagd om vóór eind augustus al dan niet een beroep te doen op hun legitieme.
2.15.
Per brief van haar advocaat mr. Klarus-Blomjous van 27 augustus 2019 heeft [eiser 2] een beroep gedaan op haar legitieme portie.
2.16.
Per brief van zijn partijnotarissen mrs. Blokland en Laureij van 28 augustus 2019 heeft [eiser 1] een beroep gedaan op zijn legitieme portie.
2.17.
Op 7 november 2019 heeft de notaris een aangepaste verklaring van erfrecht/executele opgesteld.
2.18.
Op 19 november 2019 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden, waarop de notaris en [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde 1] aanwezig waren. [eiser 1] werd bijgestaan door mrs. Blokland en Laureij, [eiser 2] door mr. P.G. Knoppers en mr. E.C.C. Klarus-Blomjous beiden van SmeetsGijbels advocaten en [gedaagde 1] vanaf 4 oktober 2019 door mr. Van Gaalen.
2.19.
In februari 2020 heeft [gedaagde 1] per e-mail aan [eiser 1] en [eiser 2] een voorstel gedaan om de bestaande geschilpunten in der minne op te lossen. Per e-mail van 11 maart 2020 heeft mr. Blokland daarop namens [eiser 1] en [eiser 2] gereageerd.
2.20.
[gedaagde 1] , [eiser 1] en [eiser 2] hebben uiteindelijk op 17 december 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin hebben partijen de legitieme portie vastgesteld op € 35.405.078,-.
2.21.
Begin 2021 publiceerde de [gedaagde 2] haar jaarverslag 2019 op de website anbi.nl.
“Het legaat is door [de [gedaagde 2] ] in de tweede helft van 2019 ontvangen.
Doordat twee van zijn kinderen een beroep hebben gedaan op de zogenaamde legitieme portie bleek het legaat van de oprichter minder omvangrijk dan gedacht. De [gedaagde 2] ging aanvankelijk uit van een bedrag van ca € 95 miljoen maar het uiteindelijke legaat kwam uit op ca. € 65 miljoen. (..)
5. Kortlopende schulden
Dit betreft een schuld aan de erven [erflater] i.v.m. een te hoog uitgekeerd legaat. (..)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair
1. een verklaring voor recht dat het testament van vader aldus moet worden uitgelegd dat de door het beroep op de legitieme door [eiser 1] en [eiser 2] vrijgevallen erfdelen naar evenredigheid aanwassen bij [gedaagde 1] en de [gedaagde 2] (dat wil zeggen in de verhouding 1:3) en/of dat de inkorting ten behoeve van de legitimarissen eerst bij [gedaagde 1] dient plaats te vinden;
2. ( (executeur) [gedaagde 1] te gebieden het testament van vader conform deze uitleg uit te voeren;
3. ( (executeur) [gedaagde 1] te gebieden het teveel ontvangen bedrag uit de nalatenschap van vader na toepassing van een door de rechtbank te bepalen inkortingsvolgorde, terug te storten;
4. ( (executeur) [gedaagde 1] te gebieden om het teveel aan [gedaagde 1] betaalde bedrag na toepassing van een door de rechtbank te bepalen inkortingsvolgorde, uit te keren aan de [gedaagde 2] (met inbegrip van de door de [gedaagde 2] geleden schade);
5. de [gedaagde 2] te gebieden het teveel aan [gedaagde 1] betaalde bedrag na toepassing van een door de rechtbank te bepalen inkortingsvolgorde (te vermeerderen met de door de [gedaagde 2] geleden schade) uit de nalatenschap van vader te accepteren;
Subsidiair
6. het door [eiser 2] gedane beroep op de legitieme te vernietigen;
7. de vaststellingsovereenkomst van 17 december 2020 gedeeltelijk te vernietigen, te weten voor wat betreft de artikelen die niet los kunnen worden gezien van het beroep door [eiser 2] op de legitieme portie;
8. ( (executeur) [gedaagde 1] te gebieden het testament van vader opnieuw af te wikkelen met inachtneming van [eiser 2] als erfgename;
Primair en subsidiair
9. een verklaring voor recht dat de notaris als de notaris die het testament heeft opgesteld en gepasseerd, en als boedelnotaris, na het overlijden van vader niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht en aansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] en [eiser 2] dientengevolge hebben geleden en nog zullen lijden, nader op te maken bij staat;
10. een verklaring voor recht dat (executeur) [gedaagde 1] niet de zorg van een goed executeur in acht heeft genomen en aansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] en [eiser 2] dientengevolge hebben geleden en nog zullen lijden, nader op te maken bij staat;
11. de [gedaagde 2] te gebieden om binnen een week na het vonnis de volgende passages uit haar jaarverslag 2019 te verwijderen en verwijderd te houden:
“Doordat twee van zijn kinderen een beroep hebben gedaan op de zogenaamde legitieme portie bleek het legaat van de oprichter minder omvangrijk dan gedacht. De [gedaagde 2] ging aanvankelijk uit van een bedrag van ca € 95 miljoen maar het uiteindelijke legaat kwam uit op ca. € 65 miljoen.”
en
“Dit betreft een schild aan de erven [erflater] i.v.m. een te hoog uitgekeerd legaat.”
op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag;
12. [gedaagde 1] , de [gedaagde 2] en de notaris hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderden met de wettelijke rente vanaf tien dagen na het vonnis.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag.
3.3.
Met betrekking tot het primair: het testament van vader moet zo worden uitgelegd, dat het de bedoeling van vader was dat de [gedaagde 2] de helft van zijn vermogen, althans het beschikbare deel ervan, zou krijgen, omdat zijn kinderen blijkens de considerans al ruimschoots voldoende hadden. Subsidiair geldt dat vader in zijn testament een alternatieve inkortingsvolgorde heeft opgenomen. Daarbij is het waarschijnlijk dat [gedaagde 1] door het legaat van aandelen dusdanig is bevoordeeld dat de inkorting geheel ten laste van hem kan plaatsvinden.
3.4.
Met betrekking tot het subsidiair: [eiser 2] beroept zich op dwaling met betrekking tot haar beroep op de legitieme portie en de ter uitvoering daarvan gesloten Vaststellingsovereenkomst. Zij heeft door toedoen van [gedaagde 1] en de notaris een onjuiste voorstelling van zaken gehad toen zij per brief van 27 augustus 2019 een beroep heeft gedaan op de legitieme portie, en wel door:
- in de eerste plaats de uitlatingen van de notaris over het gebrek aan gevolgen van een beroep op de legitieme portie, in de notitie van 7 december 2018 en de e-mail van 10 december 2018;
- in de tweede plaats doordat [gedaagde 1] een onredelijk korte termijn gesteld om al dan niet een beroep te doen op de legitieme portie;
- in de derde plaats door het onbesproken laten van de gevolgen van het beroep op de legitieme tijdens de bijeenkomst van 19 november 2019, door [gedaagde 1] en door de notaris;
- in de vierde plaats door de misleidende uitlatingen van [gedaagde 1] voorafgaand aan het sluiten van de Vaststellingsovereenkomst;
- in de vijfde plaats door het feit dat het totaalplaatje van de verdeling na het beroep op de legitieme ontbreekt;
- in de zesde plaats door het gebrek aan regie en adequate voorlichting van de notaris als boedelnotaris in deze nalatenschap.
3.5.
De door de notaris gemaakte beroepsfouten zijn:
- de erfrechtelijke onvoldoende voor de redactie van het testament, in die zin dat de notaris heeft nagelaten om het legaat met zoveel woorden in het erfrechtelijk systeem van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in te passen. Ook is niet met zoveel woorden opgenomen dat de erfrechtelijke verkrijging van de [gedaagde 2] pas wordt ingekort nadat de andere verkrijgingen volledig zijn ingekort;
- de onjuiste en onvolledige voorlichting over de gevolgen van een beroep op de legitieme portie, en wel in de notitie van 7 december 2018 en de e-mail van 10 december 2018, tijdens de bijeenkomst van 19 november 2019, door geen totaalplaatje kenbaar te maken, en door het gebrek aan regie en adequate voorlichting van de notaris;
- het nalaten om de misleidende uitlatingen van [gedaagde 1] voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst te corrigeren.
3.6.
Met betrekking tot de aansprakelijkheid van de executeur: [gedaagde 1] heeft zowel voor als na het beroep op de legitieme door [eiser 1] en [eiser 2] verzwegen wat het verstrekkende gevolg zou zijn van dat beroep. [gedaagde 1] heeft nooit een totaalplaatje geschetst, een onredelijk korte termijn voor het al dan niet inroepen van de legitieme gesteld, en misleidende uitlatingen gedaan voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Tot slot heeft hij een zwabberkoers gevaren met de uitkering aan de [gedaagde 2] .
3.7.
Met betrekking tot het gebod aan de [gedaagde 2] : bepaalde mededelingen uit het jaarverslag zijn onjuist of misleidend en onrechtmatig
3.8.
[gedaagde 1] , de [gedaagde 2] en de notaris voeren ieder voor zich verweer.
3.9.
De notarisvoert het volgende aan. [eiser 1] en [eiser 2] hebben als legitimarissen geen belang bij de verwijten over de inhoud van testament en de uitvoering van de nalatenschap. Ook zijn zij materieel beter geworden van hun beroep op de legitieme.
Erflater heeft niets anders gewild. Ook de uitvoering van het testament is conform de wens van vader.
3.10.
Het verwijt over de voorlichting over de gevolgen van een beroep op de legitieme is onterecht, omdat [eiser 1] en [eiser 2] (en hun adviseurs) op basis van het testament zelf al de gevolgen van een beroep op de legitieme konden nagaan, in het bijzonder de sancties op een dergelijk beroep.
Over uitlatingen in de notitie van 7 december 2018 en de mail van 10 december 2018: [eiser 1] en zijn adviseurs hebben uitsluitend gevraagd om uit te leggen wat de gevolgen van het testament voor een legitimaris zouden zijn. Die mededeling is juist. Het bijzinnetje is onjuist, maar daar heeft de notaris niet op gereageerd. De notaris heeft nadien ook geen vragen meer gekregen van [eiser 1] en [eiser 2] en of hun adviseurs.
Dat de notaris dit onbesproken zou hebben gelaten tijdens de bespreking op 19 november 2019, is om verschillende redenen onjuist.
Voor het totaalplaatje hadden [eiser 1] en [eiser 2] zich tot de executeur moeten wenden. Bij de notaris hebben zij hier nooit naar gevraagd.
Doordat de executeur actief, voortvarend en cijfermatig onderlegd was, en kenbaar de relevante informatie verstrekte, was de rol van de boedelnotaris beperkt.
3.11.
Het verwijt van het niet-corrigeren van uitlatingen van [gedaagde 1] is onterecht, omdat de notaris geen rol had in de onderhandelingen tussen [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde 1] .
3.12.
Subsidiair betwist de notaris schade en/of het causaal verband. Ook meent de notaris dat sprake is van eigen schuld.
3.13.
[gedaagde 1]voert het volgende aan. [eiser 1] en [eiser 2] hebben geen belang bij hun vorderingen in de zin van artikel 3:302 BW en kwalificeren niet als betrokken persoon bij de rechtsverhouding. Op grond hiervan moeten zij niet-ontvankelijk worden verklaard in hun primaire vorderingen.
3.14.
De door [eiser 1] en [eiser 2] bepleite uitleg is onbegrijpelijk, inconsistent, volgt niet uit het testament, en is bovendien in strijd met het bepaalde in artikel 4:87 lid 3 BW.
3.15.
Een beroep op dwaling is uitgesloten bij legitieme portie. Ook hebben partijen alle aspecten van de legitieme portie in de vaststellingsovereenkomst geregeld. Ook daarom is een beroep op dwaling niet mogelijk. Bovendien is een dwaling over het recht niet mogelijk. Meest subsidiair geldt dat de dwaling voor rekening van [eiser 2] moet blijven, in het licht van het feit dat zij werd bijgestaan door adviseurs, en een eigen onderzoeksplicht had. Bovendien was [gedaagde 1] voor het verstrekken van informatie afhankelijk en aangewezen op de boedelnotaris.
3.16.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid als executeur: [eiser 1] en [eiser 2] hebben ook hierbij geen belang, hebben hun schade niet onderbouwd, en [gedaagde 1] betwist iedere tekortkoming.
3.17.
De [gedaagde 2]refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Wel betwist de [gedaagde 2] dat sprake is van onrechtmatige uitlatingen in het jaarverslag, omdat de tekst een correcte weergave van de feiten bevat. Bovendien is het jaarverslag inmiddels niet meer te zien op de website. De [gedaagde 2] zal vrijwillig voldoen, zodat een dwangsom buiten de orde is. Voor een hoofdelijke proceskostenveroordeling van de [gedaagde 2] is geen enkele grond. De [gedaagde 2] is slechts lijdend voorwerp in deze procedure.
3.18.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

belang bij de primaire vorderingen

4.1.
Zowel de notaris als [gedaagde 1] heeft het verweer gevoerd dat [eiser 1] en [eiser 2] geen belang hebben bij de door hen primair gevorderde verklaringen voor recht over de uitleg van het testament (in de zin van artikel 3:303 BW) en geen onmiddellijk betrokken personen zijn bij de rechtsverhouding waarin deze uitleg een rol speelt (in de zin van artikel 3:302 BW). Dit verweer slaagt. Daartoe is het volgende redengevend.
4.2.
Hoewel [eiser 1] en [eiser 2] in het testament zijn benoemd tot erfgenamen in de nalatenschap, in welke hoedanigheid zij voldoende belang in de hiervoor bedoelde zin bij deze vorderingen zouden hebben, staat vast dat [eiser 1] en [eiser 2] ieder voor zich een beroep op hun legitieme portie hebben gedaan. Als gevolg daarvan zijn zij (als legitimaris) nog slechts schuldeiser, maar geen erfgenaam meer (zie Asser/Perrick 4 2013/297 en Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, p. 1837 e.v. (MvT bij art. 4.3.3.1 (art. 63) met verwijzing naar p. 1883 (MvT bij de artt. 4.3.3.8a-8g en 11-13 (artt. 71 e.v.). Omdat zij dus geen erfgenaam in de nalatenschap meer zijn, hebben zij ook geen belang meer bij de juiste uitvoering van het testament in de zin van artikel 3:303 BW, noch zijn zij nog langer onmiddellijk bij deze rechtsverhouding betrokken in de zin van artikel 3:302 BW. Aan het gegeven dat zij de hoedanigheid van erfgenaam eerder wel hebben gehad, kunnen zij geen belang in de genoemde zin bij de door hen ingestelde vorderingen meer ontlenen.
4.3.
Daaraan kan - voor de goede orde - worden toegevoegd dat [eiser 1] en [eiser 2] als schuldeiser ook geen eigen financieel belang bij deze vorderingen naar voren hebben gebracht, waarbij geldt dat deze vorderingen erop zijn gericht dat de in hun visie onjuiste uitvoering aan het testament is gegeven. Zij hebben immers geen nadeel of schade naar voren gebracht die daarvan (dat de in hun visie onjuiste uitvoering aan het testament is gegeven) het gevolg is.
4.4.
Het feit dat [eiser 1] en [eiser 2] nog wel steeds afstammelingen van vader zijn levert evenmin een belang in de hiervoor (in 4.2) genoemde zin bij de juiste uitvoering van het testament op. In zoverre is hun belang immers zuiver emotioneel. Weliswaar kan een dergelijk emotioneel belang in bepaalde uitzonderlijke gevallen een rechtens relevant procesbelang opleveren, maar dat geldt dat niet voor de onderhavige situatie, waarin [eiser 1] en [eiser 2] zelf hebben besloten om tegen de uitdrukkelijke wens van de erflater (in het testament) in een beroep te doen op hun legitieme portie.
4.5.
Het voorgaande betekent dat [eiser 1] en [eiser 2] geen relevant procesbelang hebben bij alle door hen primair gevorderde verklaringen voor recht. Deze vorderingen worden daarom afgewezen.
vernietiging van het beroep op de legitieme?
4.6.
Subsidiair vordert [eiser 2] vernietiging van haar beroep op de legitieme portie en de ter uitvoering daarvan gesloten Vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling. Zij betoogt dat zij door toedoen van [gedaagde 1] en de notaris een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad, en voert daartoe zes verschillende gronden aan (zie hiervoor 3.4).
4.7.
Als eerste grond voert [eiser 2] aan de uitlatingen van de notaris over het gebrek aan gevolgen van een beroep op de legitieme portie, zoals gedaan in de notitie van 7 december 2018 en de e-mail van 10 december 2018.
4.8.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het testament, dat is opgesteld door de notaris, geen aanleiding geeft voor de aanname dat een eventueel beroep op de legitieme portie door een van de erfgenamen (de legitimaris), een ongunstige uitwerking zou hebben op de uiteindelijke uitkering aan die legitimaris. Immers, het erfdeel van de erfgenamen van 1/6e was gelijk aan het breukdeel waar een legitimaris ingevolge de wet recht op heeft. Bovendien was het gelet op de schenkingsovereenkomst met de [gedaagde 2] waar substantiële bedragen mee waren gemoeid, aannemelijk dat naarmate de nalatenschap later zou openvallen, een eventueel beroep op de legitieme portie zelfs een gunstige uitwerking zou hebben op het de uiteindelijke uitkering aan die legitimaris. Dit omdat na verloop van tijd de nalatenschap door de gedane schenkingen kleiner zou worden, en dus ook het erfdeel daarvan, terwijl de legitimaire massa, en het breukdeel van de legitimaris daarvan, steeds gelijk zou blijven.
4.9.
Ook stelt de rechtbank voorop dat het testament niet geheel duidelijk is over de precieze gevolgen van een eventueel beroep op de legitieme portie door een van de erfgenamen, in het bijzonder over de aanwas ten behoeve van de overige erfgenamen die in een dergelijk geval plaatsvindt. Niet geheel duidelijk is namelijk of bij deze aanwas onder ‘overige erfgenamen’ ook de [gedaagde 2] moet worden verstaan. Daarvoor zijn wel aanwijzingen in het testament aanwezig, namelijk de zinsnede over de [gedaagde 2] : “
als ware deze [gedaagde 2] voor de helft erfgenaam geweest in mijn nalatenschap”,en de overwegingen in de considerans dat vader de [gedaagde 2] vermogen wil nalaten en de erfgenamen reeds veel vermogen hebben ontvangen uit de nalatenschap van moeder en het hen aan niets ontbreekt.
4.10.
Onbetwist is dat [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde 1] het testament allen aanvankelijk op dezelfde wijze hebben opgevat, en wel zo dat een beroep op de legitieme portie door een erfgenaam
niet(substantieel) van invloed zou zijn op de uitkering aan de overige erfgenamen en de [gedaagde 2] .
4.11.
Voorts geldt dat [eiser 2] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij geen beroep op haar legitieme portie zou hebben gedaan, als zij geweten had van de uitleg van het testament waaraan uiteindelijk uitvoering is gegeven, waarbij een beroep op de legitieme portie
wel(substantieel) van invloed was op de uitkering aan de overige erfgenamen en de [gedaagde 2] .
4.12.
Tegen deze achtergrond stelt de rechtbank vast dat de mededeling van de notaris in haar notitie van 7 december 2018, die ook aan [eiser 2] is gezonden, verwarrend althans deels onjuist is. Immers, schrijft de notaris in haar notitie: “
Het vrijvallende erfdeel komt dan toe aan de andere erfgenamen (die geen beroep doen), ieder voor een gelijk deel. De economische waarde van dit vrijvallende deel is ons inziens 0.”De mededeling dat een vrijvallend erfdeel aan de overige erfgenamen toe zal komen is op zichzelf juist, omdat de afstammelingen van de legitimaris in het testament als erfgenaam in de nalatenschap zijn uitgesloten en dus het erfdeel van de legitimaris beschikbaar zou komen (vrij zou vallen). Verwarrend althans onjuist is echter de mededeling dat de economische waarde van dit deel 0 is. Voor zover de notaris bedoelt dat het vrijvallende deel netto geen gevolgen heeft voor
de uiteindelijke uitkering aan de legitimaris, is de mededeling niet duidelijk en dus verwarrend. En naar de letter bezien is de mededeling onjuist, omdat het testament voorschrijft dat bij een beroep op de legitieme aanwas zal plaatsvinden, en dus dat een erfdeel met een zekere waarde zal vrijvallen dat toe zal komen aan de overige erfgenamen.
4.13.
Ook de bevestiging door de notaris in haar e-mail van 10 december 2018 is onjuist. Die bevestiging, dat de conclusies van [eiser 1] (althans diens adviseur) juist zijn, is onjuist, omdat de conclusie van [eiser 1] “
de positie van [gedaagde 1] en [eiser 2] wordt dus door het beroep van [eiser 1] op aanvullende inkorting – economisch gezien – niet beter, maar wel zijn ze een mede-eigenaar kwijt)”niet juist is. Immers, de positie van [gedaagde 1] en [eiser 2] zou door een beroep op de legitieme portie
wel(substantieel) beter worden.
4.14.
[eiser 2] werd weliswaar (net als [eiser 1] ) gedurende het gehele traject bijgestaan door juridisch deskundige adviseurs. Deze adviseurs kunnen echter in dit geval niet qua deskundigheid gelijk worden gesteld met de notaris, omdat de notaris het testament van vader had opgesteld, en uit dien hoofde beschikte over meer informatie over de totstandkoming van het testament en de bedoeling daarbij van vader.
4.15.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat één element uit het testament met betrekking tot de legitieme portie wel duidelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar was, namelijk de wens van erflater dat de erfgenamen geen beroep op de legitieme portie zouden doen. Immers staat in de considerans: “
Ik realiseer me dat ik door het doen van schenkingen aan de [gedaagde 2] en het legaat aan deze [gedaagde 2] de kinderen geschonden kunnen worden in hun legitieme portie. Ik verzoek hen om geen beroep te doen op hun legitieme portie.”
Vast staat dat [eiser 2] met haar beroep op de legitieme portie deze wens van erflater heeft genegeerd. Dat stond haar weliswaar vrij, maar onder de gegeven omstandigheden, te weten dat uit het testament duidelijk de wens van erflater blijkt om geen beroep op de legitieme portie te doen, en dat het respecteren van deze wens niet (substantieel) ongunstig zou zijn voor de erfgenaam, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat een erfgenaam een beroep op dwaling zou toekomen ten aanzien van het beroep dat hij zelf heeft gedaan op de legitieme portie.
4.16.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat het beroep op dwaling onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en moet worden afgewezen.
4.17.
[eiser 2] heeft als tweede grond voor haar beroep op dwaling aangevoerd dat [gedaagde 1] een onredelijk korte termijn heeft gesteld om al dan niet een beroep te doen op de legitieme portie. De rechtbank overweegt dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat een onredelijk korte termijn is gesteld, laat staan dat daardoor een verkeerde voorstelling van zaken is ontstaan.
4.18.
De volgende twee gronden die [eiser 2] aan haar beroep op dwaling ten grondslag heeft gelegd betreffen omstandigheden en handelingen die dateren van na de datum van het beroep op de legitieme portie door [eiser 2] . Deze gronden kunnen daardoor per definitie niet tot een onjuiste voorstelling van zaken ten tijde van het beroep op de legitieme portie hebben geleid, zodat het beroep op dwaling niet op deze twee gronden kan slagen.
4.19.
Als vijfde en zesde grond voor haar beroep op dwaling heeft [eiser 2] aangevoerd dat het totaalplaatje van de verdeling na het beroep op de legitieme ontbreekt, en dat sprake was van een gebrek aan regie en adequate voorlichting van de notaris als boedelnotaris in deze nalatenschap. In zoverre is het beroep op dwaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, op grond van dezelfde overweging als in rov. 4.15.
4.20.
De conclusie van al het voorgaande is dat het beroep op dwaling ten aanzien van het beroep op de legitieme portie ofwel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, ofwel al om een andere reden bij voorbaat faalt. Omdat aan het beroep op dwaling ten aanzien van de Vaststellingsovereenkomst dezelfde onderbouwing ten grondslag is gelegd, en deze Vaststellingsovereenkomst is gesloten na en mede ter uitvoering van het beroep op de legitieme portie door [eiser 1] en [eiser 2] , moet op grond van dezelfde overwegingen het beroep op dwaling ten aanzien van de Vaststellingsovereenkomst worden verworpen.
4.21.
Het voorgaande betekent dat de subsidiaire vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] moeten worden afgewezen.
aansprakelijkheid notaris
4.22.
Als tweede primaire vordering vorderen [eiser 1] en [eiser 2] een verklaring voor recht dat de notaris niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht en aansprakelijk is voor de schade van [eiser 1] en [eiser 2] . Volgens [eiser 1] en [eiser 2] heeft dit handelen concreet bestaan uit: 1) een erfrechtelijke onvoldoende van het testament, 2) onjuiste en onvolledige voorlichting, 3) geen correctie van misleidende uitlatingen.
4.23.
De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen zij in rov. 4.8 e.v. heeft overwogen. Resumerend volgt daaruit dat [eiser 2] en [eiser 1] gedurende het gehele traject werden bijgestaan door juridisch deskundige adviseurs. Deze adviseurs kunnen echter in dit geval niet qua deskundigheid gelijk worden gesteld met de notaris, omdat de notaris het testament van vader had opgesteld, en uit dien hoofde beschikte over meer informatie over de totstandkoming van het testament en de bedoeling daarbij van vader.
4.24.
Ook volgt daaruit dat het testament niet geheel duidelijk is over de precieze gevolgen van een eventueel beroep op de legitieme portie door een van de erfgenamen, in het bijzonder over de aanwas ten behoeve van de overige erfgenamen die in een dergelijk geval plaatsvindt.
4.25.
Verder volgt daaruit dat de notaris op verzoek een toelichting heeft gegeven op het gevolg van een beroep op de legitieme portie (2.7), en dat zij daarbij onjuiste mededelingen heeft gedaan. Met name heeft zij ten onrechte bevestigd dat de conclusie van [eiser 1] “
de positie van [gedaagde 1] en [eiser 2] wordt dus door het beroep van [eiser 1] op aanvullende inkorting – economisch gezien – niet beter, maar wel zijn ze een mede-eigenaar kwijt)”juist is. Die conclusie van [eiser 1] was immers onjuist, omdat de positie van [gedaagde 1] en [eiser 2] door een beroep op de legitieme portie
wel(substantieel) beter zou worden.
4.26.
Onder de genoemde omstandigheden, dat sprake was een niet-eenduidig testament en ter zake een vraag aan de notaris was gesteld, mocht van de notaris in haar rol als boedelnotaris, die bovendien het testament had opgesteld, worden verwacht dat zij duidelijke en juiste mededelingen zou doen over het gevolg van een beroep op de legitieme portie door een erfgenaam. Door de onjuiste mededelingen te doen heeft zij in strijd gehandeld met hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend boedelnotaris mocht worden verwacht, hetgeen als onzorgvuldig handelen kwalificeert. Bovendien is aannemelijk dat indien de notaris dit onzorgvuldige handelen achterwege had gelaten, [eiser 1] en [eiser 2] geen beroep op de legitieme portie zouden hebben gedaan omdat de positie van [gedaagde 1] daardoor (substantieel) beter zou worden.
4.27.
Daarmee ligt in beginsel de gevraagde verklaring voor recht dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld voor toewijzing gereed. Het overige handelen (onder 1 en 3) levert naar het oordeel van de rechtbank geen onzorgvuldig handelen van de notaris, althans is onvoldoende gesteld of gebleken dat indien dit handelen achterwege was gebleven, [eiser 1] en [eiser 2] geen beroep op de legitieme portie zouden hebben gedaan.
4.28.
Vervolgens ligt de vraag voor of de verklaring voor recht om de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen ook toewijsbaar is. Voor die verwijzing is voldoende dat aannemelijk is dat de benadeelde als gevolg van het onzorgvuldige handelen schade heeft geleden.
4.29.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben als hun schade naar voren gebracht de advocaatkosten die zij hebben moeten maken als gevolg van de beroepsfouten van de notaris. Omdat de proceskosten van deze procedure reeds een vergoeding voor deze advocaatkosten inhouden, kunnen deze advocaatkosten niet ook een verwijzing naar de schadestaatprocedure rechtvaardigen. Daarnaast hebben [eiser 1] en [eiser 2] als hun schade aangevoerd dat de vruchten van de nalatenschap tot aan de feitelijke verdeling groter zouden zijn geweest dan de twee miljoen die de legitieme portie meer was dan het basis-erfdeel. De rechtbank begrijpt [eiser 1] en [eiser 2] dat het verschil tussen de vruchten en de twee miljoen euro hun schade is. De rechtbank oordeelt echter dat tegenover de betwisting van schade door de notaris, deze enkele ter zitting gedane mededeling van [eiser 1] en [eiser 2] , die zij niet hebben toegelicht of onderbouwd, onvoldoende is om enige schade aan hun zijde aannemelijk te achten. Bij die stand van zaken is de conclusie dat niet aannemelijk is dat [eiser 1] en [eiser 2] door het onzorgvuldige handelen van de notaris schade hebben geleden.
4.30.
Het voorgaande betekent dat de tweede primaire vordering van [eiser 1] en [eiser 2] moet worden afgewezen.
aansprakelijkheid executeur
4.31.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben daarnaast een verklaring voor recht gevorderd dat de executeur niet de zorg van een goed executeur in acht heeft genomen en om die reden aansprakelijk is voor de schade van [eiser 1] en [eiser 2] . De rechtbank wijst deze vordering af. Daartoe is redengevend dat [gedaagde 1] , samen met [eiser 1] en [eiser 2] , steeds uitgegaan is van een andere lezing van het testament dan de lezing waar uiteindelijk uitvoering aan is gegeven. De juiste lezing van het testament is, zeker in dit geval, een juridische aangelegenheid. Deze juridische kwestie was dus met name aan de boedelnotaris en de verschillende juridische adviseurs van de verschillende betrokkenen bij de nalatenschap, en niet aan de executeur, die geen juridische achtergrond heeft. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat de executeur niet de zorg van een goed executeur in acht heeft genomen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben nog betoogd dat [gedaagde 1] al voor het sluiten van de Vaststellingsovereenkomst op de hoogte was van de lezing van het testament waar uiteindelijk uitvoering aan is gegeven. Deze stelling hebben zij evenwel, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde 1] , onvoldoende nader en concreet toegelicht.
4.32.
Het voorgaande betekent dat de tegen de executeur ingestelde vordering wordt afgewezen.
verwijdering passages uit jaarverslag
4.33.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben gevorderd om de [gedaagde 2] te gebieden bepaalde mededelingen uit het jaarverslag te verwijderen. De rechtbank wijst deze vordering af, omdat de bedoelde passages (2.21) corresponderen met hetgeen in werkelijkheid is gebeurd en daarmee feitelijk juist zijn. Van onjuiste, laat staan misleidende of onrechtmatige mededelingen is daarom geen sprake. Nu het gevorderde verbod wordt afgewezen, bestaat ook geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom.
proceskosten
4.34.
Hoewel geen van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] worden toegewezen, is wel in het lichaam van het vonnis geoordeeld dat de notaris een beroepsfout heeft gemaakt, en dat betreft een oordeel over een kwestie die de hoofdmoot van de procedure vormde. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de notaris als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen. De kosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- explootkosten € 132,51
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00 (2 punten, tarief II)
Totaal € 1.572,51
4.35.
Ook de nakosten zijn toewijsbaar op de hierna vermelde wijze.
4.36.
In de procedure tussen [eiser 1] en [eiser 2] en de [gedaagde 2] moeten [eiser 1] en [eiser 2] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de [gedaagde 2] worden veroordeeld. De kosten van de [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00 (2 punten, tarief II)
Totaal € 1.802,00
4.37.
Ook de nakosten zijn toewijsbaar op de hierna vermelde wijze.
4.38.
In de onderlinge familierelatie ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen [eiser 1] en [eiser 2] aan de ene kant en [gedaagde 1] aan de andere kant te compenseren zoals hierna in het dictum staat.
4.39.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de notaris in de proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] , aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] tot op heden begroot op € 1.572,51,
5.3.
veroordeelt de notaris in de na dit vonnis aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] ontstane nakosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de notaris niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
5.4.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten van de [gedaagde 2] , aan de zijde van de [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.802,00,
5.5.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de na dit vonnis aan de zijde van de [gedaagde 2] ontstane nakosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiser 1] en [eiser 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de voorgaande kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
compenseert de proceskosten tussen [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde 1] , in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.