Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[gedaagde 1], in persoon en in hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] ,
[gedaagde 3],
1.De procedure
2.De feiten
Inleiding
3.Het geschil
4.De beoordeling
belang bij de primaire vorderingen
als ware deze [gedaagde 2] voor de helft erfgenaam geweest in mijn nalatenschap”,en de overwegingen in de considerans dat vader de [gedaagde 2] vermogen wil nalaten en de erfgenamen reeds veel vermogen hebben ontvangen uit de nalatenschap van moeder en het hen aan niets ontbreekt.
niet(substantieel) van invloed zou zijn op de uitkering aan de overige erfgenamen en de [gedaagde 2] .
wel(substantieel) van invloed was op de uitkering aan de overige erfgenamen en de [gedaagde 2] .
Het vrijvallende erfdeel komt dan toe aan de andere erfgenamen (die geen beroep doen), ieder voor een gelijk deel. De economische waarde van dit vrijvallende deel is ons inziens 0.”De mededeling dat een vrijvallend erfdeel aan de overige erfgenamen toe zal komen is op zichzelf juist, omdat de afstammelingen van de legitimaris in het testament als erfgenaam in de nalatenschap zijn uitgesloten en dus het erfdeel van de legitimaris beschikbaar zou komen (vrij zou vallen). Verwarrend althans onjuist is echter de mededeling dat de economische waarde van dit deel 0 is. Voor zover de notaris bedoelt dat het vrijvallende deel netto geen gevolgen heeft voor
de uiteindelijke uitkering aan de legitimaris, is de mededeling niet duidelijk en dus verwarrend. En naar de letter bezien is de mededeling onjuist, omdat het testament voorschrijft dat bij een beroep op de legitieme aanwas zal plaatsvinden, en dus dat een erfdeel met een zekere waarde zal vrijvallen dat toe zal komen aan de overige erfgenamen.
de positie van [gedaagde 1] en [eiser 2] wordt dus door het beroep van [eiser 1] op aanvullende inkorting – economisch gezien – niet beter, maar wel zijn ze een mede-eigenaar kwijt)”niet juist is. Immers, de positie van [gedaagde 1] en [eiser 2] zou door een beroep op de legitieme portie
wel(substantieel) beter worden.
Ik realiseer me dat ik door het doen van schenkingen aan de [gedaagde 2] en het legaat aan deze [gedaagde 2] de kinderen geschonden kunnen worden in hun legitieme portie. Ik verzoek hen om geen beroep te doen op hun legitieme portie.”
de positie van [gedaagde 1] en [eiser 2] wordt dus door het beroep van [eiser 1] op aanvullende inkorting – economisch gezien – niet beter, maar wel zijn ze een mede-eigenaar kwijt)”juist is. Die conclusie van [eiser 1] was immers onjuist, omdat de positie van [gedaagde 1] en [eiser 2] door een beroep op de legitieme portie
wel(substantieel) beter zou worden.
€ 1.126,00 (2 punten, tarief II)
€ 1.126,00 (2 punten, tarief II)