ECLI:NL:RBAMS:2023:2797

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
C/13/731441 / KG ZA 23-242
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan rabbinale echtscheiding en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak vordert de man medewerking van de vrouw aan een rabbinale echtscheiding, nadat hun burgerlijk huwelijk op 21 april 2020 is ontbonden. De man heeft in februari 2021 een 'get' laten schrijven, maar de vrouw heeft deze aanvankelijk niet geaccepteerd. Na maanden van correspondentie heeft de vrouw op 30 maart 2023 de get uiteindelijk in ontvangst genomen, waardoor het religieuze huwelijk volgens de Joodse wet is ontbonden. De man stelt dat hij hierdoor met een nieuwe partner een Joods huwelijk kan aangaan, maar de vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is over dit geschil te oordelen. De voorzieningenrechter heeft het bevoegdheidsverweer van de vrouw verworpen en geoordeeld dat de man recht heeft op medewerking van de vrouw aan de rabbinale echtscheiding. Echter, de vordering tot medewerking is afgewezen wegens gebrek aan belang, omdat de vrouw inmiddels de get heeft geaccepteerd. Ook de vordering tot schadevergoeding is afgewezen, omdat de man deze niet voldoende heeft onderbouwd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/731441 / KG ZA 23-242 IHJK/MAH
Vonnis in kort geding van 3 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te Amsterdam,
eiser bij dagvaarding van 30 maart 2023,
advocaat mr. O.J.V. van Beekhof te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Diemen,
gedaagde,
advocaat mr. L. Barenbrug te Elst (Gld.)
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 19 april 2023 waren partijen en hun advocaten aanwezig.
1.2.
Op de zitting heeft de man de dagvaarding toegelicht. De vrouw heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties ingediend en de man ook een pleitnota.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. Hun burgerlijk huwelijk is op 21 april 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van Den Haag.
2.2.
De man wil volgens de Joodse wet trouwen met een andere, eveneens Joodse, vrouw. Hij wenst het Joodse religieuze huwelijk tussen partijen te laten ontbinden. Hij heeft daartoe in februari 2021 een ‘get’ (echtscheidingsbrief) laten schrijven. Het Beth Din (rabbinale rechtbank) heeft de man in april, juni en juli 2021 bericht dat de vrouw de get nog niet heeft geaccepteerd. Bij brief van 16 juli 2021 van de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw is de vrouw gesommeerd om mee te werken aan het accepteren/ontvangen van de get. In deze brief is de vrouw ook aansprakelijk gesteld voor de schade die de man stelt te lijden doordat het voorgenomen huwelijk met zijn nieuwe partner in Israël in augustus 2021 door toedoen van de vrouw niet door kan gaan.
2.3.
Vervolgens is er maanden gecorrespondeerd door partijen, hun advocaten en het rabbinaat om een afspraak te maken voor het in ontvangst nemen door de vrouw van de get op het rabbinaat. Uiteindelijk leek er een afspraak te zijn gemaakt voor 14 oktober 2021, maar rabbijn [naam 1] heeft aan de man op 11 oktober 2021 gemaild dat de vrouw aan het rabbinaat had bericht dat zij de get op 14 oktober 2021 niet wil aannemen.
2.4.
Bij e-mail van 31 maart 2023 heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man geschreven
: “(…) dat cliënte gisteravond 30 maart jl. bij de Beth Din (…) de get in ontvangst heeft genomen en daarmee het religieuze huwelijk van partijen is ontbonden. (…)”.Zij heeft de advocaat van de man verzocht daarom dit kort geding in te trekken.
2.5.
De man heeft aan laatstgenoemd verzoek geen gehoor gegeven, maar bij e-mail van zijn advocaat van 7 april 2023 verzocht om:
a. a) het document dat de vrouw ontvangen zou moeten hebben toen zij op 31 maart [bedoeld zal zijn: 30 maart – vzr.] 2023 de get accepteerde, en
b) een verklaring van de vrouw dat zij de get onvoorwaardelijk heeft geaccepteerd en dat zij afstand doet van al haar financiële aanspraken uit hoofde van de ketubah (..). “
2.6.
Daarop heeft de advocaat van de vrouw bij e-mail van 11 april 2023 een kopie toegezonden van een brief van 30 maart 2023 op briefpapier van en met een stempel van het Beth Din Amsterdam, waarin rabbijn [naam 1] aan deze rechtbank schrijft dat partijen
“beschouwd worden als gescheiden volgens de joodse wet- en regelgeving.”
2.7.
Op 17 april 2023 heeft de advocaat van de vrouw per e-mail aan de advocaat van de man laten weten dat de vrouw niet over andere documenten beschikt dan de verklaring van rabbijn [naam 1] van 30 maart 2023, en dat verdere administratieve afhandeling van de ontvangst van de get nog niet heeft kunnen plaatsvinden omdat het rabbinaat in verband met pesach van 31 maart tot en met 16 april 2023 gesloten was.
2.8.
Op 17 april 2023 heeft rabbijn [naam 1] op briefpapier van het Beth Din Amsterdam aan partijen geschreven:
Ik verklaar dat de voormalige echtgenoten
[de vrouw]
en
[de man]
Volgens de joodse wet- en regelgeving gescheiden zijn.
2.9.
Op 18 april 2023 heeft rabbijn [naam 1] op briefpapier van en met een stempel van het Beth Din Amsterdam aan partijen geschreven:
“(…) [de vrouw] heeft haar get ter overstaande van 2 getuigen en drie rabbijnen van het Beth Din Amsterdam op 30 maart 2023 om 19.00 uur in ontvangst genomen.
In verband met deze zaak verklaar ik
[de vrouw]
en
[de man]
als gescheiden volgens de joodse wet- en regelgeving.
2.10.
Ter zitting heeft de vrouw een mail van 19 april 2023, 00:15 uur, overgelegd. Daarin schrijft rabbijn [naam 1] aan de man, cc aan onder meer de vrouw en de rabbijnen [naam 2] en [naam 3] :
“In antwoord op uw mail van hedenavond doen wij u hierbij onze reactie toekomen.
Nu dat [de vrouw] de get heeft geaccepteerd is de religieuze huwelijksband tussen u en [de vrouw] verbroken.Dit betekent dat vanuit het perspectief van [de vrouw] u niet wordt belemmerd om een nieuw religieus huwelijk aan te gaan en dat vanuit uw perspectief [de vrouw] niet wordt belemmerd een nieuw religieus huwelijk aan te gaan.
Desgewenst kunnen wij u een formulier toesturen waarmee u een choepa kunt aanvragen.
Hoogachtend,
Namens het Beth Din van Amsterdam
Rabbijn [naam 1] , secretaris”

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, samengevat:
- de vrouw, op straffe van dwangsommen, te bevelen te verschijnen voor het rabbinaat te Amsterdam om daar in het kader van het tot stand komen van een rabbinale echtscheiding (afgifte van de get aan de vrouw en/of het vrijwillig aanvaarden daarvan door de vrouw) alles te doen dat naar het oordeel van dat rabbinaat nodig is om tot een rabbinale echtscheiding tussen partijen te komen, zulks onvoorwaardelijk, op eerste afroep en zonder vertraging,
- de vrouw te veroordelen tot betaling van de door de man in verband met zijn voorgenomen huwelijk in Israël geleden schade van € 5.000,00,
- de vrouw te veroordelen in de werkelijke proceskosten, waaronder advocaatkosten van € 12.004,46.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
Allereerst stelt de vrouw zich op het standpunt dat de Nederlandse overheidsrechter volgens de Joodse wetgeving niet bevoegd is over dit geschil te oordelen. Zij beroept zich daarbij op artikel 1:30 lid 2 Burgerlijk Wetboek. Dat bepaalt: “De wet beschouwt het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekkingen”. Daaruit volgt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is tot ontbinding van religieuze huwelijken. Dat is hier echter niet aan de orde. Het niet meewerken aan een rabbinale echtscheiding kan onrechtmatig zijn (Hoge Raad 22 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4319,
NJ1982/489). De (civiele) overheidsrechter is bevoegd daarover te oordelen. Het bevoegdheidsverweer van de vrouw wordt dus verworpen.
medewerking aan rabbinale echtscheiding
4.2.
De man vordert in de eerste plaats medewerking aan de rabbinale echtscheiding. Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering.
4.3.
De weigering van een echtgenoot tot medewerking aan de totstandkoming van een rabbinale echtscheiding kan als gezegd jegens zijn/haar (ex-)echtgenoot onrechtmatig zijn, te weten wanneer deze weigering in strijd is met de zorgvuldigheid die de ene echtgenoot in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van de persoon van de andere echtgenoot in acht behoort te nemen. In dat geval zal de civiele rechter hem kunnen veroordelen om zijn medewerking alsnog te verlenen. Of van onrechtmatigheid sprake is, zal afhangen van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin (in dit geval) de man bij uitblijven van een rabbinale echtscheiding na de ontbinding van het burgerlijk huwelijk in zijn verdere levensmogelijkheden wordt beperkt, de aard en het gewicht van de bezwaren die bij (in dit geval) de vrouw tegen deze medewerking bestaan en de kosten die aan die medewerking zijn verbonden (zie bovengenoemd arrest van de Hoge Raad van 22 januari 1982).
4.4.
In dit geval is het belang van de man bij de vordering tot medewerking door de vrouw aan de rabbinale echtscheiding er naar zijn zeggen in gelegen dat hij met zijn nieuwe partner een Joods huwelijk wil aangaan.
4.5.
Naar voorlopig oordeel blijkt al uit de verklaringen van rabbijn [naam 1] van 30 maart, 17 en 18 april 2023 dat een nieuw Joods huwelijk mogelijk is aangezien het religieuze huwelijk tussen partijen ontbonden is, maar de e-mail van 19 april 2023 neemt iedere twijfel weg. Daarin staat immers dat de man een choepa [Joods religieus huwelijk – vzr.] kan aanvragen. Dat het Beth Din nog geen scheidingsakte zoals door de man bedoeld heeft verstrekt, staat daaraan kennelijk niet in de weg. Hetzelfde geldt voor het feit dat de vrouw nog aanspraak maakt op een geldbedrag op grond van de ‘ketoeba’ (die door de man wordt betwist). Uit de stukken maakt de voorzieningenrechter op dat het Beth Din wellicht nog naar die aanspraak gaat kijken, maar dat diezelfde rabbinale rechtbank kennelijk van oordeel is dat desondanks het religieuze huwelijk tussen partijen ontbonden is en zij beiden een nieuw huwelijk kunnen aangaan.
4.6.
De man heeft nog aangevoerd dat in de brief van 19 april 2023 slechts de opvatting van de vrouw zou worden weergegeven en niet die van het Beth Din, maar dat standpunt berust op een verkeerde lezing van de zin “
Dit betekent dat vanuit het perspectief van [de vrouw] u niet wordt belemmerd om een nieuw religieus huwelijk aan te gaan en dat vanuit uw perspectief [de vrouw] niet wordt belemmerd een nieuw religieus huwelijk aan te gaan.”Dit kan niet anders bedoeld zijn dan dat zowel de man als de vrouw weer een nieuw religieus huwelijk aan kunnen gaan.
4.7.
Dit alles leidt ertoe dat deze vordering zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
Schadevergoeding
4.8.
Ook de vordering tot schadevergoeding zal worden afgewezen. Tegenover de betwisting door de vrouw heeft de man deze geldvordering niet met stukken onderbouwd, zodat het bestaan en de omvang ervan niet voldoende aannemelijk zijn geworden om deze in kort geding toe te wijzen. Van enige spoedeisendheid is ook niet gebleken.
proceskosten
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Er is geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MAH