ECLI:NL:RBAMS:2023:2795

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
C/13/719500 / HA ZA 22-504
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en onderhandse verkoop van goederen in opslag op basis van verhuis- en bewaarovereenkomst; verjaring niet van toepassing

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft eiser, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TRANSPORTBEDRIJF [eiser] B.V., een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot de betaling van verhuiskosten, opslagkosten en verzekeringskosten die voortvloeien uit een verhuis- en bewaarovereenkomst. De rechtbank heeft op 5 april 2023 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de vordering van eiser is toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verjaring van de vordering niet was ingetreden, omdat eiser zijn recht op nakoming ondubbelzinnig had voorbehouden door gedurende de jaren 2009 tot en met 2021 herhaaldelijk contact op te nemen met de advocaat van gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst en dat eiser gerechtigd is tot onderhandse verkoop van de goederen in opslag, aangezien de te verwachten kosten van openbare verkoop hoger zijn dan de geschatte opbrengst van de goederen. Gedaagde heeft betwist dat eiser de contractspartij is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst tussen eiser en gedaagde is gesloten. De rechtbank heeft de vordering van eiser tot betaling van € 66.591,90 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/719500 / HA ZA 22-504
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSPORTBEDRIJF [eiser] B.V. mede handelend onder de namen [eiser] B.V. en/of [eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Verhoef,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.B.H. Beune.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 juni 2022;
- de conclusie van antwoord van 14 september 2022;
- het tussenvonnis van 2 november 2022;
- de e-mail van mr. Verhoef van 16 februari 2023 met 1 bijlage;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 februari 2023
en de daarin genoemde stukken;
- de e-mail van mr. Beune van 3 maart 2023 ten aanzien van het proces
verbaal; en
- de e-mail van mr. Verhoef van 6 maart 2023 ten aanzien van het proces
verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2009 heeft [gedaagde] met een verhuisbedrijf een overeenkomst genaamd “Opdrachtbevestiging verhuizing” gesloten (hierna: de Overeenkomst). Beide partijen hebben deze Overeenkomst getekend. Op grond hiervan zou het verhuisbedrijf tegen betaling goederen voor [gedaagde] verhuizen naar een inboedelopslag van [eiser] . Het verhuisbedrijf zou daarnaast de spullen voor [gedaagde] opslaan in hun opslag. Op grond van de overeenkomst zijn de opslagkosten € 60,- per week. Daarnaast staat in de Overeenkomst het volgende:

De uitvoering van de verhuizing geschiedt volgens de vanaf, 1 april 2006 vernieuwde, Algemene Voorwaarden voor Verhuizingen en Bewaarneming Verhuisgoederen. Aangaande de voorwaarden verwijzen wij u naar het ingesloten exemplaar.”
en

Hierbij tekent u tevens voor ontvangst van de Algemene- en Verzekeringsvoorwaarden.
2.2.
Onderaan de laatste pagina van de Overeenkomst staat het volgende:
2.3.
In artikel 14 lid 4 van de algemene voorwaarden van 1 april 2006 (hierna: de Algemene Voorwaarden) staat het volgende:
“Als de betalingsachterstanden van de klant meer dan drie maanden bedraagt, gerekend vanaf de oorspronkelijke betalingsdatum, of zodra de betalingsachterstand de dagwaarde van de in bewaring genomen verhuisgoederen inclusief kosten van verkoop of ruiming overtreft, verkrijgt de bewaarnemer het recht de overeenkomst op te zeggen en tot openbare verkoop (pandrecht) van de verhuisgoederen over te gaan:
a.
als hij de klant, via een aangetekend schrijven gesommeerd heeft alsnog te betalen en
b.
als hij de klant bij deurwaardersexploot nogmaals heeft gemaand de verschuldigde kosten te voldoen. In het exploot dient vermeld te worden dat de bewaarnemer tot openbare verkoop zal overgaan als de genoemde termijn is verstreken. De openbare verkoop mag worden vervangen door een onderhandse verkoop, indien de te verwachten kosten van openbare verkoop meer zullen gaan bedragen dan de geschatte opbrengst van de verhuisgoederen.”
2.4.
De verhuizing en opslag heeft in 2009 plaatsgevonden.
2.5.
Mr. Verhoef heeft onder meer op 9 december 2009, 1 februari 2011, 15 oktober 2013, 4 februari 2014, 6 februari 2014, 9 maart 2018, 16 maart 2018, 29 maart 2021, 7 april 2021, 19 april 2021 en 23 april 2021 de advocaten van [gedaagde] dan wel [gedaagde] gemaild over de betalingsverplichtingen op grond van de Overeenkomst.
2.6.
Mr. Van den Heiligenberg, op dat moment de advocaat van [gedaagde] , heeft op 19 februari 2014 naar mr. Verhoef het volgende gemaild: “
In Nederland heeft client nagenoeg geen vermogensbestanddelen, zodat eventueel te treffen executiemaatregelen van de zijde van uw cliënten een zinloze exercitie lijkt te zullen zijn.”
2.7.
Op 15 juni 2022 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na een eisvermindering ten eerste veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 99.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Dit bedrag bestaat uit € 70.200,09 aan verhuiskosten, verzekeringskosten en opslagkosten, € 12.500,- aan wettelijke rente en € 16.500,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Ten tweede vordert [eiser] het volgende: “
Voor recht te verklaren dat, in het geval dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na betekening van het door uw rechtbank te wijzen vonnis aan de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting aan [eiser] zal hebben voldaan, [eiser] gerechtigd is tot onderhandse verkoop en/of vernietiging van de bij haar in opslag genomen goederen van [gedaagde] waarbij een eventuele meeropbrengst in mindering komt op de door de rechtbank opgelegde betalingsverplichting van [gedaagde] aan [eiser] , dan wel uw rechtbank toestemming aan [eiser] verleent bij non-betaling van [gedaagde] over te gaan tot onderhandse verkoop en/of vernietiging van genoemde goederen.” Ten derde vordert [eiser] de proceskosten en nakosten. [eiser] vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.2.
De eerste vordering is gebaseerd op nakoming van betalingsverplichtingen op grond van de Overeenkomst en de Algemene Voorwaarden. [eiser] stelt dat [eiser] met [gedaagde] op 27 mei 2009 de Overeenkomst is aangegaan tot het verhuizen en opslaan van zijn goederen. Ook hebben [eiser] en [gedaagde] afgesproken dat [eiser] deze goederen verzekert. [gedaagde] moet hiervoor nog betalen.
3.3.
De tweede vordering is gebaseerd op artikel 14 van de Algemene Voorwaarden. [eiser] stelt dat zij tot onderhandse verkoop mag overgaan, aangezien de te verwachten kosten van openbare verkoop meer zullen bedragen dan de geschatte opbrengst van de verhuisgoederen.
3.4.
[gedaagde] betwist dat [eiser] de contractspartij is, er meer dan drie facturen naar hem zijn gestuurd en de Algemene Voorwaarden zijn overeengekomen. Daarnaast voert [gedaagde] het verweer dat de facturen zijn verjaard. [gedaagde] heeft ook aangevoerd dat er bij de verhuizing geen inventarislijst door [eiser] is opgesteld en dat hij vermoedt dat er na de verhuizing spullen uit de container zijn gehaald.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen wie is de Overeenkomst gesloten?
4.1.1.
[gedaagde] betwist dat [eiser] degene is met wie hij de Overeenkomst heeft gesloten. In de Overeenkomst is [eiser] B.V. degene met wie [gedaagde] de Overeenkomst heeft gesloten. In drie facturen is gefactureerd namens [eiser] B.V. [gedaagde] kan niet beoordelen of [eiser] gelijk is aan [eiser] B.V., de partij waarmee [gedaagde] de Overeenkomst heeft gesloten, en door wie de facturen in 2009 en 2010 zijn verzonden.
4.1.2.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] B.V. één van de handelsnamen van [eiser] is. [gedaagde] heeft dit ook niet betwist. Dat [eiser] B.V. een andere rechtspersoon zou zijn, volgt nergens uit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is gesloten.
4.2.
Verjaring?
4.2.1.
[eiser] heeft de eerste drie facturen overgelegd die volgens [eiser] naar [gedaagde] zijn gestuurd. [eiser] heeft op zitting toegelicht dat [eiser] tot en met 2011 facturen naar [gedaagde] heeft gestuurd. Daarna is [eiser] gestopt met het sturen van facturen in verband met de door [eiser] te betalen btw over de facturen.
4.2.2.
[gedaagde] stelt in de processtukken dat de vordering van € 5.938,50 die is genoemd in de eerste factuur, is verjaard. [1] Op zitting stelt [gedaagde] dat alle facturen zijn verjaard.
4.2.3.
[eiser] stelt dat de verjaring op grond van artikel 3:316 dan wel artikel 3:317 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is gestuit. Dit volgt uit de correspondentie in de periode 2009 tot en met 2021 tussen de advocaat van [eiser] en de advocaten van [gedaagde] (dan wel [gedaagde] ). Ook heeft [gedaagde] gedurende al die jaren de vordering erkend.
4.2.4.
[gedaagde] betwist dat de verjaring is gestuit. Uit de gedingstukken blijkt negens uit dat [eiser] zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming heeft voorbehouden. Het is algemeen bekend dat onderhandelingen de verjaring niet kunnen stuiten.
4.2.5.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] een beroep doet op artikel 3:307 BW. Op grond van dit artikel verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Op grond van artikel 3:317 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De mededeling moet de strekking hebben van een voldoende duidelijk waarschuwing aan de schuldenaar, zodat hij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee kan houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
4.2.6.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] zijn stelling dat de vordering is verjaard zeer summier heeft toegelicht. Zo heeft [gedaagde] niet toegelicht wanneer de verjaringstermijnen zijn gaan lopen en wanneer de verjaringstermijnen zijn voltooid. Los hiervan volgt uit de door [eiser] overgelegde correspondentie dat de advocaat van [eiser] vanaf 9 december 2009 tot en met 23 april 2021 de advocaten van [gedaagde] (dan wel [gedaagde] ) telkens binnen vijf jaar heeft gewezen op de hoogte van de op dat moment uitstaande vordering op grond van de Overeenkomst dan wel heeft aangegeven dat tot executie zou worden overgegaan indien geen regeling zou volgen. Dit zijn schriftelijke mededelingen waaruit duidelijk blijkt dat [eiser] ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt in de zin van artikel 3:317 BW. Dat in deze e-mails werd gesproken over een mogelijke schikking maakt dit niet anders. Het had [gedaagde] op grond van deze e-mails namelijk duidelijk moeten zijn dat [eiser] aanspraak bleef maken op de vordering op grond van de Overeenkomst. Aangezien de verjaring telkens binnen vijf jaar is gestuit, is de vordering niet verjaard.
4.3.
De Algemene Voorwaarden
4.3.1.
De rechtbank overweegt dat voor het beoordelen van de eerste en tweede vordering van belang is of de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn.
4.3.2.
[eiser] stelt dat de Algemene Voorwaarden zijn overeengekomen. In de Overeenkomst staat dat de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn en dat de Algemene voorwaarden aan [gedaagde] zijn verstrekt.
4.3.3.
[gedaagde] betwist dat de Algemene Voorwaarden zijn overeengekomen en aan hem zijn verstrekt. Uit de Overeenkomst blijkt dat onder de kop ‘Bijlagen’ de woorden ‘Algemene voorwaarden’ met de pen zijn doorgestreept en hier met de pen een krul doorheen is gezet. Hieruit volgt dat de Algemene Voorwaarden niet als bijlage bij de Overeenkomst zaten en niet van toepassing zijn.
4.3.4.
De rechtbank stelt vast dat in de Overeenkomst duidelijk staat dat de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn en dat [gedaagde] tekent voor ontvangst van de Algemene Voorwaarden. De Overeenkomst is ook door [gedaagde] getekend. De doorhaling maakt niet dat de Algemene Voorwaarden niet van toepassing zijn. De doorhaling betekent namelijk dat de Algemene Voorwaarden niet als bijlage bij de Overeenkomst waren gevoegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn op de Overeenkomst.
4.3.5.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] aan zijn stelling dat de Algemene Voorwaarden niet ter hand zijn gesteld geen consequentie heeft verbonden. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld een beroep op vernietiging te doen in de zin van artikel 6:233 sub b BW geldt dat dit beroep niet slaagt. [gedaagde] heeft in de Overeenkomst namelijk getekend voor ontvangst van de Algemene Voorwaarden. Daarnaast heeft [eiser] op zitting toegelicht dat achter het woord ‘Bijlagen:’ de woorden ‘Algemene voorwaarden’ zijn doorgestreept, omdat [gedaagde] de Algemene Voorwaarden al had ontvangen. Dit wordt ook bevestigd door het feit dat hierbij met de pen het woordje ‘al’ is geschreven. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de Algemene Voorwaarden ter hand zijn gesteld. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om toe te lichten waarom hij wel heeft getekend voor ontvangst van de Algemene Voorwaarden als hij deze niet heeft ontvangen.
4.4.
De verhuiskosten, opslagkosten en verzekeringskosten
4.4.1.
[eiser] stelt ten aanzien van de verhuiskosten, opslagkosten en verzekeringskosten het volgende. De betalingsverplichtingen voor de verhuiskosten en de opslagkosten van € 60,- per week volgen uit de Overeenkomst. Op grond van de Algemene Voorwaarden heeft [eiser] dit bedrag jaarlijks met 3% verhoogd. Daarnaast hebben [eiser] en [gedaagde] afgesproken dat de opgeslagen goederen tegen betaling worden verzekerd. De verzekering is per 1 januari 2014 opgezegd. Het totale bedrag voor de verhuiskosten, de verzekeringskosten voor de periode van 2009 tot 1 januari 2014 en de opslagkosten voor de periode van 2009 tot en met 2023 is € 70.200,09. Hiervoor verwijst mr. Verhoef naar de berekening die hij per e-mail op 16 februari 2023 naar de rechtbank heeft gestuurd (hierna: de Berekening).
4.4.2.
[gedaagde] betwist dat sprake is van meer dan drie door [eiser] verzonden declaraties.
4.4.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de Overeenkomst een betalingsverplichting voor [gedaagde] volgt voor de verhuiskosten. Daarnaast volgt uit de Overeenkomst en de Algemene Voorwaarden voor de opslag een betalingsverplichting voor [gedaagde] van € 60,- per week die jaarlijks met 3% kan worden verhoogd. Uit de afspraak tussen [gedaagde] en [eiser] om de goederen tegen betaling te verzekeren, volgt een betalingsverplichting voor de verzekeringskosten.. [2] [gedaagde] heeft de hoogte van de gevorderde opslagkosten (die zijn gebaseerd op de € 60,- per week met een jaarlijkse verhoging van 3%), verhuiskosten en verzekeringskosten die zijn opgenomen in de Berekening niet concreet betwist. Zo heeft [gedaagde] bijvoorbeeld niet aangegeven welk bedrag er dan was overeengekomen.
4.4.4.
De rechtbank laat in het midden of [gedaagde] de overige facturen heeft ontvangen. Het feit dat [gedaagde] niet alle facturen heeft ontvangen, maakt namelijk niet dat er geen sprake is van voornoemde betalingsverplichtingen op grond van de Overeenkomst en de Algemene Voorwaarden. Uit de Overeenkomst blijkt duidelijk wat de oorspronkelijk opslagkosten per maand waren. Daarnaast is er in de periode van 2009 tot aan de dagvaarding tussen mr. Verhoef en de advocaten van [gedaagde] (dan wel [gedaagde] ) gecorrespondeerd over de (hoogte van de) vordering op grond van de Overeenkomst, waardoor dit voor [gedaagde] voldoende duidelijk was.
4.4.5.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat er bij de verhuizing geen inventarislijst door [eiser] is opgesteld en dat hij vermoedt dat er na de verhuizing spullen uit de container zijn gehaald. Aangezien de betalingsverplichtingen vaststaan en [gedaagde] geen tegenvordering heeft ingesteld, is deze stelling van [gedaagde] voor de beoordeling van het geschil niet relevant.
4.4.6.
De rechtbank wijst de vordering van [eiser] van € 66.591,90 toe bestaande uit de verhuiskosten, de verzekeringskosten voor de periode van 2009 tot 1 januari 2014 en de opslagkosten voor de periode van 2009 tot en met maart 2023. [3] Voor de periode na dit vonnis kan de rechtbank geen bedrag toewijzen.
4.5.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.5.1.
[eiser] stelt dat zij genoodzaakt is geweest vanaf oktober 2009 haar vordering ter incasso uit handen te geven. De Algemene Voorwaarden staan het vorderen van buitengerechtelijke incassokosten toe, waaronder de advocaatkosten. Deze kosten zijn in totaal € 16.500,-.
4.5.2.
[gedaagde] is de Overeenkomst als consument aangegaan. In artikel 14 lid 3 van de Algemene Voorwaarden heeft [eiser] een beding opgenomen met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten. Dit beding wijkt ten nadele van de consument af van de wet. Op grond van het beding kan immers een hoog en ongelimiteerd bedrag aan schade aan de consument worden opgelegd als het maar ‘de in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijk incassokosten’ zijn. Dit beding is dan ook oneerlijk in de zin van de Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en wordt door de rechtbank vernietigd. Het voorgaande leidt tot afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten.
4.6.
De wettelijke rente
4.6.1.
[eiser] vordert € 12.500,- aan wettelijke rente tot aan de datum van de dagvaarding. Voor de berekening van dit bedrag verwijst [eiser] naar productie 26 bij de dagvaarding. [eiser] stelt dat [gedaagde] langdurig in verzuim is. Ten aanzien van de eerste factuur die ziet op de verhuizing, verzekering en opslagkosten van € 5.938,50 is [gedaagde] volgens [eiser] vanaf 6 oktober 2009 in verzuim.
4.6.2.
[gedaagde] betwist dat hij in verzuim is.
4.6.3.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] voor wat betreft de wettelijke rente voorafgaand aan de datum van de dagvaarding alleen ten aanzien van het bedrag van de eerste factuur van € 5.938,50 een concrete datum heeft gesteld wanneer [gedaagde] in verzuim is geraakt. Aangezien de vervaldatum van de eerste factuur 6 oktober 2009 is, is [gedaagde] op grond van artikel 6:83 sub a BW voor dit bedrag vanaf 6 oktober 2009 in verzuim. De rechtbank wijst de wettelijke rente over een bedrag van € 5.938,50 toe vanaf 6 oktober 2009 tot de dag van voldoening.
4.6.4.
Aangezien [eiser] ten aanzien van de overige facturen geen verzuimdatum heeft genoemd wijst de rechtbank over het resterende bedrag van € 60.653,40 (€ 66.591,90 - € 5.938,50) de wettelijke rente toe vanaf de datum van de dagvaarding, 15 juni 2022, tot de dag van voldoening.
4.7.
De vordering die ziet op de goederen in de opslag
4.7.1.
[eiser] stelt dat op grond van artikel 14 Algemene Voorwaarden tot onderhandse verkoop kan worden overgegaan. Sinds 2009 is sprake van de situatie dat de te verwachten kosten van openbare verkoop meer zullen gaan bedragen dan de geschatte opbrengst van de verhuisgoederen. De te verwachten kosten van openbare verkoop bedragen circa € 5.000 - 6.000,-. Aangezien de in de opslag genomen goederen goeddeels bestaan uit oude inboedelgoederen zonder speciale waarde, kleding, tuinattributen en enige meubels en/of de door [gedaagde] beweerde kunst (waarvan geen detaillering en/of taxaties voorhanden zijn), zijn de kosten van executie aanzienlijk hoger dan de daadwerkelijke waarde van deze goederen. Dit geeft ook de vorige advocaat van [gedaagde] aan (zie rov. 2.6).
4.7.2.
[gedaagde] betwist dat de te verwachten kosten van openbare verkoop meer zullen gaan bedragen dan de geschatte opbrengst van de verhuisgoederen. Uit de Overeenkomst volgt dat er sprake is van het inpakken van kunst in schilderijdozen. Voor het verpakken van kunst is apart een bedrag van € 178,50 geoffreerd. Uit de executieverkoopaanzegging van de deurwaarder die door [eiser] als productie 2 is overgelegd, blijkt eveneens dat kunst tot de inboedel van [gedaagde] behoort. [4] Daaruit kan worden afgeleid dat in de inventarislijst van de deurwaarder kunst is opgenomen. Uit correspondentie van [gedaagde] en de advocaat van [gedaagde] aan mr. Verhoef volgt ook dat er sprake is van kunst. [5]
4.7.3.
De rechtbank overweegt dat om op grond van artikel 14 van de Algemene Voorwaarden tot onderhandse verkoop over te kunnen de volgende vereisten gelden:
1) De betalingsachterstand van de klant moet meer dan drie maanden bedragen.
2) De klant moet via een aangetekend schrijven gesommeerd zijn alsnog te betalen.
3) De klant moet bij deurwaardersexploot nogmaals zijn aangemaand de verschuldigde kosten te voldoen. In het exploot moet vermeld worden dat de bewaarnemer tot openbare verkoop zal overgaan als de genoemde termijn is verstreken.
4) De te verwachten kosten van openbare verkoop zullen meer gaan bedragen dan de geschatte opbrengst van de verhuisgoederen.
4.7.4.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het eerste vereiste dat [eiser] vanaf 2009 nooit voor één maand opslag heeft betaald. Hierdoor is sprake van en betalingsachterstand van meer dan drie maanden.
4.7.5.
Ten aanzien van het tweede vereiste geldt dat mr. Verhoef namens [eiser] [gedaagde] meerdere malen in de periode 2009 tot en met 2021 heeft gewezen op de uitstaande vordering en verzocht heeft om (een deel hiervan) te betalen. De rechtbank is van oordeel dat materieel aan het tweede vereiste is voldaan. Weliswaar is er geen aangetekende brief gestuurd, maar de bedoeling van dit vereiste is dat [gedaagde] in de gelegenheid moet zijn gesteld te betalen. Deze mogelijkheid heeft [gedaagde] ruimschoots gehad.
4.7.6.
Ook aan het derde vereiste is voldaan. De dagvaarding is namelijk een exploot dat kan worden gezien als een aanmaning aan [gedaagde] om te betalen. Ook was [gedaagde] duidelijk dat als [gedaagde] dit voor het wijzen van het vonnis niet doet, [eiser] tot executie zal overgaan.
4.7.7.
Ten aanzien van het vierde vereiste geldt het volgende. Als de goederen in de opslag een hoge waarde hadden, had de opmerking van de vorige advocaat van [gedaagde] over de vermogensbestanddelen van [gedaagde] in Nederland (zie rov. 2.6) niet voor de hand gelegen. [gedaagde] heeft weliswaar aangegeven dat uit de Overeenkomst, de executieverkoopaanzegging en correspondentie volgt dat er sprake is van kunst, maar [gedaagde] heeft zich niet uitgelaten over de waarde daarvan. Dit had op de weg van [gedaagde] gelegen aangezien het zijn kunst betreft en hij de waarde hiervan kan weten. Dat er geen inventarislijst door [eiser] is overgelegd, maakt dit niet anders. Gelet hierop heeft [gedaagde] de stelling van [eiser] dat de te verwachten kosten van openbare verkoop van circa € 5.000 - 6.000,- meer zullen gaan bedragen dan de geschatte opbrengst van de verhuisgoederen onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.7.8.
Aangezien aan de vereisten van artikel 14 lid 4 van de Algemene Voorwaarden is voldaan, is [eiser] gerechtigd de goederen in de opslag onderhands te verkopen. De rechtbank zal de tweede vordering, voor zover die hierop ziet, dan ook toewijzen.
4.7.9.
Voor de vernietiging van de goederen heeft [eiser] geen grondslag aangevoerd. Artikel 14 van de Algemene Voorwaarden biedt hiervoor ook geen grondslag. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook afwijzen.
4.8.
De proceskosten
4.8.1.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij ongelijk krijgt. De rechtbank sluit aan voor het liquidatietarief aan bij de hoogte van het toegewezen bedrag. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op.
- dagvaarding € 107,22
- griffierecht € 2.837,-
- salaris advocaat € 2.366,- (2 punt × tarief € 1.183,-)
Totaal € 5.310,22
4.8.2.
De gevorderde nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
4.9.
Uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring van het vonnis?
4.9.1.
[eiser] heeft verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.9.2.
[gedaagde] heeft zich verzet tegen de vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Er wordt immers aanzienlijke schade aan [gedaagde] toegebracht als de goederen worden verkocht of vernietigd als in rechte niet onherroepelijk vaststaat dat [eiser] een vordering heeft.
4.9.3.
Tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit kan de rechter op grond van artikel 233 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De rechtbank begrijpt dat het [gedaagde] gaat om het voorkomen van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de vordering die ziet op de goederen in de opslag. Deze zaak loopt al vanaf 2009. [eiser] heeft al bijna veertien jaar goederen van [gedaagde] in twee containers waarvoor hij tot op heden geen enkele vergoeding heeft ontvangen. Daarnaast heeft [eiser] bij een onderhandse verkoop net als [gedaagde] het belang om de goederen voor een zo hoog mogelijk bedrag te verkopen. Na dit vonnis kan [gedaagde] ook een onderhandse verkoop voorkomen door binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eiser] te betalen. Hierdoor is de rechtbank is van oordeel dat het belang van [eiser] om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren groter is dan het belang van [gedaagde] om dat niet te doen. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 66.591,90 (zesenzestigduizend vijfhonderdéénennegentig euro en negentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 5.938,50 met ingang van 6 oktober 2009 tot de dag van volledige betaling en met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 60.653,40 met ingang van 15 juni 2022 tot de dag van volledige betaling
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 5.310,22 (vijfduizenddriehonderdentien euro en tweeëntwintig cent),
5.3.
verklaart voor recht dat, in het geval dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan de uit rechtsoverweging 5.1 en 5.2 voortvloeiende betalingsverplichting aan [eiser] heeft voldaan, [eiser] gerechtigd is tot onderhandse verkoop van de bij haar in opslag genomen goederen van [gedaagde] waarbij een eventuele meeropbrengst in mindering komt op de door de rechtbank opgelegde betalingsverplichting van [gedaagde] aan [eiser] ,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van der Vegte en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023. [6]

Voetnoten

1.Dagvaarding, productie 4.
2.Dagvaarding, productie 4.
3.Zie de Berekening.
4.Dagvaarding, productie 2.
5.Dagvaarding, productie 12 en 13.
6.type: