ECLI:NL:RBAMS:2023:2786

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
13.222780.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; vrijspraak voorbereiding diefstal met geweld, veroordeling medeplegen diefstal met geweld, messenbezit en vuurwerkbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2006, werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder de voorbereiding van een diefstal met geweld en het medeplegen van diefstal met geweld. De rechtbank heeft de zaak in twee delen behandeld, aangeduid als zaak A en zaak B. In zaak A werd de verdachte vrijgesproken van de voorbereiding van een diefstal met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij samen met zijn medeverdachte een straatroof had gepland. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van een machete en bivakmuts in de auto niet voldoende bewijs opleverde voor gezamenlijke voorbereidingshandelingen.

In zaak B werd de verdachte echter wel veroordeeld voor diefstal met geweld en het voorhanden hebben van vuurwerk. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen een 14-jarige jongen had beroofd van vuurwerk onder bedreiging van een vuurwapen. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 85 dagen, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 60 uur. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 1.000,- aan de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte het belang van hulpverlening en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn jonge leeftijd en de ernst van de feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.222780.22 en 13.283339.22
Datum uitspraak: 26 april 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.M.A. Kersten, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerkster Raad voor de Kinderbescherming] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [medewerkster Jeugdbescherming Regio Amsterdam] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), [medewerker Levvel] , namens IFA (Levvel) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
Als benadeelde partij is verschenen [benadeelde partij] , bijgestaan door zijn ouders en mr. J.R. Mekkes, advocaat te Amsterdam.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 2 september 2022 te Amstelveen en/of Abcoude en/of Vinkeveen en/of Amsterdam voorbereiding van een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging door een auto, een bivakmuts, handschoenen en een machete voorhanden te hebben;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 2 september 2022 te Amstelveen in vereniging voorhanden hebben van een wapen van categorie IV, te weten een machete;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 31 oktober 2022 te Amstelveen diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van vuurwerk, een telefoon en sleutels toebehorende aan [benadeelde partij] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Op 31 oktober 2022 te Amstelveen voorhanden hebben van professioneel vuurwerk.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte is samen met zijn medeverdachte in de nacht aangetroffen in een auto. Na staandehouding door de politie verklaart medeverdachte [medeverdachte 1] dat zij van plan waren iemand te beroven. In de auto worden vervolgens een machete en bivakmuts aangetroffen.
De raadsvrouw van verdachteheeft vrijspraak bepleit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 2 september 2022 worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] door de politie staande gehouden terwijl zij in een auto rijden. De medeverdachte en tevens bestuurder blijkt 14 jaar oud te zijn. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde vervolgens aan de politie dat zij van plan waren iemand te beroven. In de auto worden een machete, handschoenen en een bivakmuts aangetroffen.
Tijdens het verhoor bij de politie verklaart verdachte dat het zijn medeverdachte was die het plan had om iemand te beroven, terwijl zijn medeverdachte juist het tegenovergestelde verklaart. Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat zijn verklaring bij de politie niet klopt en dat niemand van plan was om iemand te beroven.
Alhoewel de rechtbank de verklaring van verdachte ter zitting niet aannemelijk acht, kan de rechtbank op basis van het bewijs in het dossier niet vaststellen dat daadwerkelijk sprake is geweest van gezamenlijke voorbereidingshandelingen voor een straatroof. Het enkele feit dat een machete en een bivakmuts in de auto aanwezig waren is weliswaar verdacht en het zijn goederen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm en gebruik bestemd kunnen zijn tot het begaan van een diefstal met geweld, maar dat valt niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen zonder verdere onderbouwing. Uit het dossier blijkt immers dat medeverdachte [medeverdachte 1] vaker filmpjes van zichzelf heeft gemaakt met diezelfde bivakmuts op, zonder dat daar een strafbaar feit mee werd gepleegd. Ook valt niet uit te sluiten dat de verklaring van verdachte dat hij de machete bij zich had om aan de medeverdachte te laten zien juist is. De handschoenen en auto zijn in deze zaak in elk geval geen goederen die specifiek tot doel hebben een straatroof te plegen. De vraag die die dan beantwoord moet worden is of die verdere onderbouwing volgt uit de bewijsmiddelen. Kan vastgesteld worden dat verdachte met de voorwerpen die hij voorhanden had, de intentie had om een diefstal met geweld te plegen?
Naar het oordeel van de rechtbank is deze intentie onvoldoende gebleken. Nu beide verdachten over elkaar verklaren dat zij het plan hebben gehad om iemand te beroven in Amstelveen, Abcoude ofwel Vinkeveen, kan niet worden vastgesteld of dit plan er daadwerkelijk is geweest en wie de intentie had om dit plan uit te voeren. De enkele verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] is onvoldoende om te bewijzen dat verdachte het opzet had om samen met [medeverdachte 1] een straatroof te plegen. Er is verder geen steunbewijs beschikbaar. Op de camerabeelden is niets waar te nemen en ook op de telefoons van beide verdachten is geen informatie gegeven waaruit volgt dat zij het plan hadden om samen die nacht een straatroof te plegen.
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de voorbereidingshandelingen voor de diefstal met geweld bij gebrek aan wettig bewijs.

5.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het voorhanden hebben van de machete wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De machete is aangetroffen in de auto waarin verdachte zat en verdachte heeft verklaard dat de machete van hem was. Gelet op deze bekennende verklaring en het wapenrapport kan het voorhanden hebben van de machete wettig en overtuigend worden bewezen.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft partiële vrijspraak bepleit voor het gebruik van het vuurwapen en de diefstal van de sleutels en de telefoon.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 31 oktober 2022 doet aangever [benadeelde partij] aangifte van een diefstal met geweld van onder andere zijn vuurwerk onder bedreiging van een wapen. Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij aangever [benadeelde partij] samen met anderen heeft beroofd van zijn vuurwerk, maar heeft ontkend dat hij daarbij een wapen heeft getoond.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Zowel de aangever, getuige [getuige] en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verklaren dat verdachte een vuurwapen bij zich had en dat hij aangever hiermee heeft bedreigd. Daarnaast is een chatgesprek aangetroffen in de telefoon van verdachte waarin hij zegt dat hij een vuurwapen meeneemt en het vuurwerk afpakt.
Gelet op deze bewijsmiddelen kan volgens de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte heeft gedreigd met een vuurwapen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de diefstal van de telefoon en de sleutels en van de geweldshandelingen die daarbij zijn gepleegd. De aangever heeft weliswaar verklaard dat verdachte al was weggerend op het moment dat de telefoon werd gestolen, maar getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte het vuurwapen pakte, aangever bij zijn kraag vastpakte en het vuurwapen in de buik van aangever zette, waarna verdachte de tas met vuurwerk pakte. Vervolgens pakte NN1 aangever bij zijn kraag en duwde hem tegen het hek en pakte zijn telefoon. Daarna zijn alle verdachten weggerend. De vraag welke volgorde feitelijk juist is geweest is in deze zaak niet relevant voor de vraag of verdachte mede verantwoordelijk is voor de diefstal van alle goederen. Gelet op de omstandigheid dat verdachte samen met zijn medeverdachten, na overleg naar de afgesproken plek is gegaan om aangever te beroven van zijn vuurwerk, maakt dat er kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking om aangever van spullen te beroven. Gelet op het vooraf besproken plan was de opzet van verdachte gericht op het plegen van een diefstal met geweld in vereniging en heeft verdachte de mogelijkheid op de koop toegenomen dat naast het specifiek genoemde vuurwerk ook andere goederen, zoals de sleutels en de telefoon, gestolen zouden kunnen worden, waarmee de opzet van verdachte zich ook uitstrekt over de handelingen die zijn medeverdachten hebben verricht. Zonder het handelen van verdachte hadden de telefoon en sleutels niet weggenomen kunnen worden. Hij heeft dus een significante bijdrage geleverd aan de diefstal van die spullen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte tevens kan worden aangemerkt als medepleger van de diefstal van de telefoon en de sleutels.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het doorladen van het wapen, nu daar geen steunbewijs in het dossier voor aanwezig is. Alleen medeverdachte [medeverdachte 3] heeft daarover verklaard.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het voorhanden hebben van het vuurwerk wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Na de aanhouding van verdachte is zijn slaapkamer doorzocht. Onder zijn bed werd (een gedeelte van) het van aangever [benadeelde partij] gestolen vuurwerk aangetroffen. Verdachte heeft ook bekend dat dit het gestolen vuurwerk betreft. Gelet hierop en het onderzoek naar het inbeslaggenomen vuurwerk, kan het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 2 september 2022 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete van het merk elk Ridge, model ER-523, voorhanden heeft gehad;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 31 oktober 2022 te Amstelveen, op de openbare weg, [straatnaam] , tezamen en in vereniging met anderen,
- een hoeveelheid illegaal zwaar vuurwerk en
- een telefoon en
- sleutels,
die aan [benadeelde partij] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- met voornoemde [benadeelde partij] af te spreken en
- gezichtsbedekking op te doen en
- een vuurwapen te pakken en
- vervolgens een vuurwapen op het bovenlichaam van voornoemde [benadeelde partij] te drukken en
- daarbij voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen: "Geef nu het vuurwerk" en
- een tas met vuurwerk met kracht uit de handen van voornoemde [benadeelde partij] te trekken en
- voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen: “Afkomen met die telefoon. Telefoon geven” en
- vervolgens voornoemde [benadeelde partij] met kracht bij zijn trui te pakken en
- de telefoon van voornoemde [benadeelde partij] weg te pakken;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 31 oktober 2022 te Amstelveen
- 0,934 kg enkelschotsbuizen, Red Bastards, lijst IIA en
- 1 stuk Shell vuurwerk, mortierbom, lijst III, en
- 3 stuks knalvuurwerk, Super Cobra, lijst III,
bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregel

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 22 dagen, met aftrek van voorarrest en een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de hulpverlening. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsvrouw van verdachteheeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld, waarbij slachtoffer [benadeelde partij] , slechts 14 jaar oud, zijn spullen heeft moeten afgeven onder bedreiging van een vuurwapen. Verdachte heeft door zijn handelwijze laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom en de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijk gewelddadig en intimiderend gedrag versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer en in de samenleving, zoals ook blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Daarnaast neemt de rechtbank verdachte kwalijk dat hij totaal geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij heeft niet willen verklaren over het wapen en heeft zijn rol zo klein mogelijk gemaakt. Verdachte heeft ter zitting zijn spijt betuigd, maar heeft dit eerder in het proces niet willen doen. Hij heeft eerder zelfs gezegd dat de beroving is gepleegd om het slachtoffer een lesje te leren. De spijt die verdachte ter zitting heeft betuigd komt de rechtbank daarom niet oprecht over. Hier maakt de rechtbank zich ernstige zorgen over. Ook de gesprekken die op de telefoon van verdachte zijn gevonden maken dat de rechtbank zich zorgen maakt over waar verdachte (in ieder geval in de periode van de tenlastegelegde feiten) zich mee bezig hield.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een machete. Het bezit van dit soort messen in de openbare ruimte vormt een bedreiging van de openbare orde en kan ernstig of zelfs dodelijk letsel bij anderen veroorzaken.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van illegaal vuurwerk. De rechtbank acht het bezit van dergelijk vuurwerk in zijn algemeenheid extreem gevaarzettend. Het tot ontploffing komen dan wel het aansteken daarvan door een daartoe niet gekwalificeerd persoon brengt enorme risico’s met zich mee, niet slechts voor degene die het vuurwerk aansteekt, maar eveneens voor eventuele omstanders. Daar komt nog bij dat verdachte het vuurwerk onder zijn bed bewaarde, waarmee hij ook zijn ouders en hun woning in gevaar heeft gebracht.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 februari 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 4 april 2023;
  • rapport van JBRA opgemaakt op 21 maart 2023;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog, op 17 februari 2023.
De
psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel. Hij is selectief in wat hij wel en niet wil zeggen, lijkt op momenten sociaal wenselijke antwoorden te geven en blijft in gesprekken aan de oppervlakte. Eventuele problemen of ongewenst gedrag wordt door verdachte gebagatelliseerd of buiten zichzelf geplaatst.
In de emotionele ontwikkeling valt op dat verdachte weinig diepgang en nuance laat zien. Als hij een probleem heeft of iets moet wat hij niet wil, zal hij sneller datgene ontkennen of weglopen uit de situatie, dan het aan te pakken en te ‘voelen’ wat hem belemmert. Hij is weinig in staat tot zelfreflectie en is weinig gevoelig voor gezag.
Classificerend kan gesproken worden van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Gezien wordt dat verdachte zichzelf boven de wet en autoriteit kan plaatsen. Hij is vooral gericht op zichzelf en hij wordt onvoldoende geraakt door een ander. Daarbij is er sprake geweest van ouder-kind relatieproblematiek, daar hij zich tijdens de adolescentie door zijn moeder nagenoeg niet pedagogisch liet beïnvloeden. Over de persoonlijkheidsontwikkeling kan gezegd worden dat deze nog niet uitgerijpt is, verdachte is nog jong wat betreft het mentaliseren en de morele ontwikkeling.
Er is sprake van doorwerking van de problematiek ten tijde van de tenlastegelegde feiten van 31 oktober 2022. Het onvoldoende kunnen mentaliseren, de beperkte morele ontwikkeling, de persoonlijkheidsontwikkeling die nog niet uitgerijpt is, het zelfbepalende gedrag ten opzichte van positieve autoriteitsfiguren en daarnaast het moeilijk lerend perceptuele vermogen en de verwerkingssnelheid die zwak ontwikkeld is, maken dat het ten laste gelegde, indien bewezen, aan verdachte licht verminderd is toe te rekenen.
Op basis van de risicotaxatie instrumenten en op basis van klinische indruk van onderzoeker kan gesproken worden van een matig recidiverisico op soortgelijk gedrag zonder inzet van begeleiding.
Ten gunste van de ontwikkeling van verdachte en ter afname van de risicofactoren op recidive wordt het voortzetten van de begeleiding vanuit de IFA-coach als belangrijk geacht. Daarnaast worden een aantal systeemgesprekken voor verdachte en zijn ouders geadviseerd, zoals bij een forensische instelling als de Waag.
Geadviseerd wordt bovenstaande begeleiding en behandeling, net als een jeugdreclasseringstoezicht, als voorwaarde op te leggen bij een deels voorwaardelijke straf.
Ter zitting heeft
de Raadgepersisteerd bij het ingediende advies. Het is van belang dat hulpverlening zo snel mogelijk gaat starten en vanuit IFA zal aandacht moeten zijn voor een delictanalyse.
JBRAheeft ter zitting verklaard dat verdachte nog niet is aangemeld bij de Waag, maar dat dit snel zal gebeuren. De afgelopen tijd zijn er enkel positieve berichten over verdachte binnengekomen.
De coach van
IFAheeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte openstaat voor hulpverlening. Hij heeft de bijzondere voorwaarden bij zijn schorsing en huisarrest als verschrikkelijk ervaren, maar heeft zich er wel aan gehouden. Er heeft een gedragsverandering plaatsgevonden bij verdachte.
De
ouders van verdachtevinden het verschrikkelijk wat er is gebeurd. Wel zien zij de afgelopen weken een verandering bij verdachte, omdat hij betere dagbesteding heeft.
De rechtbankoverweegt als volgt.
In principe is de rechtbank van oordeel dat bij de bewezenverklaring van zo’n ernstig feit een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor langere duur dan verdachte heeft vastgezeten passend en geboden is. In de persoon van verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie gelijk te stellen aan de tijd die verdachte al heeft vastgezeten en aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan gekoppeld de door de Raad en JBRA geadviseerde bijzondere voorwaarden. Sinds zijn laatste schorsing heeft verdachte zich goed aan de bijzondere voorwaarden gehouden en heeft hij meegewerkt aan de opgelegde hulpverlening. Verdachte heeft daarnaast inmiddels een druk dagprogramma dat bijdraagt aan het voorkomen van recidive. Zo zegt hij zelf ook.
De rechtbank acht de op te leggen bijzondere voorwaarden in het belang van de maatschappij ter voorkoming van recidive en tevens in het belang van de ontwikkeling van verdachte. De rechtbank merkt daarbij op dat zij het van groot belang vindt dat er nog een delictanalyse zal plaatsvinden, omdat verdachte beperkte openheid van zaken heeft gegeven.
De rechtbank zal naast deze deels voorwaardelijk jeugddetentie aan verdachte ook een werkstraf opleggen, omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte nog een consequentie ondervindt van zijn handelen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Gelet op het gebrek aan inzicht dat verdachte heeft willen geven en het feit dat hij tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Muts, omschrijving: PL1300-2022184618-G6230527, wit;
  • 1 STK Mes, omschrijving: PL1300-2022184618-G6230526, zwart, merk: machete;
  • 1 STK Telefoontoestel, omschrijving: PL1300-2022184618-G6231136, zilverkleurig, merk: Samsung Galaxy A8;
  • 1 STK Telefoontoestel, omschrijving: PL1300-2022184618-G6231503, zwart, merk: Samsung;
  • 1 STK Handschoen, omschrijving: PL1300-2022184618-G6230528, zwart, merk: Profeco.
De officier van justitie heeft ter zitting naar voren gebracht dat de beslissingen met betrekking tot de in beslag genomen goederen al door het Openbaar Ministerie zijn genomen. De rechtbank hoeft hier derhalve niet meer over te beslissen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 15.200,- aan materiële schadevergoeding en € 2.750,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft ter zitting verwezen naar de ingediende vordering benadeelde partij en aangegeven dat het de bedoeling was om na de zitting te starten met mediation. Echter blijft verdachte ontkennen dat er een wapen bij betrokken is geweest, zodat het nog niet duidelijk is of dit door zal gaan.
De benadeelde partij heeft twee EMDR-therapiesessies gevolgd.
De materiële schade is ingediend voor een eventueel hoger beroep; de raadsvrouw verzoekt de rechtbank de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, zoals ook is verzocht. De officier van justitie heeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de ingediende vordering gemotiveerd betwist met verwijzing naar verschillende jurisprudentie. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-, dan wel € 750,- als het gebruik van een vuurwapen wel bewezen wordt verklaard en de vordering voor het overige af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, maar rekening te houden met het aandeel van verdachte.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank zal het verzoek van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren. Deze schade betreft immers mogelijk toekomstige schade en de mogelijke vergoeding daarvan is in deze instantie verzocht in verband met een mogelijk hoger beroep.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft een brief van zijn psycholoog ingediend waaruit blijkt dat hij twee EMDR-therapiesessies heeft gevolgd. Uit deze brief blijkt tevens dat geen sprake lijkt te zijn van zeer ernstige psychische gevolgen, omdat de casus na deze twee sessies is afgesloten.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting op van het strafgeding omdat de vordering tegenover de betwisting van de raadsvrouw onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, maar rekening te houden met het aandeel van de verschillende verdachten. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. Als hoofdregel geldt dat alle veroordeelden tezamen aansprakelijk zijn voor de schade die door een benadeelde partij in de strafzaak wordt geleden. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. Temeer nu de zaken tegen de medeverdachten nog niet door de rechtbank zijn behandeld.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Artikel 1.2.2. Vuurwerkbesluit.
Artikel 9.2.2.1. van de Wet Milieubeheer.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet Milieubeheer juncto artikel 1.2.2. Vuurwerkbesluit, opzettelijk begaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
85 (vijfentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 25 (vijfentwintig) dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 60 (zestig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde naar school en/of stage gaat volgens het rooster;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de hulpverlening van IFA;
  • dat veroordeelde meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • dat veroordeelde meewerkt aan hulpverlening vanuit de Waag of een soortgelijke instelling;
  • dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met zijn medeverdachten [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 2] 2008, [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedag 3] 2008, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 4] 2007;
  • dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde partij] , geboren op [geboortedag 5] 2008, tenzij dit in het kader van mediation is.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe tot een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij] ter hoogte van € 1.000,- (zegge: duizend euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.G. Rietbergen, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2023.
[...]