ECLI:NL:RBAMS:2023:2785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
13.244643.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; veroordeling diefstal met geweld, vernieling en wapenbezit met overschrijding van de redelijke termijn

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld, vernieling en wapenbezit. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, heeft vorderingen gedaan, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Plas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De verdachte is vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder de vernieling van een bus in zaak A en openlijke geweldpleging in zaak B, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze feiten in vereniging heeft gepleegd. In zaak C is de verdachte ook vrijgesproken van afpersing en bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij bij deze feiten betrokken was.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld in zaak A, waarbij hij samen met anderen een telefoon, portemonnee en horloge van een slachtoffer heeft afgenomen. In zaak B is de verdachte schuldig bevonden aan vernieling van ruiten van het gemeentehuis in Oostzaan en het voorhanden hebben van een gasdrukwapen. In zaak C is hij schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een luchtdrukpistool. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van jeugdstrafzaken en heeft besloten om een werkstraf op te leggen in plaats van jeugddetentie, omdat de verdachte als first offender wordt aangemerkt en de feiten geruime tijd geleden zijn gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 94 uren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.244643.20 (zaak A), 13.059031.21 (zaak B) en 13.110138.21 (zaak C)
Parketnummer tul: 23.001839.20
Datum uitspraak: 13 april 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerkster Raad voor de Kinderbescherming] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [medewerker Jeugdbescherming Regio Amsterdam] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd na wijziging van de tenlastelegging ter zitting – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 27 september 2020 te Uithoorn diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging op de openbare weg van een telefoon, portemonnee en horloge toebehorende aan [aangever 1] ,
subsidiair op 27 september 2020 te Uithoorn openlijke geweldpleging in vereniging tegen [aangever 1] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 27 september 2020 te Uithoorn vernieling in vereniging van een Ford Transit toebehorende aan [aangever 2] ;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Op 29 februari 2020 te Oostzaan openlijke geweldpleging in vereniging tegen een goed, te weten ruiten van het gemeentehuis Oostzaan,
subsidiair op 29 februari 2020 te Oostzaan vernieling van meerdere ruiten van een gebouw, te weten van het gemeentehuis Oostzaan;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Op 29 februari 2020 te Oostzaan voorhanden hebben van een wapen van categorie I, te weten een gasdrukwapen;
Zaak C
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 17 april 2021 te Hoofddorp afpersing in vereniging op de openbare weg van scootersleutels toebehorende aan [aangever 3] ,
subsidiair op 17 april 2021 te Hoofddorp bedreiging in vereniging van [aangever 3] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 17 tot 22 april 2021 te Hoofddorp voorhanden hebben van een luchtdrukpistool.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak A
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het is aannemelijk dat de schade aan de bus is veroorzaakt door het geweld dat tegen aangever [aangever 1] is gebruikt.
De raadsvrouw van verdachteheeft vrijspraak bepleit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op de camerabeelden in zaak A is te zien dat de beroving van aangever [aangever 1] plaatsvindt rondom de bus en dat hij hier ook tegenaan wordt geduwd. Echter kan uit de stukken niet worden opgemaakt of de schade door dit incident is veroorzaakt of dat deze schade hiervoor al aanwezig was.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de tenlastegelegde vernieling van de bus.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd.
De raadsvrouw van verdachteheeft vrijspraak bepleit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat bewezen kan worden dat verdachte met een balletjespistool op het gemeentehuis heeft geschoten. Echter wordt op basis van de bewijsmiddelen niet duidelijk of verdachte de enige is die heeft geschoten of dat er door meerdere personen is geschoten. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging in vereniging is echter vereist dat het feit samen met een of meer anderen wordt gepleegd. gepleegd. Dit kan op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet worden vastgesteld. De rechtbank is daarom, met de raadsvrouw van verdachte en de officier van justitie, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging.
Zaak C
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de subsidiair ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft vrijspraak bepleit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Aangever [aangever 3] heeft aangifte gedaan van afpersing van zijn scootersleutels op 17 april 2021, waarbij hij bedreigd zou zijn met een vuurwapen. Het broertje van verdachte, [broertje van verdachte] , zou [aangever 3] hebben gedwongen zijn scootersleutels af te geven. Verdachte zou hier niet bij hebben gestaan, maar zou, terwijl de afpersing gaande was, een tasje met daarin een vuurwapen aan [broertje van verdachte] hebben gegeven. [broertje van verdachte] zou dit vuurwapen vervolgens aan aangever hebben laten zien, waarna aangever zijn scootersleutels heeft afgegeven.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het tasje met het vuurwapen inderdaad aan zijn broertje heeft gegeven, maar dit zou al voorafgaand aan de vermeende afpersing zijn gebeurd.
Verdachte heeft hiermee een alternatief scenario gegeven. Nu het broertje van verdachte tevens heeft verklaard dat verdachte niet bij de vermeende afpersing aanwezig was, ziet de rechtbank steunbewijs voor het alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst. Voor de verklaring van aangever dat verdachte dit tasje tijdens de afpersing aan zijn broertje heeft gegeven, is geen steunbewijs in het dossier aanwezig.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte van zowel de afpersing als van de bedreiging met het wapen dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig bewijs.

5.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de primair ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft bekend dat hij aangever heeft geslagen, maar er is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig om verdachte aan te merken als medepleger van de diefstal met geweld. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er iets gestolen zou worden en heeft dit ook niet zien gebeuren.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Aangever [aangever 1] heeft aangifte gedaan van een diefstal met geweld van zijn telefoon, portemonnee en horloge op 27 september 2020. Hij zou hierbij door een aantal jongens, die hij bij naam noemt, met geweld zijn beroofd van zijn spullen. Aangever heeft na de beroving verbalisanten aangesproken die naar de plek zijn gegaan waar de beroving zou hebben plaatsgevonden. Onderweg naar deze plek zijn verdachte en een medeverdachte op aanwijzen van aangever aangehouden. Even later zijn andere medeverdachten in een loods aangehouden, waar tevens een deel van de spullen zijn gevonden die van aangever waren weggenomen.
Naar aanleiding van deze beroving is onderzoek gedaan naar camerabeelden. Uit onderzoek is gebleken dat op het parkeerterrein waar de beroving heeft plaatsgevonden camera’s aanwezig waren en dat de beroving is gefilmd.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij aanwezig is geweest en aangever een klap heeft gegeven, maar dat hij niets met de diefstal te maken heeft gehad.
Door de rechtbank zijn de stills van de camerabeelden ter zitting aan verdachte voorgehouden en tevens de foto van zijn aanhouding. Uit deze stills leidt de rechtbank af dat verdachte degene is die een oranje streep op zijn broek heeft en door de politie aangeduid als nummer 4. Verdachte heeft dit niet ontkend.
Op de stills van de camerabeelden en uit de beschrijving hiervan blijkt dat aangever door een groep jongens, waaronder verdachte, wordt omsingeld. Ook is te zien dat aangever wordt vastgepakt, meermaals wordt geslagen en wordt geschopt. Uit de beschrijving blijkt dat verdachte aangever heeft vastgepakt en meermaals heeft geslagen. Op een gegeven moment verplaatsen enkele jongens zich samen met aangever naar de andere kant van de bus. Aangever wordt tegen de bus aangedrukt en beschreven is dat te zien is dat spullen van aangever worden weggenomen. Aangever wordt op dit moment omringd door meerdere jongens, waaronder op een gegeven moment ook door verdachte.
De verklaring van verdachte dat hij aanwezig was, maar niets heeft gezien van de beroving acht de rechtbank, gelet op de beschrijving van de camerabeelden, ongeloofwaardig. Daar komt bij dat verdachte voorafgaand en tijdens de beroving de groep getalsmatig heeft versterkt, waardoor aangever was omsingeld, en daarmee heeft verdachte bijgedragen aan het dreigende en intimiderende karakter van de groep, waardoor aangever niet weg kon. Ook heeft verdachte aangever vastgepakt en meerdere klappen gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen heeft bijgedragen aan de dreiging en het geweld richting aangever, als gevolg waarvan zijn spullen afgenomen konden worden. Verdachte heeft onafgebroken deel uitgemaakt van de groep die aangever heeft beroofd en heeft zich niet van deze groep gedistantieerd, terwijl hij hiertoe wel de mogelijkheid had.
Gelet op bovenstaande kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Verdachte kan derhalve worden aangemerkt als medepleger van de diefstal met geweld. Dat verdachte geen daadwerkelijk wegneemhandelingen heeft verricht, maakt dit op basis van bovenstaande conclusie niet anders. Juist het omsingelen en toepassen van geweld is een essentieel onderdeel geweest van de werkwijze van de verdachten om aangever te beroven.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij degene is die met het balletjespistool richting de ruiten van het gemeentehuis in Oostzaan heeft geschoten, als gevolg waarvan de ruiten beschadigd zijn geraakt. Gelet op deze bekennende verklaring en de overige bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan vernieling van de ruiten van het gemeentehuis.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde voorhanden hebben van het gasdrukwapen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het gasdrukwapen niet van hem was, maar dat hij hier wel mee heeft geschoten richting het gemeentehuis. Het gasdrukwapen is bij de medeverdachte in beslag genomen en onderzocht. Gelet op de verklaring van verdachte en het onderzoek naar het wapen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het gasdrukwapen op het moment van schieten voorhanden heeft gehad.
Zaak C
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde voorhanden hebben van het luchtdrukpistool wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het luchtdrukpistool van hem was en dat hij zijn zus had gevraagd dit wapen bij haar thuis op te bergen. Gelet op deze verklaring en het onderzoek naar het wapen is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van het luchtdrukpistool wettig en overtuigend kan worden bewezen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 27 september 2020 te Uithoorn, op de openbare weg de Ondernemingsweg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een mobiele telefoon en
- een portemonnee met inhoud en
- een horloge,
toebehorende aan [aangever 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en zijn mededaders opzettelijk dreigend en gewelddadig
- voornoemde [aangever 1] hebben omsingeld en
- tegen voornoemde [aangever 1] hebben gezegd dat hij zijn horloge af moest geven en
- aan het horloge van voornoemde [aangever 1] hebben getrokken en
- het horloge van voornoemde [aangever 1] hebben afgepakt en
- voornoemde [aangever 1] met kracht tegen zijn hoofd hebben geslagen en
- voornoemde [aangever 1] hebben geduwd en
- voornoemde [aangever 1] tegen het been hebben geschopt en
- de zakken van voornoemde [aangever 1] hebben afgetast en
- vervolgens de telefoon en portemonnee met inhoud van voornoemde [aangever 1] uit zijn zakken hebben gepakt en
- voornoemde [aangever 1] daarbij hebben gefilmd en
- voornoemde [aangever 1] daarbij dreigend de woorden hebben toegevoegd: “Je moet [naam] niet aanraken en je moet geen mannen op mij zetten” en "Waarom raak je [naam] aan?” en “Wegrennen is geen optie, want wij hebben scooters”;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 29 februari 2020 te Oostzaan, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten ruiten van een gebouw, het gemeentehuis, toebehorende aan een ander dan verdachte, heeft vernield door deze middels een gasdrukwapen te beschieten met metalen kogeltjes;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 februari 2020 te Oostzaan, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukwapen in de vorm van een pistool zoals bedoeld in artikel 3 onder A van de Regeling wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
Zaak C
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 17 april 2021 tot en met 22 april 2021 te Hoofddorp, een wapen in de zin van artikel 2 categorie 1 sub 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een luchtdrukpistool, merk Umarex 4.5 mm, 171, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 47 dagen, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie houdt bij zijn eis rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van jeugdstrafzaken.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat de zaken erg oud zijn en lange tijd als zwaard van Damocles boven verdachtes hoofd hebben gehangen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en bedreiging met geweld van slachtoffer [aangever 1] . Uit de vordering benadeelde partij blijkt dat deze beroving zowel fysiek als mentaal gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. Verdachte heeft door het plegen van deze beroving het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van het slachtoffer in het bijzonder ernstig aangetast.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een vernieling van ruiten van het gemeentehuis in Oostzaan. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op het eigendom van een ander en de benadeelde financiële schade heeft berokkend.
Ook heeft verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een lucht/gasdrukwapen. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen levert een ernstige aantasting van de maatschappelijke veiligheid, omdat dergelijke wapens niet van echt te onderscheiden zijn.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 maart 2023 waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten zoals bewezenverklaard in de zaken A en B niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Voor het bewezenverklaarde feit in Zaak C is hij ook niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
Na het ontstaan van de eerste (en inmiddels tweede) verdenking is op 3 december 2020 door het gerechtshof te Amsterdam aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf opgelegd voor openlijke geweldpleging. Daarmee houdt de rechtbank bij de zaken A en B rekening conform artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 oktober 2000 bepaald dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Onduidelijk - ook na navraag bij de officier van justitie – is gebleven waarom de zaken van verdachte niet binnen de redelijke termijn zijn behandeld door de rechtbank. De medeverdachten in de zaken A en C zijn al lange tijd geleden veroordeeld en/of vrijgesproken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in zaak A is overschreden met ongeveer 14,5 maand, in zaak B met ongeveer 17,5 maand en in zaak C met ongeveer 7,5 maand, zodat strafvermindering op zijn plaats is.
De rechtbank heeft geen recente rapportages ontvangen over de persoon van verdachte.
Verdachteheeft ter zitting verklaard dat hij op dit moment geen dagbesteding heeft omdat zijn pols een tijd terug is gebroken en hij daarvoor geopereerd moet worden. Als hij daarvan is hersteld wil verdachte gaan werken. Verdachte heeft de boven zijn hoofd hangende rechtszaak als zeer zwaar ervaren.
Ter zitting heeft
JBRAnaar voren gebracht dat er in de afgelopen tijd geen noemenswaardige mutaties waren bij de politie. Verdachte heeft zich niet aan alle voorwaarden gehouden, omdat hij inmiddels nauwelijks meer bij MPZ verblijft, maar er zijn geen nieuwe politiecontacten. De hulpverlening die aan verdachte is aangeboden lijkt onvoldoende aan te slaan en hij lijkt daarom te stagneren in zijn ontwikkeling. Dit is een zorg die JBRA tot op heden heeft. Verdachte heeft voldoende wensen en dromen, maar het omzetten naar handelen lukt hem niet. JBRA acht een maatregel niet langer noodzakelijk. Levvel is nog betrokken en biedt een traject ‘overgaan naar volwassenheid’ aan. Als verdachte een hulpvraag heeft kan hij daar terecht.
De
Raadheeft geadviseerd een onvoorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen. Er is geen aanleiding om nog een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
De
ouders van verdachtehebben ter zitting verklaard dat zij een positieve ontwikkeling zien bij verdachte. Hij doet zijn best en hopelijk kan hij in de toekomst terecht op een plek waar hij de juiste hulp kan en wil aanvaarden.
De rechtbankoverweegt als volgt.
In beginsel zijn de bewezenverklaarde feiten ernstig genoeg om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte heeft vastgezeten.
Echter zijn er ook andere factoren waar de rechtbank rekening mee houdt. Zo zijn de feiten inmiddels geruime tijd geleden gepleegd, heeft verdachte langer dan 2 jaar in een schorsing met voorwaarden gelopen, terwijl de medeverdachten in Zaak A al twee jaar geleden voor de rechtbank moesten verschijnen. Sinds de laatste verdenking in april 2021 heeft verdachte geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Hoewel bij de rechtbank nog zorgen bestaan over de dagbesteding van verdachte, lijkt het belangrijkste doel van het jeugdstrafrecht te zijn bereikt, namelijk het voorkomen van recidive. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een langere onvoorwaardelijke straf dan de tijd die in voorarrest is doorgebracht, of deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
Daarnaast ziet de rechtbank, gelet op de ruime overschrijding van de redelijke termijn en de bijna blanco justitiële documentatie van verdachte, aanleiding om een werkstraf op te leggen in plaats van een jeugddetentie. Het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal namelijk gevolgen kunnen hebben voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag. Op deze manier kan verdachte de toekomst positief tegemoet gaan. Van deze werkstraf zal de tijd worden afgetrokken die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betekent dus dat verdachte per saldo geen werkstraf meer hoeft uit te voeren.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Wapen, omschrijving: PL1100-2021077412-G1254728, Umarex SA9;
  • 1 STK Patroon, omschrijving: PL1100-2021077412-G1254779, Umarex.
De inbeslaggenomen voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven en zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Deze rechtbank zal deze voorwerpen derhalve onttrekken aan het verkeer.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 26 mei 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23.001839.20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 3 december 2020 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 27 december 2020 aan verdachte per post is toegestuurd.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat hiertoe geen pedagogische meerwaarde is.
De raadsvrouw van verdachteheeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Gelet op de tijd die inmiddels is verstreken sinds het plegen van de feiten ziet de rechtbank aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 2, in zaak B onder 1 primair en in zaak C onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair, in zaak B onder 1 subsidiair en onder 2, in zaak C onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Zaak C
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 94 (vierennegentig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 47 (zevenenveertig) dagen.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Wapen, omschrijving: PL1100-2021077412-G1254728, Umarex SA9;
  • 1 STK Patroon, omschrijving: PL1100-2021077412-G1254779, Umarex.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 23.001839.20.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M.P.G. Rietbergen en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2023.
[...]