ECLI:NL:RBAMS:2023:2782

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
13/021777-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de overlevering van een Belgisch Europees aanhoudingsbevel met gelijktijdige overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1960 en met de Nederlandse nationaliteit, was in België veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 30 maanden, waarvan nog 900 dagen moesten worden uitgezeten. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 23 maart 2023 aangehouden en op 18 april 2023 voortgezet. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, vertegenwoordigde het Openbaar Ministerie, terwijl de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.K.T. Schoffelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de veroordeling had geleid, maar dat hij wel was verdedigd door een gemachtigde advocaat. Dit leidde tot de conclusie dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing was. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering werd gevraagd, naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse strafmaxima overstijgt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a van de Overleveringswet, omdat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/021777-23
RK nummer: 23/222
Datum uitspraak: 21 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 24 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 10 augustus 2022 door
de advocaat-generaal van het Hof van Beroep Antwerpen(België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB is op de zitting van 23 maart 2023 aangehouden vanwege persoonlijke omstandigheden van de raadsman.
De behandeling van het EAB heeft vervolgens plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2023. Het Openbaar Ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.K.T. Schoffelen, advocaat in Roermond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (hierna: OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het Hof van Beroep Antwerpen
(C5 kamer) van 8 september 2021 (referentienummer: 2017/PGA/2193, griffienummer: 1192/2021).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 30 maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 900 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het dossier volgt echter dat de opgeëiste persoon, die op de hoogte was van het plaatsvinden van het proces in hoger beroep, gedurende dat proces is verdedigd door een advocaat die hij gemachtigd had om namens hem de verdediging te voeren. [4] Daarmee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De in dat artikel bedoelde weigeringsgrond doet zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voor.
Uit aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van 7 en 13 maart 2023 blijkt voorts dat er tegen het arrest waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht, ook cassatie is ingesteld. Dit cassatieberoep is op 1 maart 2022 door het Hof van Cassatie verworpen. De cassatieprocedure is naar het oordeel van de rechtbank niet onderworpen aan de toets van artikel 12 OLW, nu – anders dan in de procedure in hoger beroep – in deze procedure blijkens de aanvullende informatie niet is geoordeeld over de schuld of straf van de opgeëiste persoon. [5]

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
diefstal, meermalen gepleegd
6.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
6.1
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis (in dit geval betreft het een onherroepelijk arrest) opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
6.2
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
6.3
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
6.4
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. Bij de onder 5 genoemde twee kwalificaties horen namelijk strafmaxima van respectievelijk zes en vier jaar. [6] De raadsman stelt dat de veroordeling in België alleen ziet op een feit dat naar Nederlands recht een overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet oplevert. Dit zou betekenen dat de vrijheidsstraf aangepast dient te worden naar het bij dat artikel horende strafmaximum van twee jaar. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit onderdeel e) van het EAB volgt namelijk ondubbelzinnig dat de opgeëiste persoon niet alleen veroordeeld is voor grootschalige hennepteelt in vereniging, maar ook voor de diefstal van stroom en water. Met dit oordeel volgt de rechtbank de lezing van de officier van justitie.
6.5
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
6.6
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
6.7
De rechtbank zal daarom de overlevering, overeenkomstig het standpunt van zowel de raadsman als de officier van justitie, weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd onder gelijktijdige overname van de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf in Nederland.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de advocaat-generaal van het Hof van Beroep Antwerpen(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Meer specifiek volgt dit uit onderdeel d) van het EAB en uit het verhoor van de opgeëiste persoon door de officier van justitie in het kader van zijn inverzekeringstelling.
5.Zie Hof van Justitie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628.
6.Zie in dit kader ook rechtsoverweging 8.