ECLI:NL:RBAMS:2023:2762

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
13-025188-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en oplegging van TBS met dwangverpleging

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 januari 2022 in Amsterdam een man heeft doodgestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, alsook tot de maatregel van TBS met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid, wettig en overtuigend schuldig is aan doodslag. De feiten zijn als volgt: op 27 januari 2022 werd het levenloze lichaam van het slachtoffer aangetroffen in zijn appartement, met 61 steek- en 26 snijwonden. De verdachte verbleef op het moment van de moord in de woning van het slachtoffer en zijn DNA werd aangetroffen op de plaats delict. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen gewogen, maar concludeerde dat het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een ernstige middelenproblematiek en een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een hogere straf afgewezen, maar heeft wel de TBS-maatregel opgelegd om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen. De benadeelde partijen hebben vorderingen ingediend voor schadevergoeding, waarvan een deel is toegewezen, maar andere vorderingen zijn niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-025188-22
Datum uitspraak: 26 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboortedag] ( [land van herkomst] ),
nu gedetineerd in: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. M.L.A. ter Veer en mr. S. de Klerk en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B. Kizilocak naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van wat de benadeelde partijen en hun raadsman, mr. F.M.N. Janssen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het in de periode van 25 januari 2022 tot en met 27 januari 2022 in Amsterdam:
Primair: opzettelijk en met voorbedachten rade om het leven brengen van [slachtoffer] ;
Subsidiair: [slachtoffer] opzettelijk van het leven beroven om de diefstal van een telefoon en/of bankpas gemakkelijk te maken, en/of bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken of het bezit van deze goederen te verzekeren;
Meer subsidiair: [slachtoffer] opzettelijk van het leven beroven.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte zal worden vrijgesproken van moord en gekwalificeerde doodslag. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de meer subsidiair ten laste gelegde doodslag kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van alle feiten. Verdachte heeft vanaf het begin een alternatief scenario gepresenteerd. Dit alternatieve scenario wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen. De aanwezigheid van het bloed van verdachte in het appartement van het slachtoffer, zijn verwondingen en zijn DNA-sporen worden verklaard door het alternatieve scenario dat verdachte naar voren heeft gebracht. Uit de getuigenverklaringen van omwonenden blijkt geen betrokkenheid van verdachte bij de dood van het slachtoffer; die verklaringen ondersteunen eerder het alternatieve scenario. Ook kan de verklaring van de zus van verdachte niet tot het bewijs dienen, omdat zij niet goed heeft begrepen of gehoord wat verdachte tegen haar heeft gezegd en het ook aannemelijk is dat zij vanwege haar psychische toestand niet goed heeft verwerkt wat verdachte zei.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 24 op 25 januari 2022 bij het slachtoffer heeft overnacht. In de ochtend van 25 januari 2022 ging de deurbel. Toen verdachte de deur opendeed stond er een persoon in werkkleding voor de deur. Deze ‘bouwvakker’ kwam de woning in, waarna een discussie over geld ontstond tussen de bouwvakker en [slachtoffer] . Verdachte heeft geprobeerd de ruzie te sussen, de bouwvakker trok toen een mes. Verdachte heeft een snijwond in de wijsvinger van zijn hand opgelopen omdat hij het mes heeft afgeweerd. Vervolgens heeft verdachte van [slachtoffer] de opdracht gekregen om naar de Vomar te gaan om daar geld in ontvangst te nemen van iemand die hij daar zou ontmoeten. Verdachte is toen naar de Vomar gegaan. Bij de Vomar heeft hij niemand getroffen die het geld zou overhandigen, waarna verdachte naar Rotterdam is gegaan. Tot het moment dat verdachte de woning van [slachtoffer] verliet was het naar eigen zeggen die ochtend rustig in de woning. Er is niet geschreeuwd en er hebben geen harde geluiden geklonken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 27 januari 2022 krijgt de politie een melding om naar de VOC-kade in Amsterdam te gaan, omdat de melder geen contact meer krijgt met [slachtoffer] . De politie treft het levenloze lichaam van [slachtoffer] aan achter de voordeur van zijn appartement. Uit forensisch onderzoek in de woning van het slachtoffer blijkt dat het slachtoffer met excessief geweld om het leven is gebracht. Er zijn in totaal 61 steekletsels en 26 snijletsels aangetroffen aan het lichaam van het slachtoffer.
Moment van overlijden
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat het slachtoffer enkele dagen vóór 27 januari 2022 moet zijn overleden. De werkgever van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] voor de laatste keer heeft ingelogd op dinsdag 25 januari 2022 om 01:29 uur. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [slachtoffer] op 25 januari 2022 moet zijn overleden, na 01:29 uur, maar vroeg op de dag.
Verklaringen omwonenden
Omwonenden hebben verklaard dat zij op 25 januari 2022 (vroeg) in de ochtend geluiden hebben gehoord in de woning van het slachtoffer. Getuige [getuige 1] hoorde op dinsdagochtend 25 januari 2022 rond 06:30, 07:00 uur harde geluiden. Dit klonk volgens hem als heftige seks, of alsof er iemand vermoord werd. [getuige 2] hoorde tussen 07:30 en 08:00 uur geluiden die klonken als ‘harde sadistische seks’. Getuige [getuige 3] verklaart dat zij die dinsdagochtend rond 08:00 uur harde geluiden en geschreeuw hoorde, gevolgd door ‘let me out’ of ‘get me out’. [getuige 3] verklaart verder dat zij die dag jarig was, waardoor zij er zeker van is dat zij op 25 januari 2022 deze geluiden heeft gehoord. De tijdstippen lopen wat uiteen, maar alle omwonenden plaatsen de harde geluiden op zijn laatst rond 08:00 uur die ochtend.
Verdachte in de woning van slachtoffer
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 24 op 25 januari 2022 bij het slachtoffer heeft overnacht. Uit onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte blijkt dat op 25 januari 2022 om 08:36 uur de verbinding van de telefoon van verdachte met het wifi-netwerk van het slachtoffer wordt verbroken. Om 08:41 uur is vervolgens op de camerabeelden te zien dat verdachte de fietsenstalling bij het appartement van het slachtoffer verlaat. De rechtbank stelt daarom vast dat verdachte die ochtend tot 08:36 uur in de woning van het slachtoffer is geweest. Dit betekent dat verdachte nog in de woning was rond 08:00 uur en daarvóór, op de tijdstippen dat de buren harde geluiden uit de woning hoorden komen.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat er excessief geweld is toegepast op [slachtoffer] door hem 64 keer te steken en 26 keer te snijden. Het ligt voor de hand dat dit tot harde geluiden en/of geschreeuw heeft geleid. [slachtoffer] is op zijn laatst overleden in de ochtend van 25 januari 2022. Omwonenden hebben op die ochtend, rond en vóór 08:00 uur, harde geluiden gehoord die klonken als sadistische seks en/of iemand die vermoord werd. Verdachte was toen nog in de woning bij het slachtoffer.
Overige bewijsmiddelen
Verdachte is nadat hij op 25 januari 2022 uit de woning van het slachtoffer is vertrokken naar Rotterdam gereisd. Op camerabeelden van die ochtend is te zien dat verdachte iets roods heeft op zijn vinger. Verdachte heeft zelf verklaard dat dit bloed is. Uit sporenonderzoek is gebleken dat bloed van verdachte is aangetroffen in de woning van het slachtoffer, op de vloer in de woonkamer en op een blikje in de badkamer. Op 25 januari 2022 om 13:01 belt de zus van verdachte naar de politie met de mededeling dat verdachte tegen haar gezegd heeft dat hij iemand heeft vermoord. Op camerabeelden van die avond, bij de woning van de moeder van verdachte, is te zien dat verdachte die avond zowel op zijn linker- als op zijn rechterwijsvinger een pleister heeft. Bij zijn aanhouding op 28 januari 2022 bleek verdachte snijwonden te hebben op beide handen.
Bewezen: doodslag
De rechtbank vindt op basis van al het hierboven staande wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] met messteken om het leven heeft gebracht.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte met voorbedachten raden heeft gehandeld, waardoor verdachte zal worden vrijgesproken van moord.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte de telefoon en/of bankpas van verdachte heeft gestolen en zal verdachte daarom ook vrijspreken van gekwalificeerde doodslag.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Alternatieve scenario van verdachte
Het alternatieve scenario dat er een andere man dan verdachte in de woning was, dat verdachte is weggegaan en dat deze andere man daarna [slachtoffer] om het leven moet hebben gebracht, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en de conclusies die de rechtbank daaruit hierboven heeft getrokken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 25 januari 2022 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een scherp en/of puntig voorwerp meermalen te steken en te snijden in de hals en borst(kas) en buik en rug van voornoemde [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Er is daarnaast niet gebleken dat verdachte voldoende gemotiveerd is om behandeld te worden. Onbehandeld of onvoldoende behandeld is verdachte een gevaar voor de maatschappij. Het is van groot belang dat verdachte wordt behandeld om het recidivegevaar te beperken. [slachtoffer] is op gruwelijke wijze om het leven gekomen en door de ontkennende houding van verdachte weten de nabestaanden niet waarom dit is gebeurd. Het Openbaar Ministerie vordert daarom een gevangenisstraf van tien jaren en oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] om het leven gebracht. Dit is een zeer ernstig feit. De wijze waarop dit is gegaan moet gruwelijk zijn geweest. Verdachte had een vertrouwensrelatie opgebouwd met [slachtoffer] . Hij werd door [slachtoffer] toegelaten in zijn woning en mocht daar overnachten. Een woning is een plek waar een mens zich bij uitstek veilig dient te voelen. Uitgerekend daar is het slachtoffer door middel van excessief geweld van het leven beroofd.
De zus van het slachtoffer heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht. Daarin bracht zij het verdriet en gemis van de familie onder woorden. Het overlijden van [slachtoffer] heeft een grote impact gehad op de hele familie. Ook andere naasten van het slachtoffer dragen dit verlies mee. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele door haar op te leggen straf het verdriet bij de nabestaanden ongedaan kan maken.
Dit soort misdrijven roept ook in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 maart 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Psychiater F. Verstraeten, GZ-psycholoog H.E.W. Koornstra en milieu-onderzoeker [naam 1] hebben een gedragskundig onderzoek ingesteld omtrent verdachte. De bevindingen, conclusies en adviezen van dit triple-onderzoek zijn neergelegd in de Pro Justitia rapportage van 16 juni 2022.
Uit het psychologisch onderzoek van H.E.W. Koornstra blijkt onder meer dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van stoornissen in het gebruik van alcohol, cocaïne en GHB. Daarnaast is bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis aanwezig. Uit het psychiatrisch onderzoek van F. Verstraeten blijkt dat er sprake is van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met (met name) antisociale kenmerken. Uit de multidisciplinaire forensisch gedragskundige beschouwing blijkt dat het aannemelijk wordt geacht dat verdachte psychotisch was ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundigen achten het zeer aannemelijk dat de vastgestelde stoornissen een rol speelden in het ten laste gelegde. De kans is zeer reëel dat verdachte onder invloed van een psychose door middelen en/of agressie als direct effect van de middelen die hij gebruikte, heeft gehandeld.
De psychiater heeft ter zitting toegelicht dat er normaliter geen sprake is van verminderde toerekenbaarheid bij middelengebruik. In de situatie van verdachte is de middelenproblematiek echter dusdanig ernstig dat niet gesproken kan worden van vrijheid in gebruik. Verder stond het intellectueel functioneren van verdachte onder druk vanwege cognitieve schade door middelengebruik en de psychotische klachten. De psycholoog en psychiater hebben daarom geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapportage over, maakt deze tot de hare en volgt het advies. De rechtbank is van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Tbs-maatregel?
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals geadviseerd door de gedragsdeskundigen en gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
De deskundigen zijn blijkens de rapportage van mening dat de kans op geweldsrecidive sterk bepaald wordt door de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de middelenproblematiek en daardoor de psychotische kwetsbaarheid en mogelijke cognitieve schade die zijn copingvaardigheden beïnvloedt. De deskundigen komen tot een hoog recidiverisico op geweld in het algemeen waarbij het niet goed mogelijk is om de kans op een recidive van een delict als het tenlastegelegde te bepalen, aangezien verdachte dit ontkent en hypothesen erover niet met hem besproken konden worden. Er zijn amper beschermende factoren aanwezig.
De deskundigen adviseren om verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Zijn verslavingsgedrag is dermate ernstig en langdurig dat hij in een vrijwillig kader onbehandelbaar blijkt en ook niet in staat is hier afspraken over te maken. Daarnaast lijkt hij er psychotisch door te decompenseren en is er waarschijnlijk cognitieve schade ontstaan waardoor hij nog sneller psychotisch decompenseert (zoals in het HvB onder invloed van stress). Anderen kunnen een psychose bij verdachte niet goed aan zien komen en verdachte geeft er geen openheid over. Hij is een emotioneel en cognitief beschadigde man die middelen gebruikt om zich staande te houden en er blijkt geen enkele werkelijke behandelbereidheid te bestaan om op enige andere wijze met zijn problemen te leren omgaan. Een minder vergaand ingrijpen behoeft enig inzicht in eigen dynamiek, in achterliggende problematiek en de mogelijkheid tot enige zelfreflectie. Zijn persoonlijkheidsstoornis werkt hierin duidelijk complicerend, o.a. omdat hij vanuit deze stoornis sterk geneigd is tot externaliseren van problemen, en onbetrouwbaar, prikkelbaar, agressief en onverantwoordelijk kan zijn, hetgeen een behandeling bemoeilijkt.
De rechtbank is op grond van de behandeling ter zitting en de inhoud van de triple pro Justitia rapportage overtuigd geraakt van de noodzaak dat verdachte een intensieve en passende behandeling krijgt, in een gedwongen kader, waarbij de veiligheid voor anderen voldoende wordt gewaarborgd en het door de deskundigen als hoog ingeschatte recidiverisico op een geweldsdelict wordt ingeperkt.
Op grond van de pro Justitia rapportage en de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de middelenproblematiek, is de rechtbank met de deskundigen van oordeel dat sprake is van gevaar voor herhaling van geweldsfeiten. De rechtbank acht een reëel risico aanwezig dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan een ernstig geweldsmisdrijf. Daarom vindt de rechtbank het niet verantwoord dat verdachte, zonder dat dit recidiverisico is weggenomen, terugkeert in de maatschappij. Het beveiligen van de maatschappij, het verkleinen van de herhalingskans en het realiseren van behandeling voor de problematiek van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank alleen mogelijk binnen het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen (artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en verder). Hiervoor is vastgesteld dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verdachte wordt veroordeeld voor doodslag, een feit waarvoor naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer kan worden opgelegd en verder is gebleken dat een groot gevaar voor herhaling van soortgelijke feiten bestaat en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verpleging van verdachte eist. Tenslotte is verdachte onderzocht door twee gedragsdeskundigen (een psycholoog en een psychiater).
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking gesteld dient te worden en van overheidswege dient te worden verpleegd. De rechtbank zal daarom de tbs-maatregel opleggen en daarbij bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De bewezenverklaarde feiten kunnen worden aangemerkt als misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de tbs-maatregel daarom langer duren dan vier jaar.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het gepleegde feit, naast een tbs-maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte dient te worden opgelegd. Doodslag is één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht, waar een maximum gevangenisstraf van 15 jaar op staat. Het nemen van het leven van een ander is onherroepelijk en zodanig ernstig, dat alleen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf allereerst gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor levensdelicten als deze wordt veelal een langdurige gevangenisstraf van ongeveer acht tot twaalf jaar opgelegd. Dat geldt echter bij volledige toerekenbaarheid. De rechtbank heeft zojuist vastgesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen wat er precies is gebeurd en waarom, lijkt het er sterk op dat de gruwelijkheid van de daad en het excessieve geweld een direct gevolg zijn van de psychose waar de verdachte verkeerde. Dat maakt de daad niet minder gruwelijk, maar de dader wel minder strafbaar. De rechtbank houdt hier rekening mee.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat de rechtbank naast gevangenisstraf ook de tbs-maatregel aan verdachte oplegt. De rechtbank vindt het belangrijk dat het niet al te lang duurt voordat met de behandeling van verdachte kan worden begonnen. Gelet op de adviezen van de deskundigen ligt het in de lijn er verwachting dat de behandeling langdurig zal zijn.
In de combinatie van deze factoren ziet de rechtbank redenen om af te wijken van de eis van de officier van justitie en een lagere gevangenisstraf op te leggen dan geëist. De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de goederen in beslag genomen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst (bijlage III) zijn vermeld.
8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de goederen met volgnummers 1, 2, 5, 6, 8, 10 t/m 32 en 38 t/m 42 retour kunnen naar de nabestaanden. Goederen 34 tot en met 36 mogen retour naar verdachte. Goed 37 mag retour naar de rechthebbende, de moeder van verdachte. Goederen 3 en 4 mogen terug naar de uitgevende instantie. Ten aanzien van goederen aangeduid met nummers 7, 9 en 33 heeft het Openbaar Ministerie gevorderd dat deze goederen verbeurd moeten worden verklaard.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de goederen 34 tot en met 36 moeten worden teruggegeven aan verdachte. De rechtbank gelast van de overige goederen op de beslaglijst de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [naam 2] (moeder van het slachtoffer), [naam 3] (vader van het slachtoffer), [naam 4] (zus van het slachtoffer) en [naam 5] (broer van het slachtoffer) hebben zich gevoegd als benadeelde partij. Zij vorderen als familie gezamenlijk een bedrag van € 96.730,13 aan materiële schade en proceskosten.
De benadeelde partijen [naam 2] en [naam 3] , ouders van het overleden slachtoffer, vorderen ieder afzonderlijk € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade.
Daarnaast vorderen [naam 2] , [naam 3] (vader), [naam 4] en [naam 5] (broer) ieder afzonderlijk € 10.000,- euro aan shockschade.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert toewijzing van de materiële schade tot een bedrag van € 50.432,22 en toewijzing van de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De volgende posten acht het Openbaar Ministerie niet voor toewijzing vatbaar:
  • de rekening van de accountant van 14 januari 2022
  • de aanslag inkomstenbelasting en bijdrage zorgverzekeringswet en
  • de achterstallige hypotheekrente.
Verder heeft de officier van justitie voorgesteld de gevorderde affectieschade te beperken tot een bedrag van € 17.500,- per persoon.
9.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft de rechtbank daarom primair verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat alleen de posten die betrekking hebben op kosten van lijkbezorging voor toewijzing in aanmerking komen. De raadsman ziet causaal verband met de kosten van de lijkbezorging voor de posten 3 (treinkaartjes à € 18,80 totaal), 4 (mortuarium à € 4.845,37), 13 (kosten uitvaart à € 2.302) en 25 (grafsteen à € 1.464). Dit betreft in totaal € 8.629,17. De vordering tot vergoeding van materiële schade dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. De raadsman heeft verder verzocht de vordering ten aanzien van de proceskosten af te wijzen. Ten aanzien van de vordering shockschade heeft de raadsman betoogd dat er bij geen van de partijen een psychisch of psychiatrisch ziektebeeld is vastgesteld. De raadsman heeft daarom verzocht de shockschade af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft verder gewezen op het Besluit vergoeding affectieschade en verzocht de affectieschade te beperken tot een bedrag van € 17.500,- per persoon.
9.4.
Oordeel van de rechtbank
9.4.1.
Materiële schade
Ten aanzien van de overige materiële kosten die worden gevorderd door de benadeelde partijen gezamenlijk is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan op welke uitgaven de facturen betrekking hebben, door wie de kosten zijn gemaakt en wie de facturen betaald heeft. De facturen zijn veelal niet gericht aan een specifiek persoon en er komen namen op voor van anderen dan de benadeelde partijen. Desgevraagd heeft de raadsman ter zitting toegelicht dat nog niet is vastgesteld wie de erfgenamen zijn en er nog geen verklaring van erfrecht afgegeven is, en de vordering materiële schade niet namens de erven, noch namens een specifiek persoon wordt ingediend, maar door hierboven genoemde benadeelde partijen gezamenlijk.
Nu de facturen 13 (kosten uitvaart à € 2.302) en 25 (grafsteen à € 1.464) duidelijk geadresseerd zijn aan de vader van het slachtoffer en direct verband houden met de kosten van de teraardebestelling is de rechtbank van oordeel dat deze bedragen van in totaal € 3.766 als enige posten voor toewijzing in aanmerking komen. De rechtbank oordeelt dat deze kosten direct verband hebben met de teraardebestelling van het slachtoffer en de rechtbank zal deze kosten daarom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De behandeling van de vorderingen levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
De rechtbank acht de vordering tot vergoeding van proceskosten onvoldoende onderbouwd, nu is gebleken dat de familie voor verschillende juridische problemen wordt bijgestaan. Welke kosten betrekking hebben op de onderhavige vordering is door de rechtbank niet vast te stellen uit de declaraties die door de raadsman zijn bijgevoegd. Ook deze post zal daarom door de rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van de vorderingen levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen
9.4.2.
Immateriële schade
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vast staat dat de ouders van verdachte rechtstreeks immateriële schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,- en zal dit bedrag daarom toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Shockschade
Bij shockschade gaat het om schade van de benadeelde partij zelf, bij wie door het zien van een ernstige gebeurtenis of vanwege de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok ontstaat, waardoor diegene geestelijk letsel oploopt. Daarvoor is in beginsel vereist dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en dat de rechtbank dat kan vaststellen. In de rechtspraak worden de voorwaarden om shockschade te vergoeden strikt toegepast.
De rechtbank erkent zonder meer dat de gevolgen van het overlijden van [slachtoffer] voor de familieleden zeer ingrijpend zijn en dat dit heeft geleid - en nog dagelijks leidt - tot veel pijn en verdriet. Deze erkenning kan echter niet de grond voor toewijzing zijn. Daarvoor moet zijn voldaan aan het hiervoor genoemde criterium.
Familieleden van slachtoffer [slachtoffer] zijn na zijn dood naar Amsterdam afgereisd om de uitvaart en de nalatenschap te regelen. Zij zijn in het appartement geweest waar hun zoon en broer om het leven is gebracht. Dit is ongetwijfeld confronterend en emotioneel geweest. De rechtbank kan echter niet vaststellen wie er wanneer in het appartement is geweest en met welke gevolgen deze personen precies zijn geconfronteerd. Hoewel er bij de vordering brieven van psychiaters zijn overgelegd, waaruit volgt dat de familie lijdt onder het gemis en het verdriet, is daarmee niet komen vast te staan dat er sprake is van geestelijk letsel dat is ontstaan door directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het delict. Dit brengt met zich mee dat voor de toekenning van shockschade in deze situatie geen ruimte is. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partijen ten aanzien van de shockschade niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering. De benadeelde partijen kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat aan materiële schadevergoeding € 3.766,- toewijsbaar is aan [naam 3] (vader). Verder acht de rechtbank € 17.500,- aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar aan [naam 2] en [naam 3] (vader). De schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2022. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank verklaart de benadeelde partijen voor het overige deel van de vorderingen niet-ontvankelijk.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
vijf jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Fust met goednummer G6146092
2. 1 STK Snoer met goednummer G6146093
3. 1 STK Pas met goednummer G6146098
4. 1 STK Pas, ongenummerd
5. 1 STK Voorbehoedsmiddel met goednummer G6146019
6. 1 STK Voorbehoedsmiddel met goednummer G6146020
7. 1 STK Fust met goednummer G6146028
8. 1 STK Voorbehoedsmiddel met goednummer G6146021
9. 1 STK Fust met goednummer G6146029
10. 2 STK Kleding met goednummer G6146389
11. 1 STK Kleding met goednummer G6146390
12. 1 STK Kleding met goednummer G6146391
13. 1 STK Kleding met goednummer G6146392
14. 1 STK Kleding met goednummer G6146394
15. 1 STK Kleding met goednummer G6146393
16. 1 STK Broek met goednummer G6147634
17. 4 STK Mes met goednummer G6147065
18. 1 STK Mes met goednummer G6147068
19. 1 STK Aansteker met goednummer G6147070
20. 1 STK Mes met goednummer G6147073
21. 1 STK Pet met goednummer G6147074
22. 1 STK Trui met goednummer G6147075
23. 1 STK Handdoek met goednummer G6147078
24. 1 STK Fust met goednummer G6147079
25. 1 STK Fust met goednummer G6147080
26. 1 STK Fust met goednummer G6147081
27. 1 STK Fust met goednummer G6147082
28. 1 DS Doos met goednummer G6147083
29. 1 STK Fust met goednummer G6147084
30. 1 STK Papier met goednummer G6147086
31. 1 STK Voorbehoedsmiddel met goednummer G6147090
32. 1 FLS Fles met goednummer G6147091
33. 3 STK poeder met goednummer G6147097
35. 1 STK Broek met goednummer G6146856
37. 1 STK Mes met goednummer G6146853
38. 1 STK Tas met goednummer G6147136
39. 2 STK Medicijn met goednummer G6147519
40. 1 STK Voorbehoedsmiddel met goednummer G6147524
41. 3 STK Sierraad met goednummer G6147525
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
34. 1 STK Muts met goednummer G6147097
36. 1 STK Broek met goednummer G6146857
Vordering van de benadeelde partij [naam 3] (vader)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 3] (vader) toe tot een bedrag van € 3.766,- (zegge drieduizend zevenhonderdzesenzestigeuro ) aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 25 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 3] (vader) voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 3] (vader) aan de Staat € 21.266,- (zegge eenentwintigduizend tweehonderdzesenzestig) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 25 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 141 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [naam 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 25 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] aan de Staat € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 25 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [naam 4]
Verklaart [naam 4] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [naam 5]
Verklaart [naam 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en C.P.E. Meewisse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S.J.H. Spronk en J. Muller. griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2023.
[.]
[.]