7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] om het leven gebracht. Dit is een zeer ernstig feit. De wijze waarop dit is gegaan moet gruwelijk zijn geweest. Verdachte had een vertrouwensrelatie opgebouwd met [slachtoffer] . Hij werd door [slachtoffer] toegelaten in zijn woning en mocht daar overnachten. Een woning is een plek waar een mens zich bij uitstek veilig dient te voelen. Uitgerekend daar is het slachtoffer door middel van excessief geweld van het leven beroofd.
De zus van het slachtoffer heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht. Daarin bracht zij het verdriet en gemis van de familie onder woorden. Het overlijden van [slachtoffer] heeft een grote impact gehad op de hele familie. Ook andere naasten van het slachtoffer dragen dit verlies mee. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele door haar op te leggen straf het verdriet bij de nabestaanden ongedaan kan maken.
Dit soort misdrijven roept ook in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 maart 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Psychiater F. Verstraeten, GZ-psycholoog H.E.W. Koornstra en milieu-onderzoeker [naam 1] hebben een gedragskundig onderzoek ingesteld omtrent verdachte. De bevindingen, conclusies en adviezen van dit triple-onderzoek zijn neergelegd in de Pro Justitia rapportage van 16 juni 2022.
Uit het psychologisch onderzoek van H.E.W. Koornstra blijkt onder meer dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van stoornissen in het gebruik van alcohol, cocaïne en GHB. Daarnaast is bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis aanwezig. Uit het psychiatrisch onderzoek van F. Verstraeten blijkt dat er sprake is van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met (met name) antisociale kenmerken. Uit de multidisciplinaire forensisch gedragskundige beschouwing blijkt dat het aannemelijk wordt geacht dat verdachte psychotisch was ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundigen achten het zeer aannemelijk dat de vastgestelde stoornissen een rol speelden in het ten laste gelegde. De kans is zeer reëel dat verdachte onder invloed van een psychose door middelen en/of agressie als direct effect van de middelen die hij gebruikte, heeft gehandeld.
De psychiater heeft ter zitting toegelicht dat er normaliter geen sprake is van verminderde toerekenbaarheid bij middelengebruik. In de situatie van verdachte is de middelenproblematiek echter dusdanig ernstig dat niet gesproken kan worden van vrijheid in gebruik. Verder stond het intellectueel functioneren van verdachte onder druk vanwege cognitieve schade door middelengebruik en de psychotische klachten. De psycholoog en psychiater hebben daarom geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapportage over, maakt deze tot de hare en volgt het advies. De rechtbank is van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Tbs-maatregel?
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals geadviseerd door de gedragsdeskundigen en gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
De deskundigen zijn blijkens de rapportage van mening dat de kans op geweldsrecidive sterk bepaald wordt door de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de middelenproblematiek en daardoor de psychotische kwetsbaarheid en mogelijke cognitieve schade die zijn copingvaardigheden beïnvloedt. De deskundigen komen tot een hoog recidiverisico op geweld in het algemeen waarbij het niet goed mogelijk is om de kans op een recidive van een delict als het tenlastegelegde te bepalen, aangezien verdachte dit ontkent en hypothesen erover niet met hem besproken konden worden. Er zijn amper beschermende factoren aanwezig.
De deskundigen adviseren om verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Zijn verslavingsgedrag is dermate ernstig en langdurig dat hij in een vrijwillig kader onbehandelbaar blijkt en ook niet in staat is hier afspraken over te maken. Daarnaast lijkt hij er psychotisch door te decompenseren en is er waarschijnlijk cognitieve schade ontstaan waardoor hij nog sneller psychotisch decompenseert (zoals in het HvB onder invloed van stress). Anderen kunnen een psychose bij verdachte niet goed aan zien komen en verdachte geeft er geen openheid over. Hij is een emotioneel en cognitief beschadigde man die middelen gebruikt om zich staande te houden en er blijkt geen enkele werkelijke behandelbereidheid te bestaan om op enige andere wijze met zijn problemen te leren omgaan. Een minder vergaand ingrijpen behoeft enig inzicht in eigen dynamiek, in achterliggende problematiek en de mogelijkheid tot enige zelfreflectie. Zijn persoonlijkheidsstoornis werkt hierin duidelijk complicerend, o.a. omdat hij vanuit deze stoornis sterk geneigd is tot externaliseren van problemen, en onbetrouwbaar, prikkelbaar, agressief en onverantwoordelijk kan zijn, hetgeen een behandeling bemoeilijkt.
De rechtbank is op grond van de behandeling ter zitting en de inhoud van de triple pro Justitia rapportage overtuigd geraakt van de noodzaak dat verdachte een intensieve en passende behandeling krijgt, in een gedwongen kader, waarbij de veiligheid voor anderen voldoende wordt gewaarborgd en het door de deskundigen als hoog ingeschatte recidiverisico op een geweldsdelict wordt ingeperkt.
Op grond van de pro Justitia rapportage en de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de middelenproblematiek, is de rechtbank met de deskundigen van oordeel dat sprake is van gevaar voor herhaling van geweldsfeiten. De rechtbank acht een reëel risico aanwezig dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan een ernstig geweldsmisdrijf. Daarom vindt de rechtbank het niet verantwoord dat verdachte, zonder dat dit recidiverisico is weggenomen, terugkeert in de maatschappij. Het beveiligen van de maatschappij, het verkleinen van de herhalingskans en het realiseren van behandeling voor de problematiek van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank alleen mogelijk binnen het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen (artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en verder). Hiervoor is vastgesteld dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verdachte wordt veroordeeld voor doodslag, een feit waarvoor naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer kan worden opgelegd en verder is gebleken dat een groot gevaar voor herhaling van soortgelijke feiten bestaat en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verpleging van verdachte eist. Tenslotte is verdachte onderzocht door twee gedragsdeskundigen (een psycholoog en een psychiater).
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking gesteld dient te worden en van overheidswege dient te worden verpleegd. De rechtbank zal daarom de tbs-maatregel opleggen en daarbij bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De bewezenverklaarde feiten kunnen worden aangemerkt als misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de tbs-maatregel daarom langer duren dan vier jaar.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het gepleegde feit, naast een tbs-maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte dient te worden opgelegd. Doodslag is één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht, waar een maximum gevangenisstraf van 15 jaar op staat. Het nemen van het leven van een ander is onherroepelijk en zodanig ernstig, dat alleen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf allereerst gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor levensdelicten als deze wordt veelal een langdurige gevangenisstraf van ongeveer acht tot twaalf jaar opgelegd. Dat geldt echter bij volledige toerekenbaarheid. De rechtbank heeft zojuist vastgesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen wat er precies is gebeurd en waarom, lijkt het er sterk op dat de gruwelijkheid van de daad en het excessieve geweld een direct gevolg zijn van de psychose waar de verdachte verkeerde. Dat maakt de daad niet minder gruwelijk, maar de dader wel minder strafbaar. De rechtbank houdt hier rekening mee.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat de rechtbank naast gevangenisstraf ook de tbs-maatregel aan verdachte oplegt. De rechtbank vindt het belangrijk dat het niet al te lang duurt voordat met de behandeling van verdachte kan worden begonnen. Gelet op de adviezen van de deskundigen ligt het in de lijn er verwachting dat de behandeling langdurig zal zijn.
In de combinatie van deze factoren ziet de rechtbank redenen om af te wijken van de eis van de officier van justitie en een lagere gevangenisstraf op te leggen dan geëist. De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest.