ECLI:NL:RBAMS:2023:2760

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
13/026280-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en schending van verdedigingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regionale rechtbank van Sofia, Bulgarije. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedures die hebben geleid tot de vonnissen in Bulgarije, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de procedure die heeft geleid tot het vonnis in de zaak met nummer 1071/2019. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet de mogelijkheid heeft gehad om zijn verdediging te voeren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van zijn verplichtingen met betrekking tot adreswijzigingen, wat zijn verdedigingsrechten verder heeft aangetast.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat zowel de weigeringsgronden van artikel 2 als artikel 12 OLW van toepassing zijn en heeft zij de overlevering geweigerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/026280-23
Datum uitspraak: 26 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juli 2022 door het landelijk parket Sofia, Bulgarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Ivanov-Petkova, advocaat te ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen onder gelijktijdige schorsing ervan.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen met betrekking tot de toets aan artikel 12 OLW en de detentiegarantie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De voortzetting van de behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Bulgaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vonnissen met nummer 11137/2018 en 1071/2019 niet langer bestaan en dat alleen de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking met nummer 3937/2022 aan de orde kan zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het vonnis in de zaak met nummer 11137/2018 als met nummer 1071/2019 voor tenuitvoerlegging vatbaar is en dat een eventuele verrekening van de straffen in Bulgarije aan de orde moet komen. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat, als er bij de rechtbank onduidelijkheid bestaat of beide vonnissen nog voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn, de zaak moet worden aangehouden om dit bij de uitvaardigende justitiële autoriteit na te vragen.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt de volgende vonnissen:
- een vonnis gewezen in het kader van strafzaak van algemene aard met nr. 11137/2018, behandeld door de 110de Kamer van de afdeling Strafrecht bij de Regionale rechtbank van Sofia, in kracht van gewijsde gegaan op 25 juni 2021. In deze strafzaak is een gevangenisstraf van één jaar en zes maanden opgelegd;
- een vonnis gewezen in het kader van strafzaak van algemene aard met nr. 1071/2019, behandeld door de 10de Kamer van de afdeling Strafrecht bij de Regionale rechtbank van Sofia, in kracht van gewijsde gegaan op 4 maart 2022. In deze strafzaak is een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 3 april 2023 blijkt het volgende. De Regionale rechtbank van Sofia heeft een beschikking in het kader van private strafzaak (3937/2022) gewezen. Deze beschikking is op 8 juli 2022 in kracht van gewijsde gegaan. In deze beschikking is bepaald dat de opgeëiste persoon van drie straffen die hem door de Regionale rechtbank van Sofia zijn opgelegd, de zwaarste van de opgelegde straffen dient uit te zitten. Het gaat hier om de straffen opgelegd bij de hiervoor genoemde twee vonnissen (11137/2018 en 1071/2019) en om een – door de opgeëiste persoon reeds uitgezeten - straf van acht maanden, opgelegd bij een derde vonnis (17403/2018).
Het EAB vermeldt dat, nu de straf van het vonnis 1071/2019 de hoogste was, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, in de strafbeschikking is bepaald dat (alleen) die straf ten uitvoer moet worden gelegd, maar dat op die straf de reeds uitgezeten acht maanden van het vonnis 17403/2018 in mindering worden gebracht, wat betekent dat de opgeëiste persoon nog één jaar en vier maanden moet uitzitten.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat door de private strafbeschikking met nummer 3937/2022 de straf van één jaar en zes maanden in de strafzaak met nummer 11137/2018 niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is. In de private strafbeschikking is, zo volgt uit het EAB gelezen in samenhang met de aanvullende informatie van 3 april 2023, immers bepaald dat de opgeëiste persoon alleen de straf van twee jaren uit de strafzaak met nummer 1071/2019 moet uitzitten. Daarmee is voor de straf in de zaak met nummer 11137/2018 niet langer voldaan aan artikel 2, tweede lid, onder c, OLW en wordt, voor zover met het EAB al zou zijn beoogd de overlevering voor dat vonnis te vragen, die overlevering geweigerd. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere vragen te stellen of het vonnis in de strafzaak met nummer 11137/2018 nog voor (afzonderlijke) tenuitvoerlegging vatbaar is.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Gelet op hetgeen onder 3. is overwogen, hoeft het vonnis in de strafzaak met nummer 11137/2018 niet te worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het vonnis in de zaak met nummer 1071/2019 de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank deelt dit standpunt. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure die tot het vonnis in de zaak met nummer 1071/2019 heeft geleid, hetgeen is bevestigd in de verstrekte aanvullende informatie van 15 maart 2023. Nu, blijkens het EAB, in de private strafbeschikking is bepaald dat (alleen) de straf van dat vonnis ten uitvoer dient te worden gelegd, strekt het EAB tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In de aanvullende informatie van 16 maart 2023 staat:
Regarding the possibility for the person to receive the opportunity for a “new trail”, we have clarified that this concerns a procedure for reopening of criminal cases under sentences that have entered into force, as the person has this inalienable right under Article 423 of the Criminal Procedure Code, which reads:
Re-opening of a criminal case upon request of an individual sentenced in absentia due to the convict’s non-participation in the criminal proceedings (Title amend. – SG No. 109/2008)
(1) (Amended, SG No. 109/2008, SG No. 93/2011, SG No. 63/2017, effective 5.11.2017, supplemented, SG No. 7/2019) Within six months from the date when the convict sentenced in absentia has come to knowledge of a sentence that has entered into force or of the actual hand-over by another state to the Republic of Bulgaria, he/she may file a request for re-opening the criminal case due to the convict’s non-participation in the criminal proceedings. The request shall be honoured, unless the convict - upon being charged within the pre-trial proceedings - absconded, which hindered the procedure under Article 247b, Paragraph (1) or, once the afore-mentioned procedure was completed, the convict failed to appear to a court hearing with no cogent reason.
(2) The request shall not stay the execution of the sentence, unless the court rules otherwise.
(3) Proceedings for re-opening of the criminal case shall be terminated, if the convict
sentenced in absentia has failed to appear at the court hearing without valid reasons.
(4) Where the convict sentenced in absentia was detained in execution of the sentence that has entered into force and the court has re-opened criminal proceedings, in its judgement it shall also rule on the remand measure.
(5) (Amended, SG No. 109/2008, supplemented, SG No. 7/2019) Where a request has been made by a convict sentenced in absentia, surrendered by another state to the Republic of Bulgaria on the basis of allowed extradition, the court shall re-open the case, when guarantees have been given for this purpose, without assessing whether the individual had been aware of the criminal proceedings against him/her.
De rechtbank begrijpt uit het voorgaande dat de opgeëiste persoon een verzoek kan indienen voor een hernieuwde behandeling van zijn strafzaak, maar dat het niet vaststaat dat hij ook daadwerkelijk in aanmerking komt voor een hernieuwde behandeling, nu de procedure van artikel 423 klaarblijkelijk niet enkel ziet op voorwaarden met betrekking tot het tijdig instellen van het verzet of beroep. De rechtbank constateert hiermee dat geen sprake is van een onvoorwaardelijk recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daartoe het volgende van belang. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 15 maart 2023, 20 maart 2023, 23 maart 2023 en 3 april 2023 volgt dat de opgeëiste persoon zelf niet op de zitting aanwezig was en dat een
pro bonoadvocaat door de rechtbank aan de opgeëiste persoon was toegevoegd. Deze advocaat was niet door de opgeëiste persoon gemachtigd. Deze niet-gemachtigde advocaat heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De opgeëiste persoon was ook bij de procedure in hoger beroep niet aanwezig. Daarbij acht de rechtbank het ook van belang dat, hoewel de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven in het vooronderzoek, hij - blijkens de aanvullende informatie d.d. 20 maart 2023 - niet is gewezen op zijn verplichting om iedere adreswijziging door te geven en op de gevolgen indien hij zou nalaten dit te doen. Naar het oordeel van de rechtbank zou overlevering in dit geval een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhouden en dient de overlevering voor het enige vonnis dat volgens de strafbeschikking ten uitvoer dient te worden gelegd, te worden geweigerd.
Dit brengt met zich dat verder in het midden kan worden gelaten of de private strafbeschikking met nummer 3937/2022 onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt en, zo ja, of bij die strafbeschikking aan alle vereisten van dit artikel is voldaan.
Nu de overlevering wordt geweigerd op grond van het voorgaande behoeven de overige verweren geen bespreking.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgronden van artikel 2 OLW en artikel 12 OLW van toepassing zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het landelijk parket Sofia (Bulgarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.