In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het parket-generaal bij het hof van beroep Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 en met de Nederlandse nationaliteit, was in België veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vier jaar, waarvan nog 1.404 dagen restte. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 12 april 2023 gehouden, waarbij het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door officier van justitie mr. W.H.R. Hogewind en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Malewicz.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de veroordeling had geleid, en dat er geen garanties waren verstrekt zoals vereist in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Ondanks deze weigeringsgrond heeft de rechtbank besloten om de overlevering niet te weigeren, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en hij in eerste aanleg aanwezig was geweest. De rechtbank oordeelde dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou opleveren.
De rechtbank heeft verder beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de Belgische vrijheidsstraf in Nederland kon worden overgenomen. Gezien de Nederlandse kwalificaties van de feiten, die onder de Opiumwet vallen, en de toepasselijke strafmaxima, concludeerde de rechtbank dat de tenuitvoerlegging kon worden overgenomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.