ECLI:NL:RBAMS:2023:2754

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
1301174523
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van schending van verdedigingsrechten in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Legnica in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen tijdens het hoger beroep in Polen. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het hoger beroep en dat hij niet in persoon was verschenen bij de zitting die tot de veroordeling leidde. De officier van justitie betoogde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting en dat hij vertegenwoordigd was door een gemachtigde raadsman. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon niet ondubbelzinnig afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn en dat de overlevering zou leiden tot een schending van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/011745-23
Datum uitspraak: 26 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 7 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 juni 2022 door de
District Court of Legnica - III Criminal Department (Sąd Okręgowy w Legnicy-III Wydzial Karny),Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 april 2023. Het Openbaar Ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.J. Much, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judgement of the District Court of Legnica of 22nd December 2020 in case file No. III K 139/19 upheld in force by a judgement made by the Court of Appeal [Polish: Sąd Apelacyjny] of Wroclaw on 27th October 2021 in case II AKa 83/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, één maand en 19 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Niet kan worden vastgesteld op welke wijze het hoger beroep is ingesteld, of de toegevoegde advocaat in hoger beroep was gemachtigd om de verdediging te voeren en of de advocaat dat ook daadwerkelijk heeft gedaan, zodat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Primair heeft de officier van justitie daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon op de hoogte is gebracht van de zitting, doordat aan hem twee keer een oproep is verzonden naar het door hem opgegeven adres en de opgeëiste persoon op zitting is vertegenwoordigd door een gemachtigd raadsman, zodat de uitzonderingsituatie zoals bedoeld in artikel 12, onder b, van toepassing is. Subsidiair kan van de weigeringsgrond worden afgezien omdat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De opgeëiste persoon heeft tijdens het verhoor bij de voorgeleiding van de vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel namelijk verklaard dat zijn advocaat het hoger beroep heeft ingesteld. Het is daarom aan zijn onzorgvuldigheid te wijten dat hij zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen, doordat hij naar Nederland is gekomen en hij vervolgens niet meer heeft geïnformeerd naar het verloop van het hoger beroep.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
De rechtbank moet daarom eerst vaststellen of het vonnis in eerste aanleg of het arrest in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
Volgens de aanvullende informatie van 15 maart 2023 is namens de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld. Hieruit blijkt tevens dat het hoger beroep een betwisting vormde van het gehele vonnis in eerste aanleg. De rechtbank begrijpt dat het appel op de schuld van de opgeëiste persoon en de strafoplegging zag. Volgens de aanvullende informatie was
the Court of Appealgehouden om het bewijs opnieuw te beoordelen en is dit, naar de rechtbank begrijpt, ook gebeurd. Daarmee valt naar het oordeel van de rechtbank alleen het arrest van 27 oktober 2021 van
the Court of Appeal of Wroclawonder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Om die reden moet allereerst worden beoordeeld of zich één van de in artikel 12 OLW onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De opgeëiste persoon heeft op zitting verklaard niet van het hoger beroep te hebben geweten. Hij heeft toegelicht achteraf te hebben vernomen dat het hoger beroep door een advocaat is ingesteld en dat hij op zitting in hoger beroep door een advocaat is vertegenwoordigd, maar dat hij geen contact heeft gehad met de advocaat. De mogelijkheid van een hoger beroep is hem wel voorgehouden door zijn advocaat in eerste aanleg, waarbij is toegelicht dat een hoger beroep veel geld zou kosten, waarover de opgeëiste persoon op dat moment niet beschikte.
Uit de aanvullende informatie van 15 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard voor het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt weliswaar dat informatie over het proces tot tweemaal toe per post is verstuurd naar de opgeëiste persoon, maar deze post is – blijkens diezelfde aanvullende informatie – nooit opgehaald. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW doet zich dus niet voor.
Uit de aanvullende informatie blijkt verder dat de opgeëiste persoon op de zitting in hoger beroep is vertegenwoordigd door een advocaat die aan de opgeëiste persoon is toegewezen. Hij heeft zelf geen advocaat benoemd en evenmin is gebleken dat hij de advocaat die hem in hoger beroep heeft vertegenwoordigd heeft gemachtigd. Nu de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich reeds hierom al niet voordoet, behoeft het verweer van de raadsman – inhoudende dat indien de advocaat zou zijn gemachtigd, niet kan worden vastgesteld of die ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd – geen bespreking meer.
Uit het EAB noch de aanvullende informatie blijkt dat het arrest vervolgens aan de opgeëiste persoon is betekend. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzet- of hoger beroep-procedure, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing. Evenmin is een verzetgarantie verstrekt. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub c of d, OLW is daarom ook geen sprake.
Nu de opgeëiste persoon niet op de zitting in hoger beroep is verschenen en zich geen van de in artikel 12 onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, kan de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zal inhouden, is het van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. Ook de handelswijze van de opgeëiste persoon kan door de rechtbank in aanmerking worden genomen. De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5]
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de opgeëiste persoon op de hoogte was dat namens hem hoger beroep is ingesteld, dan wel dat hij hiervan op de hoogte kon zijn. Gelet daarop kan niet aan de opgeëiste persoon worden tegengeworpen dat hij de oproepingen voor de zittingen niet heeft ontvangen en dat hij geen contact met de advocaat heeft gehouden. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze situatie niet op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn, dan wel om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7, 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Legnica - III Criminal Department (Sąd Okręgowy w Legnicy-lII Wydzial Karny),Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
HEFT OPhet bevel overleveringsdetentie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. L. Sanders en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
5.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (