ECLI:NL:RBAMS:2023:2737

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
13/751268-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 16 maart 2023 gestart, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, maar deze ook geschorst.

Tijdens de zitting op 13 april 2023 werd de zaak voortgezet, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, de rechtbank informeerde over de detentieomstandigheden in Polen. De raadsman voerde aan dat de medische zorg in de Poolse detentie-instellingen onvoldoende zou zijn voor de opgeëiste persoon, die specifieke medische behoeften heeft. De rechtbank oordeelde echter dat er geen objectieve gegevens waren die erop wezen dat de medische zorg in Polen niet van voldoende kwaliteit zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van de medische situatie van de opgeëiste persoon.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank staat de overlevering van de opgeëiste persoon toe, zodat hij zijn vrijheidsstraf van drie jaar kan ondergaan in Polen, zoals opgelegd door het District Court of Toruń.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751268-16
RK nummer: 23/218
Datum uitspraak: 13 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 23 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 januari 2016 door
the Circuit Court of Toruń, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen onder gelijktijdige schorsing ervan.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst om de
raadsman in de gelegenheid te stellen een gelijkstellingsverweer te voeren.
De voortzetting van de behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court of Torún from 26 November 2014(VIII K 1336/14).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaar met aftrek van de tijd die de opgeëiste persoon in de periode van 10 juli 2014 tot 26 november 2014 heeft vastgezeten. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW, omdat de medische voorzieningen – die de opgeëiste persoon, gelet op zijn medische gesteldheid, thans nodig heeft – gebrekkig en onvoldoende zijn in Poolse detentie-instellingen. De raadsman heeft aangevoerd dat de medische situatie van zijn cliënt dermate ernstig is en dat de Poolse detentie-instellingen de vereiste medische hulp niet kunnen bieden. Subsidiair stelt de raadsman dat de zaak moet worden aangehouden om aan de Poolse autoriteiten te vragen of aan de opgeëiste persoon, tijdens zijn detentie aldaar, de benodigde medisch-specifieke zorg kan worden geboden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW in verband met de medische situatie van de opgeëiste persoon niet aan zijn overlevering in de weg staat. Er is geen sprake van een algemeen risico dat de grondrechten van de opgeëiste persoon zullen worden geschonden. Wel kunnen de medische gegevens van de opgeëiste persoon – als de overlevering is toegestaan – mogelijk een rol spelen bij de feitelijke overlevering. Ook zullen de Poolse autoriteiten zo nodig op de hoogte worden gesteld van de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon.
De rechtbank ziet, hoewel de medische situatie van de opgeëiste persoon mogelijk reden geeft tot zorg (de medische situatie is niet onderbouwd), geen aanleiding om geen gevolg te geven aan het EAB op grond van artikel 11 OLW. De rechtbank zal de zaak ook niet aanhouden om na te gaan bij de Poolse autoriteiten of zij de (eventueel) vereiste zorg in detentie kunnen bieden. Er moet in beginsel vanuit worden gegaan dat de kwaliteit van de medische zorg in Polen van voldoende kwaliteit is. Naar het oordeel van de rechtbank is niets aangevoerd waaruit blijkt dat dit niet het geval zou zijn. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die duiden op een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden die medische zorg behoeven, in Polen onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Gelet op het gegeven kader in de uitspraak Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), komt de rechtbank dan ook niet toe aan de vraag of sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon. Met de officier van justitie constateert de rechtbank dat de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon mogelijk een rol kan spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven op grond van artikel 35 OLW. Aan de toelaatbaarheid van de overlevering staat de medische gesteldheid echter niet in de weg.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Toruń(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.