ECLI:NL:RBAMS:2023:2733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
30 april 2023
Zaaknummer
81.131194.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale medicijnhandel en witwassen door apotheek in Amsterdam

De rechtbank Amsterdam heeft op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die feitelijke leiding heeft gegeven aan de illegale handel in geneesmiddelen en zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte, geboren in 1972 en directeur van een apotheek, werd beschuldigd van het zonder vergunning verhandelen van geneesmiddelen en het witwassen van een aanzienlijk bedrag aan contant geld. Het onderzoek begon na een inspectie door de Inspectie voor de Gezondheidszorg, die vermoedens van illegale activiteiten bij de apotheek ontdekte. De FIOD en IGZ startten een strafrechtelijk onderzoek, waarbij documenten, getuigenverklaringen en financiële gegevens werden verzameld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar verweer dat zij niet op de hoogte was van de illegale praktijken, feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen. De rechtbank vond het bewijs overtuigend, waaronder getuigenverklaringen en tapgesprekken. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank legde ook een verbeurdverklaring op van het onverklaarde geldbedrag van € 261.590,-, dat als afkomstig uit misdrijf werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.131194.22
Datum uitspraak: 26 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum] 1972,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.L.H. Roebroek, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
feitelijke leidinggeven aan het medeplegen van opzettelijke overtreding van de Geneesmiddelenwet door [naam apotheek] door zonder vergunning Atripla en/of Cellcept en/of Eviplera en/of Florinef en/of Norvir en/of Triumeq en/of Truvada af te leveren aan [naam 1] / [B.V. 1] en [naam 2] / [B.V. 2] dan wel een groothandel in die medicatie te drijven in de periode van 7 april 2017 tot en met 12 juli 2017 te Amsterdam;
het samen met anderen witwassen van geldbedragen tot een totaalbedrag van € 261.590,- op 12 juli 2027 te Almere.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Inleiding

Op 21 december 2016 heeft inspecteur [naam 3] , werkzaam bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ), de in Amsterdam gevestigde [naam apotheek] (hierna [naam apotheek] ) geïnspecteerd. Tijdens dit inspectiebezoek kreeg hij het vermoeden dat er illegaal (zonder vergunning) in geneesmiddelen werd gehandeld dan wel een illegale groothandel in geneesmiddelen werd gedreven. Op 9 februari 2017 zijn de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD) en IGZ gezamenlijk een strafrechtelijk onderzoek gestart. Tijdens dit onderzoek zijn onder andere facturen en bestellijsten van [naam apotheek] in beslag genomen, zijn getuigen gehoord en heeft financieel onderzoek plaatsgevonden naar de bankrekeningen en het inkomen van [naam apotheek] , medeverdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] . Gedurende het onderzoek werd duidelijk dat in grote hoeveelheden medicijnen werden ingekocht door [naam apotheek] en dat er in de kelder van de apotheek in medicijnen werd gehandeld met [B.V. 2] (hierna: [B.V. 2] ), een onderneming van [naam 2] en [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ), een onderneming van [naam 1] .
Niet ter discussie staat dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] dan wel [voornaam medeverdachte] ) het grootste deel van de tenlastegelegde periode aandeelhouder was van [naam apotheek] en leiding gaf aan de apotheek. Uit de systemen van de KVK en de Belastingdienst is gebleken dat [medeverdachte] van 1 juni 2012 tot 23 juni 2017 tenminste 90% aandelen in [naam apotheek] in handen had. [medeverdachte] is in maart of april 2017 geëmigreerd naar [geboorteland verdachte] .Verdachte [verdachte] (hierna ook wel: [verdachte] dan wel [naam 19] sinds 12 januari 2017 in dienst als directeur van [naam apotheek] . [medeverdachte] en [verdachte] hebben een zoon samen. Uit de systemen van de KVK en de Belastingdienst is gebleken dat [verdachte] sinds 13 januari 2017 bestuurder was van [naam apotheek] . Op 23 juni 2017 is [verdachte] 100% aandeelhouder en bestuurder geworden van [B.V. 3] en per ingang van 23 juni 2017 werd [B.V. 3] . 100% aandeelhouder van [naam apotheek] . Vanaf de emigratie van [medeverdachte] was [verdachte] bijna dagelijks in de apotheek aanwezig, aanvankelijk met [naam 4] die de apotheek zou gaan overnemen, welke overname later is afgeketst.
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte zijn meerdere contante geldbedragen in beslag genomen.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [naam apotheek] zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het illegaal verhandelen van dan wel illegaal drijven van een groothandel in geneesmiddelen en of verdachte feitelijke leiding daaraan heeft gegeven. Ook moet de rechtbank beoordelen of verdachte zich ten aanzien van het in haar woning aangetroffen geld schuldig heeft gemaakt aan witwassen.

4.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens schending van het gelijkheidsbeginsel en grove schending van de redelijke termijn. Het is merkwaardig dat verdachte wel strafrechtelijk is vervolgd voor hetgeen haar wordt verweten onder feit 1, terwijl uit het dossier blijkt dat meerdere mensen in de apotheek bewust hebben meegewerkt aan de illegale medicijnhandel en deze personen niet zijn vervolgd. Bovendien is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met bijna vier jaar, die niet te wijten is aan de verdediging, maar aan het Openbaar Ministerie.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel en dat zij ontvankelijk is in de vervolging. Met de overschrijding van de redelijke termijn zal zij rekening houden in haar eis.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op het opportuniteitsbeginsel, zoals dat is neergelegd in de artikelen 167 lid 1 en 242 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering en die verband houden met het vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie, is het aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of tot vervolging van een verdachte wordt overgegaan. De rechtbank kan deze beslissing slechts marginaal toetsen. Dat betekent dat de rechtbank de beslissing van het Openbaar Ministerie tot vervolging van verdachte niet op wenselijkheid controleert, maar alleen op de rechtmatigheid ervan. Het gaat daarbij om toetsing van deze beslissing aan de beginselen van een goede procesorde, in dit geval aan het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van gelijke gevallen. Verdachte was een van de leidinggevenden binnen en aandeelhouders van [naam apotheek] . Alleen al op grond hiervan is geen sprake van een gelijk geval met de overige medewerkers van [naam apotheek] . De overschrijding van de redelijke termijn staat niet aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg. Daarmee kan de rechtbank rekening houden bij de strafoplegging. Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk.

5.De waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. In de periode voordat verdachte eigenaar was (voor juni 2017) was zij slechts tijdelijk bestuurder op papier. Zij heeft een apotheek met boekhouder en personeel overgenomen en had pas sinds juni 2017 de leiding. Pas in juni 2017 kon zij bepalen wat er in de apotheek gebeurde. Daarvoor werd het beleid door [medeverdachte] bepaald en na zijn vertrek naar [geboorteland verdachte] door [naam 4] voortgezet. Zij dacht dat zij een goedlopende apotheek had overgenomen en wist niets van de illegale medicijnhandel af. Vanaf juni 2017 was er geen sprake meer van handel in medicijnen zonder vergunning. Dit is direct gestopt, dat blijkt ook uit de tapgesprekken. Verdachte heeft zelf nooit bestellingen geplaatst en hield zich niet bezig met de bestellingen. Het personeel bepaalde wat er werd besteld. Verdachte heeft wel één of twee keer op verzoek van [medeverdachte] een lijstje gemaakt van de medicijnen die [naam 2] kwam ophalen. Verdachte stelt geen geld te hebben ontvangen en de medicijnen zelf ook niet te hebben verstrekt, maar slechts de medicijnen te hebben geteld. Zij wist niet dat hier sprake was van het verstrekken van medicijnen zonder vergunning. De verklaringen van getuige [naam 5] zijn niet betrouwbaar, aangezien zij als apotheker en bestuurder van [naam apotheek] willens en wetens heeft meegewerkt aan de medicijnhandel en dan ook een eigen belang heeft. Bovendien is haar verklaring op meerdere punten tegenstrijdig met andere verklaringen in het dossier.
Ook van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken. Over het geld dat in de knuffelberen (de rechtbank begrijpt de beer en de olifant) is aangetroffen heeft verdachte verklaard dat het aan haar zus [naam 6] toebehoort. Haar zus heeft dit bevestigd. Ook de dochter van verdachte heeft bevestigd dat een deel van het aangetroffen geld van haar tante is. Het geld in de keuken is van verdachte, dit geldbedrag heeft zij geleend van de heer [naam 7] uit [geboorteland verdachte] . Als bewijs van die lening heeft zij een notariële akte overgelegd. Het geld in het rijstpak en het blikje betreft spaargeld van verdachte. Het vermoeden van het Openbaar Ministerie dat de heer [naam 2] een deel van zijn ingekochte medicijnen contant heeft betaald en dat verdachte dit geld thuis heeft bewaard vindt geen steun in het dossier.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. [1]
5.3.1.
De feiten met betrekking tot de handel in medicijnen
Het ontbreken van een groothandelsvergunning
Op 3 mei 2018 is onderzocht of [naam apotheek] in de periode van 2014 tot 2018 in het bezit was van een groothandelsvergunning, zoals bedoeld in artikel 18 Geneesmiddelenwet. Een medewerker van Farmatec, afdeling “Farmaceutische vergunningen en ontheffingen” heeft aan de IGZ medegedeeld dat in de periode 2014 tot 2018 geen vergunning was afgegeven voor [naam apotheek] , dat voor [naam apotheek] ook geen aanvragen zijn ingediend die zijn afgewezen en dat [naam apotheek] niet voorkwam in de database. [2] Raadpleging van het BIG-register op 1 mei 2017 leerde dat [medeverdachte] en [verdachte] niet voorkwamen als beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Eventuele voor apothekers en artsen geldende uitzonderingen op verbodsbepalingen in de Geneesmiddelenwet kunnen daarom niet van toepassing zijn. [3]
De grootschalige inkoop van medicijnen door [naam apotheek]
Uit onderzoek naar de voorraad en het inkoopsysteem van [naam apotheek] is gebleken dat de volgende medicatie op grote schaal werd ingekocht: Atripla, Cellcept, Florinef en Norvir. [4] Te zien is dat er een (steeds) oplopende voorraad was, dat er grote voorraadcorrecties plaatsvonden en dat geneesmiddelen uit de voorraad verdwenen zonder dat daar een recept tegenover stond. Ook zijn deze geneesmiddelen aangetroffen in de kelder. [5] In de voorraadkast van [naam apotheek] werden de volgende geneesmiddelen geteld: Atripla, Cellcept, Eviplera, Florinef, Truvada en Triumeq. [6] In de periode van 28 november 2016 tot en met 20 juni 2017 zijn volgens aangetroffen facturen en bankafschriften onder meer de volgende hoeveelheden ingekocht en betaald door [naam apotheek] : Atripla 2.340, Truvada 1.170, Eviplera 990, Florinef 5.500, Norvir 2.040. [7]
De aangetroffen administratie bij [naam apotheek] : bestellijsten en leveringsoverzichten met betrekking tot [B.V. 2] en [B.V. 1]
Bij [naam apotheek] zijn meerdere documenten aangetroffen die duiden op handel in medicijnen tussen [naam apotheek] en [B.V. 2] en tussen [naam apotheek] en [B.V. 1] .
Ten aanzien van [B.V. 2]Tijdens de doorzoeking bij [naam apotheek] op 12 juli 2017 zijn op een bureau in de kelderruimte drie plastic insteekhoesjes met documenten aangetroffen. [8] Aan één plastic hoesje zat een visitekaartje vastgeniet van [naam 2] , directeur van [B.V. 2] . [9] Het telefoonnummer op het visitekaartje, [telefoonnummer 1] , is in de telefoon van [verdachte] opgeslagen onder de naam [naam 2] . In dit plastic hoesje zaten onder andere:
1. Zes verschillende handgeschreven lijsten met medicijnnamen en prijzen
2. Vier kopieën van verschillende facturen
3. Twee verschillende geprinte lijsten met productnamen van medicijnen, waarbij inhoud en prijs vermeld zijn. Bovenaan deze lijsten staat handgeschreven ‘ [naam 2] ’.
Op één van de handgeschreven lijsten met daarop bovenaan ‘ [naam 2] ’ ( voor [naam 2] ) en 28-06-2017 stonden de medicijnen: Truvada, Triumeq, Atripa, Norvir, die worden gebruikt bij HIV en AIDS en Cellcept, dat wordt gebruikt als afweeronderdrukker. [10] Hierop staan bedragen, een BTW berekening en tellingen (met een totaal van 47.853,70) met de aantekening 'factuur'. Op de achterkant staat 28.06.2017 en ontvangen 15.000, betalen 19.875, nog 4.875 met een krabbel ‘ [naam 8] ’ en ‘ [naam 2] ’ (van [verdachte] en [naam 2] ). In het plastic hoesje zat ook een factuur met factuurnummer 2017-2806 met factuurdatum 28 juni 2017, totaalbedrag van € 47.853,70 inclusief 6% BTW met de vermelding ‘restpartij’. De datum en het totaalbedrag komen exact overeen met wat op de lijst (DOC-074-1) is vermeld. Op 5 juli 2017 werd op de rekening van [naam apotheek] € 47.853,70 bijgeschreven van de tegenrekening van [B.V. 2] . [11]
Ten aanzien van [B.V. 1]
Er zijn drie bestellijsten aangetroffen met daarop vermeld feb-17, mrt-17 en APRIL (het is niet duidelijk of dit op april of juni 2017 ziet). Op alles drie de lijsten staat bovenaan ' [naam 1] '. [naam 1] staat vermoedelijk voor [naam 1] , aandeelhouder en bestuurder van [B.V. 1] . Op alle drie de bestellijsten is een kolom "verkoopprijs aan [B.V. 1] " opgenomen. De bestellijst van februari 2017 vermeldt 37 artikelen, waaronder Atripla, Cellcept, Florinef, Norvir, Truvada en Triumeq. De bestellijst van maart 2017 vermeldt 36 artikelen, waaronder Atripla, Cellcept, Florinef, Norvir, Truvada en Triumeq. De bestellijst van april of juni 2017 vermeldt 43 artikelen, waaronder onder meer Atripla, Cellcept, Eviplera, Florinef, Norvir, en Truvada. Onderaan een bestellijst van januari 2017 stond: “Bij voorkeur iedere week een levering, maar in ieder geval aan het eind van de laatste week van iedere maand”. [12]
De verklaring van verdachte
[verdachte] heeft verklaard dat de medicijnen die achterbleven voor [naam 1] en [naam 2] naar beneden gingen en dat zij het dan ophaalden. Zij kwamen langs en vroegen wat zij nodig hadden. [verdachte] heeft twee keer medicijnen meegegeven, de rest heeft [naam 4] geregeld. De medicijnen stonden al klaar, die waren al besteld. Zij vroegen om de medicijnen en namen ze mee. Wat zij meenamen werd opgeschreven op een blanco A4-tje, de naam van het medicijn en het aantal. [13]
De getuigenverklaringen
Het dossier bevat daarnaast verklaringen van afnemers [naam 2] van [B.V. 2] en [naam 1] van [B.V. 1] over de handel in medicijnen met [naam apotheek] . Daarnaast zijn er verklaringen van medewerkers van [naam apotheek] .
Verklaringen van [naam 2]
heeft, geconfronteerd met een ongedateerd handgeschreven overzicht met de medicijnen Triumeq, Cellcept, Florinef en Norvir, verklaard dat dit een voorbeeld is van een overzicht dat [voornaam medeverdachte] maakte in de kelder als hij had uitgezocht welke medicijnen en hoeveelheden hij wilde afnemen. [naam 2] gaf aan dat naast [voornaam medeverdachte] ook [naam 8] een keer of drie ter plekke overzichten zoals deze maakte. [14] [voornaam medeverdachte] heeft [naam 2] altijd een factuur overhandigd toen [naam 2] de medicijnen kwam halen. Dat is bij elke levering zo gegaan. [voornaam medeverdachte] maakte ter plekke de factuur op in de computer in de kelder. De laatste 2 of 3 leveringen heeft [naam 8] ter plekke de factuur voor [naam 2] gemaakt op de computer in de kelder. [15]
Verklaringen van [naam 1]
heeft verklaard dat hij medicijnen haalt bij [naam apotheek] en dat [voornaam medeverdachte] [medeverdachte] heeft verteld dat [naam apotheek] een groothandelaarsvergunning heeft. [16] haalde bij [naam apotheek] de medicijnen zelf op. Vervolgens ontving hij een factuur van de medicijnen die geleverd kunnen worden. [17] Op het moment dat [voornaam medeverdachte] er niet was had [naam 1] contact met zijn vrouw of vriendin [naam 8] . Zij was daar en stond hem te woord met betrekking tot de handel. De geneesmiddelen werden door [voornaam medeverdachte] overhandigd in de kelder. Ingeval [voornaam medeverdachte] er niet was ontving [naam 1] de geneesmiddelen van [naam 8] . De facturen kwamen later. [naam 1] denkt dat deze door [voornaam medeverdachte] werden verstuurd, maar kon dat niet zien. [18]
Verklaringen van [naam 5]
, de apotheker van [naam apotheek] , heeft bij de IGZ verklaard dat zij en de medewerkers [naam 10] , [naam 12] en [naam 11] allemaal HIV-middelen uit de reguliere binnengekomen bestellingen haalden en apart legden voor [voornaam medeverdachte] . Dat deden zij allemaal op aanwijzing van of in opdracht van [naam 10] of [voornaam medeverdachte] . De geneesmiddelen die apart werden gelegd voor [voornaam medeverdachte] zijn HIV-medicatie, te weten: Atripla, Truvada, Eviplera, Cellcept en een kankermedicijn, Florinef. [19] Bij de rechter-commissaris heeft [naam 5] verklaard dat na haar aftreden als bestuurder [naam 8] in haar plaats kwam en dat de handel gewoon is doorgegaan. [naam 8] deed samen met [naam 4] , om de beurt, de handel met [B.V. 1] . Er lagen lijsten in de kelder. [naam 8] ging naar de kelder en later kwam die man van [B.V. 1] . Daarna ging hij met bigshoppers weg. [20]
De verklaring van [naam 5] wordt betrouwbaar geacht gelet op het overige bewijs.
Verklaringen van [naam 12]
, een werknemer van [naam apotheek] , heeft verklaard dat haar wel eens een A4tje gegeven is met wat er besteld moest worden voor [B.V. 1] . Het was algemeen bekend dat de bestelling voor [B.V. 1] was, omdat dat elke keer dezelfde middelen waren: Atripla, Norvir, Cellcept, allemaal HIV-middelen, die opzij werden gezet in de bak van [naam 13] . [21] Bij de rechter-commissaris heeft [naam 12] verklaard dat [medeverdachte] in één keer weg ging en dat [verdachte] en [naam 4] beide de leiding overnamen. [naam 4] in tussentijds weggegaan en toen is alleen [verdachte] overgebleven als leidinggevende. Er werden medicijnen apart gezet, voornamelijk HIV-middelen en medicijnen voor de longen, die werden aan ene ‘ [naam 1] ’ meegegeven. Dat was in ieder geval in de periode dat [medeverdachte] er nog was. [naam 12] heeft een keer gezien dat [naam 1] deze ophaalde. [medeverdachte] was toen in het land en eigenaar.
Verklaringen van [naam 11]
, een werknemer van [naam apotheek] , heeft verklaard dat de handel met [naam 1] gewoon routine was. Als [voornaam medeverdachte] aanwezig was en [naam 1] de apotheek in kwam dan zei hij ‘hoi’ tegen degene die achter de balie stond en liep hij vervolgens door naar de kelder naar het kantoor van [voornaam medeverdachte] . Naast het bureau stond de bak klaar. Als [voornaam medeverdachte] niet aanwezig was dan liep iemand van het personeel mee. [naam 11] is drie à vier keer met [naam 1] meegelopen naar de kelder. Zij zag dat hij vluchtig even in de doos keek voordat hij het ontvangstbewijs tekende. Eén of twee keer moest [naam 11] zelf een A4tje maken met de geneesmiddelen erop de erin zaten. [voornaam medeverdachte] was dit vergeten en vroeg haar om dit te maken. Hij zei dat [naam 1] het A4tje moest tekenen voordat hij de bak mee nam. [naam 11] zag dat er onder andere vier soorten HIV geneesmiddelen in zaten en schreef de namen en aantallen op. Vervolgens ondertekende [naam 1] de lijst, maakte zij er een kopie van en ging [naam 1] vervolgens weg met de box met geneesmiddelen. [22]
Verklaringen van [naam 10]
, een werknemer van [naam apotheek] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] kwam toen [medeverdachte] nog in de apotheek was. Hij heeft niet gemerkt dat de werkwijze is veranderd nadat [medeverdachte] vertrok. [naam 10] bestelde in opdracht medicijnen, maar ook anderen bestelden. Hij heeft geen rol gehad bij de handel tussen [naam 1] en de apotheek. Hij kreeg van [medeverdachte] een papiertje mee dat hij een bestelling moest plaatsen. Of dat voor [naam 1] was weet hij niet. Hij voerde in opdracht van [medeverdachte] een tweede stroom van bestellingen uit. Die bestellingen werden apart gelegd in een doos van groothandel [naam 13] bij de deur naar de kelder of die haalde hij er zelf uit. [verdachte] heeft [naam 10] wel eens een briefje gegeven om een bestelling te plaatsen, dat is vaker dan tien keer voorgekomen. Dat was nadat [medeverdachte] weg was. Nadat [medeverdachte] weg was, was [verdachte] er minstens drie tot vier keer per week. [verdachte] was de directrice. Zij handelde in opdracht van [medeverdachte] . Zij heeft [naam 10] briefjes met bestellingen gegeven in opdracht van [medeverdachte] . Dat zei zij erbij en daarom voerde [naam 10] het uit. [23]
De tapgesprekken en chatberichten
Het dossier bevat verschillende tapgesprekken waarin wordt gesproken over de gang van zaken binnen de apotheek.
Gesprekken tussen [medeverdachte] en [verdachte]
Op 26 juni 2017 (TAP002-05746, p. 1482) bespreken [medeverdachte] en [verdachte] het werkschema voor de apotheek.
Op 26 juni 2017 (TAP002-05853, p. 1486) zegt [verdachte] tegen [medeverdachte] dat ze op 1 van zijn telefoons iets heeft gestuurd waar hij goed naar moet kijken en dat hij dan zelf zal snappen wie het wil hebben. [medeverdachte] vraagt of het die ene is waar [naam 10] van zei dat hij het niet wilde bestellen.
Op 3 juli 2017 (TAP002-7814, p. 1516) zegt [medeverdachte] tegen [verdachte] dat ze [naam 17] moet bellen en zeggen dat ze cellcept moet bestellen. Er moeten grote verpakkingen besteld worden zegt [medeverdachte] .
Op 5 juli 2017 (TAP002-08890, p. 1531) bespreken [medeverdachte] en [verdachte] de administratie. [verdachte] zegt dat [medeverdachte] haar op ‘die andere‘ moet laten weten hoeveel ze naar wie moet storten. [medeverdachte] geeft aan dat aan het einde van de maand ongeveer 50.000 omzetbelasting betaald moet worden en hij heeft geld laten staat op een rekening.
Gesprekken van [verdachte] met [naam 10] , [medeverdachte] , [naam 1] en [naam 2]
[naam 8] belt met [medeverdachte] en [naam 4] en spreekt met hen over bestellingen en over de inspectie die is geweest. [24] [naam 8] en [naam 10] praten over de mail van [naam 1] waarin wordt aangegeven welke geneesmiddelen er stoppen en hoe het zit met de bestellingen daarvan. [25] Op 30 juni 2017 belt [naam 8] uit naar [naam 10] en spreken ze over dat volgens [naam 1] Eviplera moet worden stopgezet. [naam 8] gaat op het lijstje kijken en als hij het wil gaan ze naar hem of ze stopt het ook bij de andere. [naam 8] gaat aan de grote baas doorgeven dat [naam 10] met [naam 11] gaat overleggen. [naam 8] meldt [naam 2] dat ze niks heeft. [26] In de telefoon van [verdachte] is een WhatsApp gesprek van 11 juli 2017 aangetroffen met contact [naam 2] , telefoonnummer [telefoonnummer 2] . [27] In dit gesprek wordt gesproken over spullen die retour moeten. [naam 2] zegt tegen [naam 8] dat deze maand geen trium is en dat vandaag door de post een blanco doosje ter attentie van [naam 8] wordt afgeleverd. Hierboven is al vastgesteld dat bij de doorzoeking een doosje ter attentie van [naam 14] is aangetroffen met CellCept medicijnverpakkingen.
Tussenconclusie: Illegale medicijnhandel
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat in de tenlastegelegde periode bij [naam apotheek] illegale medicijnhandel heeft plaatsgevonden door het zonder vergunning afleveren van medicijnen aan [B.V. 2] en [B.V. 1] en het drijven van een groothandel. De tenlastegelegde geneesmiddelen zijn op grote schaal ingekocht, opgeslagen en afgeleverd aan [naam 2] van [B.V. 2] en [naam 1] van [B.V. 1] .
5.3.2.
Toerekening aan [naam apotheek] en mededaders
Een rechtspersoon kan als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De rechtbank vindt dat de tenlastegelegde gedragingen in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan [naam apotheek] . [naam apotheek] is als rechtspersoon essentieel geweest voor het plegen van de strafbare feiten, omdat zij nodig was om medicijnen in te kopen. Voor een natuurlijk persoon is het immers onmogelijk om op deze schaal medicijnen in te kopen. De bestellingen van de geneesmiddelen gingen via [naam apotheek] , zowel via het reguliere inkoop circuit als via andere kanalen. De facturen van deze inkoop zijn gericht aan [naam apotheek] en [naam apotheek] heeft de betalingen van de facturen verricht. Zowel medewerkers als leidinggevenden in dienst van [naam apotheek] plaatsten deze bestellingen. Vervolgens werden bestellingen apart gelegd voor medeverdachte [medeverdachte] . Dit wisten de medewerkers van [naam apotheek] . Ook wisten de medewerkers en de leidinggevenden dat medicijnen op grote schaal zonder recept aan [B.V. 2] en [B.V. 1] werden afgeleverd. De handel in medicijnen viel dan ook binnen de normale bedrijfsvoering van [naam apotheek] . Daarnaast zijn de gedragingen dienstig geweest aan [naam apotheek] , want het geld van de handel kwam op basis van de valse facturen terecht op de bankrekeningen van [naam apotheek] , waarmee [naam apotheek] vervolgens weer uitgaven heeft gedaan. Bovendien zijn alle gedragingen verricht op de locatie waar [naam apotheek] was gevestigd en is het briefpapier van [naam apotheek] gebruikt bij het opmaken van de facturen.
De rechtbank vindt dat [naam apotheek] de illegale medicijnhandel samen met anderen heeft gepleegd, te weten [medeverdachte] , [verdachte] , [naam 4] en [naam 10] . Er was sprake van een gezamenlijke uitvoering.
5.3.3.
Feitelijke leidinggeven door [verdachte]
Nu de rechtbank vindt dat de verboden gedragingen aan [naam apotheek] kunnen worden toegerekend moet worden beoordeeld of [verdachte] daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan moet niet uitsluitend de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van verdachte bij de rechtspersoon worden bekeken en het gedrag dat verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan zij moet worden geacht aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Dit kan actief en effectief gedrag zijn dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijke leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is. Het gedrag kan ook bestaan uit het leveren van een bepaalde bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van initiatief. Ook een meer passieve rol kan onder omstandigheden leiden tot het oordeel dat sprake is van feitelijke leidinggeven als daardoor de verboden gedragingen zijn bevorderd. Verdachte moet als feitelijke leidinggever opzet hebben gehad op de verboden gedragingen.
[verdachte] was sinds 13 januari 2017 directeur en sinds 23 juni 2017 100% aandeelhouder van [naam apotheek] . Op 7 april 2017 is [medeverdachte] naar [geboorteland verdachte] vetrokken. Uit de bewijsmiddelen, waaronder de getuigenverklaringen, blijkt dat [naam apotheek] de handel in medicijnen met [B.V. 2] en [B.V. 1] na het vertrek van [medeverdachte] onverminderd heeft voortgezet. [verdachte] was als bestuurder en later ook eigenaar van [naam apotheek] in de positie die handel te stoppen, maar dat heeft zij nagelaten. Sterker nog, zij heeft daarin zelf ook een actieve rol vervuld. De afnemers [naam 2] en [naam 1] hebben verklaard dat zij wanneer [medeverdachte] er niet was contact hadden met [verdachte] en de geneesmiddelen van haar ontvingen. Ook uit de andere getuigenverklaringen en de tapgesprekken volgt dat [verdachte] na het vertrek van [medeverdachte] drie tot vier dagen in de week aanwezig was, dat zij door [medeverdachte] werd geïnstrueerd en de illegale handel heeft voortgezet. Hieruit volgt dat zij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
Verdachte heeft aangevoerd dat zij geen opzet had, omdat zij niet wist dat het om medicijnhandel ging waarvoor een vergunning nodig was. Zij dacht dat de leveringen aan [B.V. 2] en [B.V. 1] onderdeel uitmaakten van de normale handel van een apotheek. Met dit verweer gaat verdachte eraan voorbij dat zij als bestuurder en eigenaar van een apotheek wordt geacht de Geneesmiddelenwet te kennen. Zij had zich moeten informeren over de regels waaraan apotheken zijn gehouden. Door dat niet te doen en de groothandel vanuit de kelder aan [B.V. 2] en [B.V. 1] voort te zetten, heeft zij bewust het risico aanvaard dat [naam apotheek] in strijd handelde met de Geneesmiddelenwet. Daarom is minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet op de verboden gedragingen.
Conclusie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het medeplegen van opzettelijke overtreding van de Geneesmiddelenwet door [naam apotheek] in de periode van 7 april 2017 tot en met 12 juli 2017.
5.3.4.
Veroordeling voor witwassen
Het aantreffen van contante geldbedragen in de woning van verdachte
Op 12 juli 2017 is de woning van verdachte doorzocht. Tijdens de doorzoeking is een groot bedrag aan contant geld in beslag genomen dat op diverse verstopplekken
in de woning was aangetroffen. [28] In totaal is € 285.980,- aangetroffen. Onder meer werd € 100.000,- aangetroffen in een knuffelbeer en € 50.050,- in een grijze knuffelolifant die beiden zaten in een kartonnen doos die in de hal stond. In die doos werd in een doos zilvervliesrijst € 7.100,00 aangetroffen en in een blik met het opschrift Paco Rabanne € 29.500,00. In de keuken werden vier bedragen van € 970, -, (in een blik met opschrift autodrop) , € 54.850,-,(in een apothekerskast tussen de vaatdoeken) € 3.150,- en € 25.050,- (beide in diverse pannen) (totaal € 84.020,-) aangetroffen,). [29]
Beoordelingskader
Ook als niet meteen duidelijk is uit welk specifiek misdrijf een voorwerp afkomstig is, kan witwassen worden bewezen. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het voorwerp van misdrijf afkomstig is. Indien de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft over de legale herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van dat voorwerp worden bewezen.
De FIOD heeft van de aangetroffen € 285.980,- een bedrag van € 19.890,- kunnen verklaren uit legale inkomsten van verdachte. Dit geldt ook voor een bedrag van €4.500,- dat inmiddels aan verdachte is teruggegeven. De FIOD heeft het resterende bedrag van € 261.590,- niet kunnen verklaren uit legale inkomsten van verdachte. In combinatie met de hoogte van de geldbedragen en de locatie en wijze waarop deze verstopt waren (op verschillende ongebruikelijke plekken in huis) maakt dat het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is. Daar komt bij dat er ook algemene witwastypologieën van toepassing zijn. Zo had verdachte contact met personen met criminele antecedenten, gaat het om geldbedragen van behoorlijke omvang in contante coupures, die niet op het eerste gezicht kunnen worden verantwoord, lijkt er geen noodzaak voor het voorhanden hebben van zulke grote bedragen op grond van bedrijf of beroep en zat het geld verstopt in niet voor transport van geld bedoelde materialen. Van verdachte mag dus een verklaring worden verlangd over de herkomst van het geld.
Over het geld dat in de knuffelbeesten is aangetroffen heeft verdachte verklaard dat het aan haar zus [naam 6] toebehoort. Het geldbedrag in de keuken zou verdachte hebben geleend van de heer [naam 7] uit [geboorteland verdachte] . Als bewijs daarvan heeft zij een notariële akte overgelegd. Het geld in het rijstpak en het blikje betreft volgens verdachte haar spaargeld.
Ten aanzien van het spaargeld overweegt de rechtbank dat verdachte niet heeft kunnen uitleggen hoe zij zoveel geld heeft kunnen sparen. Het door verdachte van haar bankrekening contant opgenomen bedrag waarvan aannemelijk is dat dit spaargeld betreft is door de FIOD al afgetrokken van het totale inbeslaggenomen bedrag. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte met haar inkomen meer heeft kunnen sparen dan waar de FIOD al rekening mee heeft gehouden.
Ten aanzien van verdachte haar verklaring dat een gedeelte van € 85.000 afkomstig is van een lening van de heer [naam 7] uit [geboorteland verdachte] overweegt de rechtbank dat dit in beginsel een concrete en verifieerbare verklaring is. Het Openbaar Ministerie was dus vervolgens aan zet om deze verklaring te onderzoeken. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden. Na onderzoek ter verificatie van deze verklaring is de verklaring van verdachte over de wijze van verkrijging van het geld niet juist gebleken. De heer [naam 7] uit [geboorteland verdachte] zou dit geld volgens verdachte namelijk via Western Union bij haar thuis hebben afgeleverd, maar Western Union heeft een dergelijke transactie niet kunnen traceren en levert ook geen geld cash aan een huisadres af. Verdachte heeft, nadat zij met deze bevindingen werd geconfronteerd, vervolgens haar verklaring op dit punt aangepast. Ook op de zitting heeft zij verklaard dat het om een ander bedrijf dan Western Union gaat, maar zij weet niet meer welk bedrijf en evenmin hoe dat bedrijf contact met haar heeft opgenomen en of er bijvoorbeeld een verklaring van afgifte door haar is ondertekend. Dit maakt dat haar verklaring over hoe zij aan € 85.000 contant geld in haar huis komt niet meer concreet en verifieerbaar is. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat zij de € 85.000,- heeft geleend zonder onderpand en dat zij dit in vijf jaar zou terugbetalen in termijnen van € 500,- per maand. Tegelijkertijd wist zij niet meer wat de exacte afspraak over de aflossing was. Deze verklaring over het bestaan en de voorwaarden van de lening vindt de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk. Verdachte heeft ter onderbouwing van deze lening schuldbekentenis overgelegd met een stempel van de notaris. Echter, het stempel zegt niets over de authenticiteit van de schuldbekentenis, maar alleen over de handtekeningen die daarop staan. De omstandigheid dat de verklaring van verdachte over het verkrijgen van het contante geld niet concreet en verifieerbaar is, en dat haar verklaring over het bestaan en de voorwaarden van de lening hoogst onwaarschijnlijk is maakt dat het Openbaar Ministerie daarnaar geen nader onderzoek meer behoefde te verrichten.
Ten aanzien van het geld dat van de zus van verdachte zou zijn, overweegt de rechtbank als volgt. Voor zover deze verklaring als concreet en verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk moet worden aangemerkt, heeft de FIOD onderzoek verricht naar de bewering dat het geld uit de knuffelbeer en de knuffelolifant van de zus van verdachte zou zijn. De verklaring van de zus van verdachte over dit geld is niet juist gebleken. De wijze waarop zij het geld in de knuffelbeer zou hebben verstopt klopt niet en daarnaast zou het volgens haar om € 70.000,- gaan, terwijl in werkelijkheid ruim € 150.000,- is aangetroffen. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat het geld in de knuffelbeesten van haar zus is op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De rechtbank is in dat oordeel bevestigd, omdat de verklaring van verdachte op belangrijke onderdelen ook niet overeenkomt met die van haar zus.
Voor het hele bedrag van € 261.590,- geldt dat verdachte het witwasvermoeden niet heeft kunnen weerleggen. Het kan daarom niet anders dan dat het aangetroffen contante geld uit misdrijf afkomstig is en dat zij dat wist. Dat verdachte opzet had op het verbergen van de criminele herkomst van het geld blijkt uit de wijze van verstoppen. Zij wordt daarom veroordeeld voor het witwassen van € 261.590,-.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
[naam apotheek] in de periode van 7 april 2017 tot en met 12 juli 2017 te Amsterdam meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, zonder vergunning van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, andere geneesmiddelen dan geneesmiddelen voor onderzoek, te weten:
-Atripla en
-Cellcept en/
-of Eviplera en/
- of Florinef en
-Norvir en
-Triumeq en
-Truvada
heeft afgeleverd aan [B.V. 1] en [B.V. 2] en een groothandel in die geneesmiddelen heeft gedreven, aan welke verboden gedragingen zij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
feit 2:
op 12 juli 2017 te Almere van een totaalbedrag van 261.590 euro de herkomst heeft verborgen, terwijl zij wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

7.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De strafoplegging

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur. Er is een ernstig geneesmiddelentekort in Nederland en verdachte heeft gefaciliteerd dat medicijnen in het illegale circuit belanden. Zij heeft hiermee niet alleen bijgedragen aan marktverstoring en geneesmiddelentekort, maar ook was sprake van oneerlijke concurrentie met bedrijven die wel de vereiste groothandelsvergunning hebben aangevraagd. [naam apotheek] is als vehikel gebruikt om heel veel geld te verdienen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van een aanzienlijke hoeveelheid contant geld.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat een rechterlijk pardon op zijn plaats is (een schuldigverklaring zonder strafoplegging) dan wel een geheel voorwaardelijk straf. De rol van verdachte in de apotheek was zeer beperkt. Zij heeft geprobeerd de apotheek normaal te runnen en er is misbruik van haar gemaakt. Daarnaast is sprake van een grove schending van de redelijke termijn. Verdachte heeft daardoor jarenlang in onzekerheid verkeerd. Verdachte heeft het de afgelopen jaren financieel en psychisch heel zwaar gehad. Daarnaast vordert [medeverdachte] terugbetaling van de lening van € 250.000,- die hij aan verdachte zou hebben verstrekt voor de overname van de apotheek. Zij kampt met enorme schulden en ontvangt een Ziektewet-uitkering. Zij woont in een huurhuis met haar minderjarige zoon, heeft een invalideparkeerkaart en lijdt aan fibromyalgie, depressie, reumatische klachten en is helemaal gek geworden door deze strafzaak. Zij is in behandeling bij de GGZ en krijgt medicatie.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan het medeplegen van illegale geneesmiddelenhandel. De handel in geneesmiddelen is niet voor niets ingericht met strikte waarborgen van een vergunningenstelsel. De Geneesmiddelenwet beschermt de volksgezondheid en verdachte heeft dat met haar handelen in gevaar gebracht. Verdachte heeft zich laten meeslepen in het gebruik van de apotheek als vehikel, het misbruik maken van haar positie en het misbruiken van de medewerkers van de apotheek. Zij heeft zich laten meezuigen in de illegale praktijken van medeverdachte [medeverdachte] . Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan witwassen van een fors geldbedrag. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie. Het tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld en/of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt.
Het is niet de eerste keer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. De proeftijd van die vorige veroordeling was nog maar net voorbij of verdachte ging met dezelfde mededader opnieuw in de fout. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte heel goed wist waar zij mee bezig was en zij had beter moeten weten, juist ook omdat zij wist dat medeverdachte [medeverdachte] al eerder dergelijke feiten had begaan. De verklaring dat zij ervan uitging dat [medeverdachte] vanwege zijn eerdere veroordeling niet meer de fout in zou gaan vindt de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank ziet verdachte als de handlanger en rechterhand van [medeverdachte] in de bewezenverklaarde periode. Als bestuurder en aandeelhouder had verdachte verantwoordelijkheid moeten nemen. Ook op de zitting heeft verdachte nog steeds geen enkele verantwoordelijkheid voor haar handelen genomen. Daarom vreest de rechtbank voor herhaling. Hierin ziet de rechtbank reden om naast de door de officier van justitie geëiste taakstraf een voorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen.
Deze fraude en in het bijzonder het witwassen van ruim 2,5 ton euro rechtvaardigen normaal gesproken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In deze zaak is echter sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De doorzoeking was op 12 juli 2017. De rechtbank doet uitspraak op 26 april 2023. Dat betekent dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden met ruim drieënhalf jaar is overschreden. De rechtbank houdt hier in het voordeel van verdachte rekening mee. De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf op van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.

9.Het beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van € 285.980,- in beslag genomen. € 4.500,- hiervan is reeds aan verdachte geretourneerd. Een bedrag van € 261.590,- wordt verbeurd verklaard, omdat het tenlastegelegde met betrekking tot dit voorwerp is begaan. Het overige bedrag van € 19.890,- moet worden teruggegeven aan verdachte.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a 51, 57, 63, 420bis Wetboek van Strafrecht, artikel 18 Geneesmiddelenwet en artikel 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
feitelijke leidinggeven aan medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
feit 2:
witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2(
twee) jaren(vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
€ 261.590,-
Gelast de teruggave aan [verdachte]van:
€ 19.890,-
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C. M . Waarts, voorzitter,
mrs. C. M . Berkhout en C. Wildeman rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen contact Farmatec met documentcode 180503.1530.AMB, p. 808.
3.Proces-verbaal van bevindingen voorraad telling [naam apotheek] Apotheek, 20170713.1137.AMB, p. 965, vierde alinea.
4.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot ontvangen digitaal bestand, AMB-029, p. 1042 e.v. (paragraaf 3 Verloop van de voorraad van een aantal verdachte artikelen, p. 1047 t/ m 1050).
5.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de ontvangen digitale bestanden uit het voorraadsysteem Farmasys en het verband met de tijdens de doorzoeking aangetroffen hoeveelheden in de apotheek en in de kelder, AMB-029A, p. 1056 e.v. (paragraaf 4 Geneesmiddelen aangetroffen in de kelderruimte, p. 1064 t/ m 1078).
6.Proces-verbaal van bevindingen voorraad telling [naam apotheek] Apotheek, 20170713.1137.AMB, p. 949, 4e alinea e.v.
7.Proces-verbaal inzake onderzoek naar de door [naam 16] uitgeleverde gegevens, AMB-030, p. 1236 e.v. (paragraaf 2.6 Kopieën van inkoopfacturen over het 1e en 2° kwartaal van 2017, p. 1246, 1e alinea/tabel).
8.Proces-verbaal van bevindingen onrechtmatige medicijnhandel [naam 2] en [naam 1] , AMB-037, (paragraaf 2. Onrechtmatige medicijnhandel [naam 2] , p. 1161 e.v.)
9.DOC-072.
10.DOC-074 en Proces-verbaal van bevindingen onrechtmatige medicijnhandel [naam 2] en [naam 1] , AMB-037, (paragraaf 2.2 Lijst met HIV-medicijnen en kwitantie ontvangen gelden [verdachte] ), p. 1162 en 1163).
11.DOC-077.
12.Proces-verbaal van bevindingen onrechtmatige medicijnhandel [naam 2] en [naam 1] , AMB-037, (paragraaf 3. Onrechtmatige medicijnhandel [naam 1] , p. 1169 e.v.).
13.V02-05, p. 200
14.V06-01, p. 315.
15.V06-01, p. 312.
16.V05-01, p. 286, 3e alinea van onder.
17.V05-01, p. 287, 3e alinea.
18.V05-01, p. 290, alinea 3 t/ m 6.
19.G01-02, p. 471.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige van 2 juni 2021 met RC-nummer 17/1319, 17/1948
21.G02-01, p. 658.
22.G10-01, p. 763 en p. 764.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige van 22 september 2021 met RC-nummer 17/1319 & 17/1948
24.Proces-verbaal van bevindingen Gesprekken omtrent verdenking illegale handel in
25.Proces-verbaal van bevindingen Gesprekken omtrent verdenking illegale handel in
26.Proces-verbaal van bevindingen Gesprekken omtrent verdenking illegale handel in
27.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake onderzoek telefoon [verdachte] , AMB-036, p. 1018 e.v. (paragraaf 7 WhatsApp gesprek met [naam 2] , p. 1026).
28.Proces-verbaal van bevindingen Onderzoek FIOD naar de mogelijke herkomst van het bij doorzoeking van de woning in beslag genomen geldbedrag ad EUR 285.980, AMB-049, p. 1395 e.v.
29.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname Doorzoeking locatie [adres], AMB-020, p. 986 en bijlage Lijst van inbeslaggenomen goederen, p. 997.