ECLI:NL:RBAMS:2023:2696

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
13/092241-22 (A), 13/053572-22 (B) en 13/684326-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam in een strafzaak betreffende afpersingen met tbs-maatregel

Op 18 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1991, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersingen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en de verdediging door mr. K.H.T. van Gijssel. De verdachte is beschuldigd van afpersing van twee personen op respectievelijk 11 april 2022 en 9 december 2021 in Diemen. Tijdens de zittingen zijn meerdere getuigen gehoord en zijn de aangiftes van de slachtoffers in het bewijs meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs is voor de afpersingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden, met de mogelijkheid van tbs met voorwaarden, gezien de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis en middelenmisbruik. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de materiële schade aan de benadeelde partij [persoon 1] is toegewezen, maar de vorderingen voor immateriële schade zijn niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan diverse voorwaarden, waaronder het meewerken aan reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/092241-22 (A), 13/053572-22 (B) en 13/684326-18 (tul)
Datum uitspraak: 18 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres], gedetineerd in [detentieadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 juli 2022, 30 augustus 2022, 7 oktober 2022, 5 januari 2023 en 4 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A:
afpersing van [persoon 1] op 11 april 2022 in Diemen, waarbij een telefoon en/of een portemonnee met inhoud is afgenomen,
ten aanzien van zaak B:
diefstal met geweld of bedreiging met geweld, dan wel afpersing van [persoon 2] op 9 december 2021 in Diemen, waarbij een telefoon en/of een portemonnee is weggenomen dan wel is afgenomen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Het tenlastegelegde in zaken A en B kan worden bewezen en levert in beide gevallen afpersing op. Van de in zaak B tenlastegelegde diefstal met geweld wordt dus vrijspraak gevorderd. Het tenlastegelegde in zaak A kan bewezen worden met de aangifte van [persoon 1] en de bekennende verklaringen van verdachte. In zaak B bestaat het bewijs uit de aangifte van [persoon 2] en de bekennende verklaring van verdachte op het politiebureau. Verdachte noemt weliswaar een andere pleegdatum en -plaats, maar blijkens het politiesysteem heeft er slechts één afpersing plaatsgevonden die overeenkomt met de afpersing waar verdachte over verklaard, namelijk de afpersing van [persoon 2]. Daarnaast komt de modus operandi in zaak A op essentiële punten overeen met de modus operandi in zaak B.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bewezen is de afpersing in zaak A op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Dat sprake was van afpersing in zaak B is ook bewezen. De rechtbank vindt dat in voldoende mate kan worden vastgesteld dat het feit zoals genoemd in de aangifte van [persoon 2], hetzelfde feit betreft als het feit waarvoor verdachte zich bij de politie heeft gemeld. Voor deze vaststelling is van belang dat er duidelijke overeenkomsten zijn tussen de feiten genoemd in de aangifte en in de melding van verdachte. Zo is de afpersing in beide gevallen door een man met een mes begaan, is daarbij een telefoon en een portemonnee weggenomen en was de dader op de fiets. Hoewel de datum en plaats van de feiten in de aangifte en in de melding van verdachte niet geheel overeenkomen, liggen deze zo dicht bij elkaar dat de rechtbank daarin geen aanleiding ziet tot een ander oordeel te komen. De datum in de aangifte en in de melding wijken een week van elkaar af, maar de rechtbank vindt het niet onaannemelijk dat verdachte zich daarin heeft vergist. Hij heeft zichzelf immers bijna twee maanden na het feit gemeld en heeft toen geen exacte datum genoemd. Ten aanzien van de door verdachte genoemde plaats in de melding –
op het einde van Duivendrecht– geldt dat dit op vrij korte afstand van de plaats ligt die in de aangifte is genoemd, te weten Diemen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat uit onderzoek in het politiesysteem geen registratie bekend is geworden van een straatroof in de bewuste periode in Duivendrecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op 11 april 2022 te Diemen op het Kees van Dongenpad, op de openbare weg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (Iphone 10) en een portemonnee (met daarin onder meer een bankpas en identiteitskaart en schoolpas en ov-chipkaart), toebehorende aan voornoemde [persoon 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- een mes aan voornoemde [persoon 1] heeft getoond en op (de borst van) voornoemde [persoon 1] heeft gericht en
- voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil nu je portemonnee en je telefoon en "Geef je telefoon af" en "Maak al je zakken leeg" en "Ik steek je dood, ik steek je dood" en "Waar is cashgeld? Heb je geen geld? Gaan we het zo spelen? Ik steek je neer" en "Jij loopt nu weer richting de metro. Niks proberen want anders steek ik je dood";
Ten aanzien van zaak B:
op 9 december 2021 te Diemen op de openbare weg, te weten het Ooievaarpad, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en een portemonnee, toebehorende aan die [persoon 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij
- die [persoon 2] op korte afstand heeft benaderd en die [persoon 2] dreigend een mes heeft getoond en
- vervolgens tegen die [persoon 2] heeft gezegd ‘geef mij je spullen of ik ga je steken’ en ‘ik wil je portemonnee’ en
- vervolgens dreigend voor die [persoon 2] heeft gestaan met het mes in zijn handen en
- tegen die [persoon 2] heeft gezegd ‘ik wil ook je mobiel’.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 7 en 29 december 2023, respectievelijk opgesteld door psychiater M.H. Diawara en GZ-psycholoog J. Yntema. In genoemde rapportages is te lezen dat verdachte zwakbegaafd is en lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, alsook een stoornis in het gebruik van middelen, waaronder cocaïne. In de periode voorafgaand aan de strafbare feiten viel verdachte terug in het gebruik van cocaïne. Het is aannemelijk dat dit heeft doorgewerkt in de strafbare feiten, dat hierdoor zijn impulscontrole was aangetast alsook zijn vermogen om afwegingen te maken omtrent zijn keuzes en handelingen. Mede door de zwakbegaafdheid was hij in beperkte mate in staat om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Geadviseerd wordt daarom om verdachte de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en volgt het advies om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarnaast gevorderd de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
8.2.
Het strafmaatverweer van de raadsman
De raadsman heeft verzocht verdachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsadvies. Dit prevaleert volgens de raadsman boven de tbs-maatregel. Temeer nu verdachte al een jaar vastzit en niet duidelijk is wanneer de tbs-maatregel van start zou kunnen gaan. De tbs-maatregel is niet noodzakelijk. De begeleiding die verdachte voorafgaand aan de delicten heeft gehad, was niet voldoende toegespitst op de behoefte en problematiek van verdachte. Dat betekent echter niet dat er niet opnieuw voorwaarden kunnen worden gesteld en verdachte alsnog de juiste begeleiding kan krijgen. De tbs-maatregel is past bovendien ook niet bij de geringe ernst van onderhavige feiten. In het geval dat aan verdachte een tbs-maatregel wordt opgelegd, heeft de raadsman verzocht om oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden in plaats van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal afpersingen, waarbij hij zijn slachtoffers heeft bedreigd met een mes. Daarbij heeft hij in beide gevallen verbaal gedreigd te zullen steken als de goederen niet werden afgegeven. De slachtoffers hebben verklaard dat zij bang waren dat verdachte daadwerkelijk zou steken. De afpersingen hebben op hen een grote impact gehad. Beiden ervoeren nog langere tijd na het incident de gevolgen daarvan en voelden zich beperkt in hun vrijheid. Hun eigen woonomgeving, waar zij zich veilig waanden, voelde voor hen opeens niet veilig meer. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in januari 2019 eveneens is veroordeeld voor een afpersing.
De rechtbank kijkt bij het bepalen van de strafoplegging naar de zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij de oriëntatiepunten die gelden voor een straatroof. In geval van recidive wordt daarbij als uitgangspunt een gevangenisstraf van 8 maanden wordt gehanteerd. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee afpersingen. Dat betekent dat als uitgangspunt een gevangenisstraf van 16 maanden heeft te gelden. Dat verdachte in beide gevallen met een mes heeft gedreigd, werkt bovendien strafverzwarend.
Gelet echter op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de oplegging van de hierna te noemen tbs-maatregel, waarvan de rechtbank het wenselijk vindt dat deze zo spoedig mogelijk aanvangt, wordt volstaan met een gevangenisstraf van 13 maanden.
Maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank heeft kennisgenomen van de eerder genoemde Pro Justitia rapportages van 7 en 29 december 2023, alsook het reclasseringsadvies van 24 maart 2023 opgemaakt door reclasseringswerker [persoon 3].
Psychiater M.H. Diawara, GZ-psycholoog J. Yntema en reclasseringswerker [persoon 3] hebben ter terechtzitting hun adviezen bevestigd en de rapporten daar waar nodig toegelicht en aangevuld.
De psychiater heeft een tbs-maatregel geadviseerd, vanwege het benodigde beveiligingsniveau, het feit dat een intensieve en langdurende behandeling geïndiceerd is en de inschatting dat de resocialisatie een langdurend proces zal zijn. Hij heeft daarbij in overweging gegeven de tbs-maatregel met dwangverpleging, op te leggen, nu de beperkingen van verdachte maken dat het voor hem mogelijk lastig is om zich (vrijwillig) aan voorwaarden te houden.
De psycholoog heeft eveneens een tbs-maatregel geadviseerd, om dezelfde redenen als psychiater M.H. Diawara, en daarnaast heeft zij gewezen op de ernst van de ten laste gelegde feiten en het hoge recidiverisico. Een tbs-maatregel met voorwaarden vindt zij echter voldoende, omdat er bij verdachte sprake lijkt te zijn van enig probleembesef en motivatie voor behandeling.
De reclasseringswerker heeft negatief geadviseerd over de tbs-maatregel met voorwaarden, omdat verdachte heeft aangegeven zich weliswaar aan de voorwaarden te willen houden, maar niet in het kader van een tbs-maatregel. Mocht de rechtbank toch een tbs-maatregel met voorwaarden opleggen, is in het reclasseringsadvies geadviseerd over de op te leggen voorwaarden. De dadelijke uitvoerbaarheid hiervan wordt geadviseerd. De reclassering voorziet een langdurige begeleiding en toezicht, gelet op de chronische aard van de diagnose (de beperkte cognitieve vermogens van verdachte en de ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornissen) en de ernst van zijn verslaving. De reclassering heeft daarom ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) geadviseerd, zodat verdachte ook na de tbs-maatregel onder toezicht blijft staan en zich heeft te houden aan voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven waar elk afzonderlijk naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer op is gesteld, te weten afpersing. Bij verdachte was ten tijde van de feiten sprake van een stoornis in het gebruik van middelen in combinatie met een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De algemene veiligheid van personen maakt ook dat verdachte ter beschikking moet worden gesteld. Verdachte wordt veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten en de inschatting van de deskundigen is dat het risico op herhaling (zonder behandeling) hoog is.
De rechtbank heeft overwogen te bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht (Sr)), maar ziet daarvan af. Dit is in afwijking van de eis van de officier van justitie en de rechtbank legt hieraan het volgende ten grondslag.
De geadviseerde behandeling en het veiligheidsniveau van de kliniek waar verdachte behandeld zou moeten worden passen wat de deskundigen betreft binnen het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. De risico’s die de deskundigen zien in de persoon van verdachte en zijn stoornis in het naleven van voorwaarden, zijn voor hen geen reden om dwangverpleging te adviseren dan wel om een terbeschikkingstelling met voorwaarden uit te sluiten. De rechtbank ziet op de terechtzitting en ook in de stukken dat verdachte gemotiveerd is om zich aan voorwaarden te houden. Door het opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden kan verdachte vanuit zijn huidige motivatie starten met de behandeling, terwijl tegelijkertijd de externe druk van een tbs-maatregel met dwangverpleging in beeld blijft. Indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, kan immers alsnog een bevel tot dwangverpleging volgen.
Onder deze omstandigheden is het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging niet noodzakelijk en kan worden volstaan met de minder ingrijpende tbs-maatregel met voorwaarden. De rechtbank zal daarom aan de tbs-maatregel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden en verdachte heeft zich bereid verklaard deze na te leven.
De maatregel kan langer duren dan vier jaar, nu deze zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten afpersingen.
De rechtbank zal bepalen dat de maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn. Er moet immers ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank stelt tot slot vast dat voldaan is aan de voorwaarden voor het opleggen van de door de reclassering geadviseerde GVM. Verdachte wordt namelijk ter beschikking gesteld als bedoeld in de artikelen 37a en 38 Sr. Ook is het ter bescherming van de algemene veiligheid van anderen nodig dat een GVM wordt opgelegd. De rechtbank zal daarom aan verdachte de GVM opleggen.

9.Vordering van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 84,50 aan vergoeding van materiële schade en € 600,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade van zowel [persoon 1] als [persoon 2] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet in aanmerking komen voor deze vergoeding. De gevolgen die de benadeelde partijen beschrijven in hun toelichtingen op hun vorderingen zijn heel invoelbaar. Zo beschrijft [persoon 1] als gevolg van het feit onder meer aangeslagen en onrustig te zijn geweest en beschrijft [persoon 2] dat hij het vrije gevoel dat hij had voor de gebeurtenis helaas kwijt is en zijn vertrouwen in de mens is beschadigd. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen op daders van dergelijke gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake als het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van psychisch onbehagen, angst en verdriet vallen volgens vaste rechtspraak hier niet onder. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door [persoon 1] en [persoon 2] aangevoerde gegevens onvoldoende onderbouwd. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
In dit geval is de rechtbank op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat geen van de hierboven genoemde situaties zich voordoet. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering, voor zover deze ziet op immateriële schade.
Materiele schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij [persoon 1] door het in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 84,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (11 april 2022).
In het belang van de benadeelde partij [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 31 maart 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684326-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 11 januari 2019 van de meervoudige strafkamer van Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 7 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de voornoemde inhoud van dit vonnis.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gevorderd.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd en de rechtbank het belangrijk vindt dat de behandeling snel kan aanvangen

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 57, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A en het in zaak B ten laste gelegde, telkens:
afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
13 (dertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
Standaard voorwaarden bij toezicht tbs:
1. Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in;
a. Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
b. Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen;
c. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
d. Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar
is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
e. Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
f. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of
behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
g. Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
h. Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
3. Als de reclassering dat nodig vindt en de heer [verdachte] daarmee instemt, kan de heer [verdachte] voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de heer [verdachte] deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
Aanvullende voorwaarden:
5. Betrokkene wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven
indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in een niet nader bepaalde intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht. De heer [verdachte] is aangemeld en geaccepteerd bij Forensische Verslavingskliniek [naam kliniek]. Indien er aansluitend aan de detentie van veroordeelde nog geen plek beschikbaar is, zal veroordeelde zijn medewerking verlenen aan een verblijf in het kader van een overbruggingsvoorziening, eveneens ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken;
6. Veroordeelde neemt indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten;
7. Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt;
8. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
9. Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering;
10. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
11. Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en draaglast;
12. Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties;
13. Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt, indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject;
14. Veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van alcohol en drugs. Veroordeelde werkt mee aan urine- en ademanalysecontroles, indien toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht. Bij overtreding van de voorwaarde zal het behandelteam in samenspraak met de reclassering besluiten of sanctionering noodzakelijk is.
Bepaalt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 84,50 (vierentachtig euro en vijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 april 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 84,50 (vierentachtig euro en vijftig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 april 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de vordering van [persoon 2] niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/684326-18 af.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2023.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]