ECLI:NL:RBAMS:2023:2657

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
13/170397-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdreiging via Bullchat met dreiging van verspreiding van pedofilie beschuldigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging van meerdere slachtoffers. De feiten vonden plaats tussen 29 juni 2019 en 14 juli 2019, waarbij de slachtoffers via de datingsite Bullchat in contact kwamen met de verdachte. Na een erotisch getint gesprek werden de slachtoffers onder druk gezet met dreigementen dat hun persoonlijke gegevens en beschuldigingen van pedofilie openbaar gemaakt zouden worden als zij geen geld zouden betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk geldbedragen heeft ontvangen van twee slachtoffers, terwijl de andere slachtoffers niet hebben betaald, wat resulteerde in pogingen tot afdreiging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan afdreiging en poging tot afdreiging, maar niet aan medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe samenwerking met een medeverdachte. De rechtbank heeft een taakstraf van 180 uur opgelegd, rekening houdend met de positieve gedragsverandering van de verdachte en het feit dat de feiten al geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de afdreiging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/170397-19
Datum uitspraak: 21 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. J.E. Kötter, naar voren heeft gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich, samen met een ander, in Nederland heeft schuldig gemaakt aan
1. afdreigen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in de periode van 29 juni 2019 tot en met 7 juli 2019;
2. poging tot afdreiging van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] in de periode van 1 juli 2019 tot en met 15 juli 2019.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Medeplegen kan niet worden bewezen. Van dit deel van de tenlastelegging kan verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1:
Het afdreigen van [slachtoffer 1] kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat er contact is gelegd via Bullchat en vervolgens is [slachtoffer 1] benaderd door twee telefoonnummers [telefoonnummer 1] (hierna - [telefoonnummer 1] ) en [telefoonnummer 2] (hierna - [telefoonnummer 2] ) van verdachte. [slachtoffer 1] moest geld betalen anders zouden zijn gegevens worden verspreid met de vermelding dat hij een pedofiel is. In totaal heeft hij € 1.150,- overgemaakt naar het rekeningnummer van verdachte. Daarnaast staat [slachtoffer 1] als contactpersoon in de telefoon van verdachte.
Ook het afdreigen van [slachtoffer 2] kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat er contact is gelegd via Bullchat en vervolgens is [slachtoffer 2] benaderd door het telefoonnummer - [telefoonnummer 1] en het e-mailadres van verdachte. [slachtoffer 2] moest geld betalen anders zouden zijn gegevens worden verspreid met de vermelding dat hij een pedofiel is. In totaal heeft hij € 500,- betaald. Een gedeelte van dit geldbedrag heeft hij in de brievenbus van het adres van de zus van verdachte gedaan. Daarnaast staat [slachtoffer 2] als contactpersoon in de telefoon van verdachte.
Ten aanzien van feit 2:
Verder kan de poging tot afdreiging van [slachtoffer 3] worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat er contact is gelegd via Bullchat. [slachtoffer 3] is vervolgens benaderd door het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van verdachte. Daarna werden er onder andere foto’s uitgewisseld. Er is een betaalverzoek gestuurd via een tikkie. [slachtoffer 3] moest dit betalen anders zouden zijn gegevens worden verspreid met de vermelding dat hij een pedofiel is. Vervolgens wordt vanuit het emailadres van verdachte gestuurd dat ze bij het huis van [slachtoffer 3] zouden langskomen om het geld op te halen. Uit het dossier blijkt dat verdachte daadwerkelijk naar het huis van [slachtoffer 3] is gegaan.
Tevens kan de poging tot afdreiging van [slachtoffer 4] worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat er contact is gelegd via Bullchat. Vervolgens is [slachtoffer 4] benaderd door het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna - [telefoonnummer 3] ) van verdachte en werden er onder andere foto’s uitgewisseld. Er zijn meerdere betaalverzoeken gestuurd via een tikkie. [slachtoffer 4] moest de gevraagde geldbedragen betalen anders zouden zijn gegevens worden verspreid met de vermelding dat hij een pedofiel is. Daarnaast staat [slachtoffer 4] als contactpersoon in de telefoon van verdachte.
Ook kan de poging tot afdreiging van [slachtoffer 5] worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat er contact is gelegd via Bullchat en vervolgens is [slachtoffer 5] benaderd door het telefoonnummer van - [telefoonnummer 2] van verdachte. Er is een betaalverzoek gestuurd. [slachtoffer 5] moest dit betalen anders zouden zijn gegevens worden verspreid met de vermelding dat hij een pedofiel is. Daarnaast staat [slachtoffer 5] als contactpersoon in de telefoon van verdachte.
Tot slot kan de poging tot afdreiging van [slachtoffer 6] worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat er contact is gelegd via Bullchat en vervolgens is [slachtoffer 6] benaderd door het telefoonnummer van [telefoonnummer 4] (hierna - [telefoonnummer 4] )van verdachte. Er is een betaalverzoek gestuurd. [slachtoffer 6] moest dit betalen anders zouden zijn gegevens worden verspreid met vermelding dat hij pedofiel is. Daarnaast staat [slachtoffer 6] als contactpersoon in de telefoon van verdachte.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte alleen kan worden veroordeeld voor het plegen van de poging tot afdreiging van [slachtoffer 3] . Verdachte heeft verklaard dat er gebruik is gemaakt van zijn telefoonnummer en de brievenbus van de woning van zijn zus. Er was echter geen nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte waardoor er geen sprake is van medeplegen en verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Van alle andere ten laste gelegde feiten moet verdachte worden vrijgesproken. Indien de rechtbank tot een ander oordeel komt, dan geldt ten aanzien van de overige feiten eveneens dat niet kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Meer subsidiair kan het ten laste gelegde medeplegen ten aanzien van de feiten die zien op aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] niet worden bewezen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 1) en aan een poging tot afdreiging van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (feit 2).
De aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] zijn in de periode van 29 juni 2019 tot en met 14 juli 2019 via Bullchat (een datingsite voornamelijk gericht op seksdates) benaderd door een persoon. Er wordt vervolgens via Whatsapp contact gelegd en er vindt een kort (erotisch getint) gesprek plaats. Hierna worden de aangevers onder druk gezet. Er wordt gedreigd met het op internet en onder de directe omgeving van aangevers verspreiden van een bericht dat de aangevers pedofiel zouden zijn. Hierbij zouden persoonlijke gegevens, (naakt)foto’s van de aangevers en/of chatberichten worden gedeeld. Om dit te voorkomen moeten de aangevers geld betalen. De aangevers krijgen meerdere berichten met een dreigende en/of dwingende inhoud en er wordt meerdere keren naar de aangevers gebeld. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben meerdere geldbedragen betaald. Dit maakt dat sprake is van een voltooide afdreiging. De overige aangevers hebben niet betaald. In die gevallen is sprake van een poging tot afdreiging.
De rechtbank stelt vast dat de telefoonnummers - [telefoonnummer 2] , - [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 4] en - [telefoonnummer 3] aan verdachte kunnen worden toegeschreven en dat hij de gebruiker daarvan is geweest. Het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] hoort bij de telefoon van verdachte die is aangetroffen bij hem nadat hij was aangehouden. De overige telefoonnummers kunnen worden gekoppeld aan verschillende simkaarten die in de telefoon van verdachte hebben gezeten. De schriftelijke verklaring van verdachte van 6 maart 2023, waarin hij heeft verklaard dat zijn telefoon door een ander is gebruikt, maakt dit niet anders voor de rechtbank. Het dossier bevat namelijk geen aanknopingspunten voor deze verklaring van verdachte. Ook vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte met het uitlenen van zijn telefoon onbeperkte toegang zou hebben gegeven tot al zijn sociale media-apps en bank-apps, zoals hij stelt.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het emailadres [emailadres] aan verdachte kan worden toegeschreven gelet op de verklaring van verdachte bij de politie.
3.3.1.
Afdreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 1)
Door de rechtbank is vastgesteld dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door een persoon zijn afgedreigd. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte de (mede)dader van deze strafbare feiten is geweest. De rechtbank overweegt ter beantwoording van deze vraag het volgende.
Ten aanzien van [slachtoffer 1]Op 5 juli 2019 worden er WhatsAppberichten van het telefoonnummer - [telefoonnummer 1] naar [slachtoffer 1] gestuurd. Deze berichten houden in dat [slachtoffer 1] geld moet betalen, omdat de dader hem anders zal “exposen” als pedofiel. Ook het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] heeft contact met [slachtoffer 1] gehad. Verder is [slachtoffer 1] als contactpersoon in de telefoon van verdachte opgeslagen onder de namen “ [contactnaam 1] ” en “ [contactnaam 2] ”. [slachtoffer 1] heeft vervolgens op 5 juli 2019 drie betaalverzoeken van in totaal € 1.150,- betaald. Uit het afschrift van de bankrekening van verdachte blijkt dat dit geldbedrag is overgemaakt naar verdachte. Op dat moment is de ten laste gelegde afdreiging voltooid. Daarnaast is gebleken dat op 6 juli 2019 met het telefoonnummer - [telefoonnummer 1] meerdere keren naar het restaurant van [slachtoffer 1] is gebeld. Er is toen tegen de partner van [slachtoffer 1] gezegd dat [slachtoffer 1] zijn telefoon moest opnemen en moest doen wat zij zeiden.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
Op 29 juni 2019 worden er WhatsAppberichten vanaf het telefoonnummer - [telefoonnummer 3] naar [slachtoffer 2] gestuurd. In de WhatsAppberichten wordt onder andere gezegd dat [slachtoffer 2] een kindermisbruiker en pedofiel zou zijn en dat hij geld moet betalen om te voorkomen dat dit op internet wordt verspreid. Ook het telefoonnummer [telefoonnummer 2] heeft contact met [slachtoffer 2] gehad. Verder is [slachtoffer 2] als contactpersoon in de telefoon van verdachte opgeslagen onder de naam “ [contactnaam 3] ”. [slachtoffer 2] heeft uit angst op 29 juni 2019 € 50,- in een envelop op het adres van de zus van verdachte afgeleverd. Vervolgens ontvangt [slachtoffer 2] op 30 juni 2019 opnieuw WhatsAppberichten. Er wordt nogmaals gedreigd met het online verspreiden van het bericht dat [slachtoffer 2] een pedofiel zou zijn. [slachtoffer 2] heeft, weer uit angst, € 250,- in een envelop in de brievenbus van het adres van de zus van verdachte afgeleverd. Op 1 juli 2019 ontvangt [slachtoffer 2] twee spraakmemo’s van het telefoonnummer - [telefoonnummer 3] waarin wederom wordt gevraagd om geld. Vervolgens heeft [slachtoffer 2] een betaalverzoek van € 200,- betaald. Uit het afschrift van de bankrekening van verdachte blijkt dat [slachtoffer 2] dit geldbedrag naar verdachte heeft overgemaakt. Op dat moment is de ten laste gelegde afdreiging voltooid. Daarnaast is gebleken dat er op 3 juli 2019 vanaf het telefoonnummer - [telefoonnummer 1] een voicemail is ingesproken waarin wordt gezegd dat de dader langs de buren en het bedrijf van [slachtoffer 2] zal gaan. Ook krijgt [slachtoffer 2] een spraakmemo via WhatsApp waarin wordt gezegd dat hij geld moet betalen, anders wordt [slachtoffer 2] als pedofiel bekend gemaakt. Nadat [slachtoffer 2] het telefoonnummer had geblokkeerd, kreeg hij berichten van het emailadres van verdachte.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft afgedreigd.
3.3.2.
Poging tot afdreiging van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6]
Door de rechtbank is vastgesteld dat een persoon heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] af te dreigen. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte de (mede)dader van deze strafbare feiten is geweest. De rechtbank overweegt ter beantwoording van deze vraag het volgende.
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
Op 14 juli 2019 heeft [slachtoffer 3] via WhatsApp contact met het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] . In de WhatsAppberichten wordt onder andere gezegd dat persoonlijke gegevens van [slachtoffer 3] op internet worden verspreid met daarbij de vermelding dat [slachtoffer 3] een pedofiel zou zijn. Ook wordt er een betaalverzoek naar [slachtoffer 3] gestuurd. [slachtoffer 3] heeft dit verzoek niet betaald. Nadat [slachtoffer 3] het telefoonnummer heeft geblokkeerd, ontvangt hij meerdere berichten van het emailadres van verdachte. Vervolgens worden er berichten met een ander telefoonnummer gestuurd waarin de dader aangeeft dat hij naar het huis van [slachtoffer 3] komt. [slachtoffer 3] ziet op dat moment een jongen buiten staan, die later verdachte blijkt te zijn. Verder is gebleken dat [slachtoffer 3] als contactpersoon in de telefoon van verdachte staat. Verdachte heeft bekend dat hij actief is op Bullchat en dat hij contact heeft gehad met het account van [slachtoffer 3] en hem een tikkie heeft gestuurd met de tekst “zoveel, dan is het weg”.
Ten aanzien van [slachtoffer 4]Op 1 juli 2019 worden er WhatsAppberichten vanaf het telefoonnummer - [telefoonnummer 1] naar [slachtoffer 4] gestuurd. In deze berichten wordt [slachtoffer 4] voor pedofiel uitgemaakt en om te voorkomen dat dit openbaar wordt gemaakt, moet [slachtoffer 4] een geldbedrag betalen. Er zijn meerdere betaalverzoeken naar hem gestuurd. Op 3 juli 2019 is [slachtoffer 4] door het telefoonnummer [telefoonnummer 3] benaderd. In de berichten wordt weer gevraagd om een geldbedrag over te maken. Vervolgens worden er berichten vanaf het emailadres van verdachte naar [slachtoffer 4] gestuurd waarin hij wederom wordt gedwongen tot het betalen van een geldbedrag. [slachtoffer 4] heeft niets betaald. Daarnaast is gebleken dat het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] contact met [slachtoffer 4] heeft gehad. Verder staat [slachtoffer 4] als contactpersoon ‘ [contactnaam 4] ’ in de telefoon van verdachte.
Ten aanzien van [slachtoffer 5]
Op 11 juli 2019 ontvangt [slachtoffer 5] WhatsAppberichten van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] , waarin [slachtoffer 5] voor pedofiel wordt uitgemaakt en er betaalverzoeken worden gestuurd. Daarnaast worden er op 13 juli 2019 WhatsAppberichten van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] naar [slachtoffer 5] gestuurd, waarin [slachtoffer 5] wederom wordt gedwongen tot het betalen van een geldbedrag, om te voorkomen dat hij als pedofiel bekend zou worden gemaakt. [slachtoffer 5] heeft de gestuurde betaalverzoeken niet betaald. Daarnaast staat [slachtoffer 5] als contactpersoon ‘ [contactnaam 5] ’ in de telefoon van verdachte.
Ten aanzien van [slachtoffer 6]
Op 10 juli 2019 ontvangt [slachtoffer 6] WhatsAppberichten van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] . In deze berichten wordt gedreigd met bekend te maken dat [slachtoffer 6] pedofiel zou zijn. [slachtoffer 6] kan dit kunnen voorkomen als hij geld zou betalen. [slachtoffer 6] heeft dit niet gedaan. Vervolgens is hij nog meerdere keren door dit telefoonnummer gebeld. Ook heeft het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] contact met [slachtoffer 6] gehad. Verder staat [slachtoffer 6] als contactpersoon ‘ [contactnaam 6] ’ in de telefoon van verdachte.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat verdachte de persoon is geweest die heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] af te dreigen. Ten aanzien van [slachtoffer 3] heeft verdachte verklaard dat zijn opzet niet was gericht op het zich wederrechtelijk bevoordelen. Die verklaring wordt echter weerlegd door de inhoud van de hierboven besproken bewijsmiddelen.
3.3.3.
Geen medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat verdachte de feiten samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Uit het dossier blijkt dat het telefoonnummer en de auto van [medeverdachte] ten behoeve van de (pogingen tot) afdreigingen zijn gebruikt. Deze omstandigheden duiden op de betrokkenheid van [medeverdachte] bij de feiten, maar zijn onvoldoende om een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen vaststellen. Daarom is de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de feiten samen met een ander heeft gepleegd, zodat verdachte van medeplegen zal worden vrijgesproken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 29 juni 2019 tot en met 7 juli 2019 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door bedreiging met smaad te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van respectievelijk 1150 euro ( [slachtoffer 1] ) en 500 euro ( [slachtoffer 2] ),
- een (erotisch getint) contact is aangegaan via Bullchat en WhatsApp met die personen en daaruit (naakt)foto's en/of persoonlijke informatie van die personen heeft verkregen en vervolgens
- die personen dreigende en/of dwingende berichten heeft gestuurd en/of heeft gebeld waarbij hij, verdachte, dwingende en/of dreigende uitlatingen en/of eisen heeft gedaan, onder meer inhoudende dat hij die personen zou "exposen" als zijnde een pedofiel, door foto’s, chatgesprekken, adresgegevens en/of de naam, in elk geval persoonlijke informatie (van die voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zou verspreiden op internet en/of langs zou gaan bij vrienden, buren, partners en/of collega’s,
indien zij geen geldbedrag(en) zouden sturen en/of geven en/of doen toekomen/overmaken aan verdachte;
2.
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 14 juli 2019 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] door bedreiging met smaad te dwingen tot de afgifte van geldbedragen,
- een (erotisch getint) contact is aangegaan via Bullchat en Whatsapp met die personen en daaruit (naakt)foto's en/of persoonlijke informatie van die personen heeft verkregen en vervolgens
- die personen dreigende en/of dwingende berichten heeft gestuurd en/of heeft gebeld waarbij hij, verdachte, dwingende en/of dreigende uitlatingen en/of eisen heeft gedaan, onder meer inhoudende dat hij die personen zou "exposen" als zijnde een pedofiel, door foto’s, chatgesprekken, adresgegevens en/of de naam, in elk geval persoonlijke informatie (van die voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] ) zou verspreiden op internet en/of langs zou gaan bij familie, vrienden, buren, partners en/of collega’s,
indien zij geen geldbedragen zouden sturen en/of geven en/of doen toekomen/overmaken aan verdachte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur. In de strafeis is rekening gehouden met de ernst van de feiten, het tijdsverloop en het reclasseringstoezicht waaruit blijkt dat verdachte zijn leven positief heeft veranderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor de afdreiging van [slachtoffer 3] bepleit dat een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest een passende reactie is. Indien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring zou komen, dan is een voorwaardelijke taakstraf een passende straf. Verdachte heeft zijn leven positief verbeterd en hij is nadien niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf kan de positieve ontwikkeling in het leven van verdachte doorkruizen. Verder moet er rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee afdreigingen en vier pogingen tot afdreiging. Nadat de aangevers contact hadden gekregen met verdachte via een website gericht op voornamelijk seksdates, werd het contact voortgezet via WhatsApp. Nadat de gesprekken erotisch getint werden en/of er foto’s werden gedeeld, werden aangevers lukraak beschuldigd van het zijn van pedofiel en heeft verdachte gedreigd dit aan vrienden, familie en andere bekenden van de aangevers kenbaar te maken en op internet te plaatsen. Om bekendmaking van deze informatie te voorkomen, moesten de aangevers geld gaan betalen.
Verdachte heeft doelbewust persoonlijke gegevens van de aangevers achterhaald. Hij maakte ze kwetsbaar door hen ertoe te brengen erotische teksten en foto’s met hem te delen, en maakte daarvan vervolgens op nietsontziende wijze misbruik. Twee aangevers hebben ook daadwerkelijk meerdere keren betaald. Het enige doel van de afdreiging door verdachte was geld verdienen ten koste van de aangevers. Verdachte heeft laten blijken geen enkel respect te hebben voor de aangevers. Hij ging volledig voorbij aan de gevoelens van angst en onveiligheid die hij door zijn handelwijze veroorzaakte. Verdachte heeft hiermee een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers gemaakt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. De rechtbank vindt daarom – in beginsel – een gevangenisstraf passend.
De persoonlijke omstandighedenUit het strafblad van verdachte van 25 januari 2023 komt naar voren dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de e-mail van Reclassering Inforsa Amsterdam van 28 februari 2023, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . Hieruit blijkt dat verdachte sinds juli 2019, bijna vier jaar, in een schorsingstoezicht loopt. Verdachte heeft zich gedurende de schorsingsperiode uitstekend gehouden aan de meldplichtafspraken bij de reclassering. Tijdens de meldplichtcontacten is de houding van verdachte openhartig en meewerkend geweest. Ondanks het feit dat verdachte bij aanvang van de schorsingsperiode moeite had zich open en kwetsbaar op te stellen, heeft hij hier al snel een omslag in weten te maken. Dit heeft geresulteerd in constructieve gesprekken tussen verdachte en de reclassering waardoor er op een positieve manier kon worden gewerkt aan het verminderen van het recidiverisico. Verdachte heeft meer zelfinzicht verkregen en handelt minder impulsief. Hij is beter in staat verantwoorde keuzes te maken. In het kader van de ambulante behandelverplichting is de behandeling bij forensische polikliniek De Waag in januari 2020 aangevangen. Verdachte heeft zich behandelbaar en gemotiveerd opgesteld tijdens de gesprekken met de psycholoog van De Waag. Er is na verloop van tijd een duidelijke gedragsverandering zichtbaar geworden. De behandeling bij De Waag is in november 2022 positief afgerond. De reclassering kan vaststellen dat er sprake is van stabiliteit op alle leefgebieden. Verdachte heeft bewust afstand genomen van het deels negatieve sociale netwerk waarin hij zich bevond. Verdachte is zich bewust geworden van de invloed vanuit dit netwerk en heeft geleerd risicovolle situaties te (h)erkennen en vermijden. Verdachte streeft realistische en maatschappelijk geaccepteerde doelen na in zijn leven. De reclassering schat het huidige recidiverisico in als laag en als verminderd ten opzichte van de start van de schorsingsperiode. Er wordt geen meerwaarde gezien in het continueren van het reclasseringstoezicht in het kader van een eventueel voorwaardelijk strafdeel aangezien de doelen die zijn gesteld in het kader van de ambulante behandeling en het reclasseringstoezicht in voldoende mate zijn bereikt.
De strafopleggingDe rechtbank houdt rekening met de positieve gedragsverandering die verdachte in de afgelopen jaren met behulp van de reclassering heeft doorgemaakt. Het langdurige reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis lijkt ervoor te hebben gezorgd dat verdachte zijn leven heeft gebeterd. Voor zover bekend, is hij sinds augustus 2019 ook niet meer in aanraking met justitie gekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf na al die jaren geen doel meer dient en er mogelijk zelfs voor zorgt dat de positieve ontwikkeling van verdachte teniet wordt gedaan. Hierdoor is te verwachten dat de kans op herhaling, die nu door de reclassering als laag wordt ingeschat, groter wordt. Daarmee is de samenleving niet gediend. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten al lang geleden, namelijk van juni/juli 2019, zijn gepleegd. Dit alles geeft aanleiding om te kiezen voor een andere strafmodaliteit dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Een geheel voorwaardelijke (taak)straf, zoals door de verdediging bepleit, doet evenwel geen recht aan de ernst van de feiten en het leed dat de aangevers is aangedaan. De rechtbank is van oordeel dat een stevige taakstraf in dit geval een gepaste reactie is.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 180 uur met aftrek van voorarrest. De rechtbank legt geen voorwaardelijk strafdeel op gelet op voornoemde email van de reclassering van 27 februari 2023.
Er worden geen contactverboden met de aangevers opgelegd, omdat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte na het plegen van de feiten nog contact met één van de aangevers heeft opgezocht. Een contactverbod is dan ook niet nodig.

8.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 500,- aan materiële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman vindt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak. Indien de rechtbank tot een ander oordeel komt, dan refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
De rechtbank komt tot het oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden ter hoogte van € 500,-. De vordering tot schadevergoeding zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.

9.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een bedrag van € 2.650,- gevorderd, bestaande uit € 1.150,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld wat de schade is.
De rechtbank komt tot het oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden ter hoogte van € 1.150,-.
Op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast. Voor een toewijzing van een vordering tot immateriële schade gebaseerd op artikel 6:106, lid 1, onder b, wordt blijkens de jurisprudentie vereist dat er sprake moet zijn van een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De Hoge Raad heeft echter bepaald dat hierop uitzonderingen kunnen worden aanvaard. Indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dan kan een aantasting in de persoon worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank levert de afdreiging van de benadeelde partij een situatie op waarbij die nadelige gevolgen voor de benadeelde partij evident zijn. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 750,-.
De vordering van de benadeelde partij zal dus worden toegewezen voor een bedrag van totaal € 1.900,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.

10.De schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van [slachtoffer 5]

heeft zich formeel niet als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak van verdachte, maar wel in de strafzaak van de medeverdachte (op het voegingsformulier staat namelijk alleen het parketnummer in de zaak van de medeverdachte vermeld). In de strafzaak van de medeverdachte heeft [slachtoffer 5] een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 5] schade heeft geleden door het handelen van verdachte en dat verdachte jegens [slachtoffer 5] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade. De rechtbank ziet hierin aanleiding om ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank waardeert de immateriële schade op een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 57 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
afdreiging, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
poging tot afdreiging, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 29 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichtingop ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat
€ 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 29 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij
[slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.150,- (duizendenhonderdvijftig euro)aan vergoeding van materiële schade
en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 5 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichtingop ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat
€ 1.900,- (negentienhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 5 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 (negenentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Legt verdachte de verplichtingop ten behoeve van
[slachtoffer 5]aan de Staat
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 11 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. Smit en M. van der Horst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2023.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]