ECLI:NL:RBAMS:2023:2653

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
13/029523-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [veroordeelde], die betrokken was bij de handel in harddrugs van 1 mei 2018 tot en met 25 mei 2020. De officier van justitie vorderde het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat aanvankelijk werd geschat op € 50.748,19, maar later werd bijgesteld naar € 39.495,19. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van het ontnemingsrapport en de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat [veroordeelde] in de genoemde periode voordeel heeft verkregen door de handel in harddrugs, en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat [veroordeelde] 30% van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen, en dat hij 20% daarvan aan een medeveroordeelde heeft afgestaan. De rechtbank heeft uiteindelijk het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 39.495,19, en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/029523-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 24 maart 2023
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/029523-20, tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, de schriftelijke standpunten van de verdediging en de officier van justitie en het onderzoek op de zitting van 10 februari 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van [veroordeelde], mr. V.H. Hammerstein, naar voren heeft gebracht.
De zaak van [veroordeelde] is tegelijk op de zitting behandeld met de ontnemingszaken van medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] (13/007250-20) en [medeveroordeelde 2] (13/050014-20). De rechtbank doet vandaag in alle drie de zaken uitspraak.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 27 oktober 2022 strekt tot het vaststellen van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel op € 50.748,19.
De officier van justitie heeft in haar schriftelijke standpunt van 8 februari 2023 de vordering naar beneden bijgesteld op € 39.602,55. De officier van justitie heeft op de zitting de vordering verder gewijzigd naar € 39.516,15.
Gezien de stukken en wat er op de zitting is besproken begrijpt de rechtbank de vordering zo dat die gaat om voordeel verkregen uit de handel in harddrugs over de periode waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld, en een periode daarvoor omdat volgens de officier van justitie voldoende aanwijzingen bestaan dat [veroordeelde] ook toen al in harddrugs handelde.

3.De grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2020 onder andere veroordeeld voor het samen met anderen handelen in harddrugs in de periode van 1 mei 2018 tot en met 25 mei 2020. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De periode waarover het voordeel wordt berekend is gebaseerd op de in de strafzaak bewezen periode en de eerdere veroordeling voor drugshandel in de periode daaraan voorafgaand door dezelfde drie veroordeelden. Over de totale periode is uitgegaan van 49 vakantiedagen, waardoor er 820 dagen overblijven waarop geld is verdiend met de handel in harddrugs. Hoeveel er dagelijks werd verdiend is in het rapport berekend op basis van het gemiddelde van de 19 dagen waarin de dealertelefoons zijn afgeluisterd. De transacties in die periode zijn representatief voor de hele periode. Gelet op de onderlinge taakverdeling is het aannemelijk dat [veroordeelde] 30% van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen en daarvan 20% aan [persoon] heeft afgestaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De vordering kan maximaal worden toegewezen voor een bedrag van € 3.852,-. [veroordeelde] heeft alleen vanaf begin februari 2020 tot en met 26 mei 2020 gedeald. Het aantal handelsdagen, met aftrek van zes vakantiedagen, moet daarom op 109 worden vastgesteld. De onderzochte 19 dagen zijn niet representatief voor de volledige dealperiode. Weliswaar heeft de rechtbank een periode van ruim twee jaar bewezen, maar uit het dossier blijkt niets over de aard en frequentie van het dealen in de bewezenverklaarde periode. Het aandeel van [veroordeelde] in de winst moet worden vastgesteld op 15%. Uit het vonnis in de strafzaak blijkt dat de dealtelefoon eindigend op 754 rouleerde tussen [veroordeelde] en [persoon].
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat [veroordeelde] in de periode van 8 januari 2018 tot en met 25 mei 2020 door de handel in harddrugs voordeel heeft verkregen dat de rechtbank schat op € 39.495,19.
Bij een ontnemingsvordering ligt de bewijslast anders dan in de onderliggende strafzaak. Het Openbaar Ministerie moet (de hoogte van) het wederrechtelijk verkregen voordeel aannemelijk maken en onderbouwen met bewijsmiddelen. Als het Openbaar Ministerie daaraan heeft voldaan, is het vervolgens aan de verdediging om die berekening te betwisten. Die betwisting moet ook onderbouwd zijn. Hoe beter het Openbaar Ministerie haar conclusies heeft onderbouwd, hoe meer ook verwacht mag worden van de (onderbouwing van de) betwisting door de verdediging.
De officier van justitie heeft de vordering onderbouwd met het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: ontnemingsrapport). De rechtbank vindt de conclusies uit dit rapport consistent en voldoende onderbouwd met bewijsmiddelen. De rechtbank gaat bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel in beginsel dan ook uit van het ontnemingsrapport, [1] de daarin genoemde bewijsmiddelen en het vonnis in de strafzaak. [2]
Periode
Op grond van het vonnis in de strafzaak staat vast dat [veroordeelde] samen met [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] in de periode van 1 mei 2018 tot en met 25 mei 2020 in harddrugs heeft gehandeld. Daarnaast vindt de rechtbank dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [veroordeelde] samen met [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] ook vóór de bewezenverklaarde periode, vanaf 8 januari 2018, heeft gehandeld in harddrugs. De rechtbank baseert dit op het ontnemingsrapport waarin wordt beschreven dat in de mobiele telefoons van [medeveroordeelde 1], [veroordeelde] en [medeveroordeelde 2] berichten tussen hen zijn aangetroffen in de maanden voor de bewezenverklaarde periode die zeer waarschijnlijk betrekking hebben op de handel in harddrugs. [3] Daarnaast blijkt uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] dat zij jarenlang harddrugs bij [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] hebben gekocht, ook in de periode voorafgaand aan 1 mei 2018. [4]
De rechtbank gaat daarom voor het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de periode van 8 januari 2018 tot en met 25 mei 2020, met aftrek van 49 vakantiedagen, dus 820 dagen. De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd dat van een kortere periode zou moeten worden uitgegaan.
Opbrengst
Gemiddeld aantal transacties per dag
[veroordeelde] en de medeveroordeelden hebben geen administratie bijgehouden en ook niet verklaard hoeveel deals er per dag werden gemaakt. Van 13 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 (19 dagen) zijn drie dealtelefoons van [veroordeelde] en [medeveroordeelde 2] getapt. Uit een analyse van die taps volgt dat er gemiddeld 11 keer op een dag een afspraak wordt gemaakt tussen verkoper en koper door het doorgeven van een locatie en een tijd, waarna geen contact meer volgt. [5] Ook bij de pseudokoop is op deze manier een afspraak gemaakt en is er daarna geen contact meer geweest. [6]
Op basis hiervan vindt de rechtbank het aannemelijk dat er in deze 19 dagen gemiddeld 11 voltooide drugsdeals per dag waren. De verdediging heeft geen onderbouwd alternatief aangedragen.
Het Openbaar Ministerie heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de onderzochte 19 dagen representatief zijn voor de hele periode. Gedurende de 19 dagen was het aantal verkopen constant en waren er geen opvallende afwijkingen. Daarin ziet de rechtbank aanwijzingen dat dit de normale gang van zaken was, zoals het er ook buiten deze 19 dagen in de ontnemingsperiode aan toe ging.
Uitgaande van het gemiddelde van 11 transacties per dag hebben er naar schatting in de ontnemingsperiode (820 dagen x 11 =) 9.020 transacties plaatsgevonden.
Verkochte soort en hoeveelheid harddrugs per transactie
De rechtbank gaat op grond van het ontnemingsrapport uit van de volgende transacties per soort en hoeveelheid harddrugs. [7]
Soort harddrugs
Totaal
Halve gram cocaïne (41,57%)
3.75
Hele gram cocaïne (42,35%)
3.82
Een gram MDMA (8,30%)
748
Een gram basecoke (7,78%)
702
Totaal aantal deals
9.02
Verkoopprijzen harddrugs
De rechtbank sluit voor de geschatte verkoopprijzen aan bij het ontnemingsrapport, behalve voor de verkoopprijs van MDMA. [8] In afwijking van het ontnemingsrapport gaat de rechtbank, in het voordeel van veroordeelde, uit van de gemiddelde verkoopprijs over de jaren 2018, 2019 en 2020, in plaats van die van 2018, de hoogste van de drie jaren. De rechtbank gaat uit van een gemiddelde verkoopprijs van: ((€ 22,00 + € 19,50 + € 19,75) / 3 =) € 20,42 per gram MDMA.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende geschatte verkoopopbrengst van de drugshandel.
Soort drugs
Prijs per eenheid
Verkochte eenheden
Totale opbrengst
Halve gram cocaïne
€ 30,00
3.75
€ 112.500,00
Hele gram cocaïne
€ 50,00
3.82
€ 191.000,00
Een gram MDMA
€ 20,42
748
€ 15.274,16
Een gram basecoke
€ 48,00
702
€ 33.696,00
Totale verkoopopbrengst
€ 352.470,16
Kosten
Inkoopkosten harddrugs
De in het ontnemingsrapport geschatte inkoopprijs van cocaïne is 50% van de verkoopprijs. De geschatte inkoopprijs van een gram MDMA was in 2018 € 16,36% van de verkoopprijs. Dit percentage wordt ook gebruikt bij het berekenen van de inkoopkosten van 2019 en 2020. De rechtbank sluit daarbij aan. Dat leidt tot de volgende berekening.
Soort drugs
Berekening
Inkoopkosten in onderzoeksperiode
Halve gram cocaïne
50% van € 112.500,00
€ 56.250,00
Hele gram cocaïne
50% van € 191.000,00
€ 95.500,00
MDMA
16,36% van € 15.274,16
€ 2.498,85
Basecoke
50% van € 33.696,00
€ 16.848,00
Totale inkoopkosten
€ 171.096,85
Brandstofkosten
Voor de brandstofkosten sluit de rechtbank aan bij het ontnemingsrapport. [9]
Verpakkingskosten
De rechtbank houdt, net als de officier van justitie, rekening met gemaakte kosten voor het verpakkingsmateriaal, te weten € 11,- per 100 ponypacks. De geschatte verpakkingskosten voor 9.020 transacties komen neer op (€ 11,- / 100 x 9.020 transacties =) € 992,20.
Telefoonkosten
De rechtbank houdt, net als de officier van justitie, rekening met gemaakte telefoonkosten. Het is aannemelijk dat per dealtelefoon er wekelijks € 10,- aan telefoonkosten zijn gemaakt. Uitgaande van drie dealtelefoons betreft dit € 30 per week en (€ 30,- / 7 dagen =) € 4,29 per dag. De geschatte telefoonkosten komen neer op (820 dagen x € 4,29 =) € 3.517,80.
Totale kosten
Soort kosten
Totaal
Inkoop
€ 171.096,85
Brandstof
€ 12.300,00
Verpakking
€ 992,20
Telefoon
€ 3.517,80
Totale kosten
€ 187.906,85
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de handel in harddrugs door veroordeelden op:
Totale opbrengst € 352.470,16
Totale kosten € 187.906,85 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 164.563,31
Verdeling wederrechtelijk verkregen voordeel
Er zijn geen concrete aanwijzingen over hoe het wederrechtelijk verkregen voordeel tussen veroordeelden werd verdeeld.
De officier van justitie heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het in het geval van [veroordeelde] redelijk is om uit te gaan van een aandeel van 30% in de winst, waarvan hij 20% aan [persoon] heeft gegeven.
Dit aandeel past bij de rolverdeling die in het vonnis in de strafzaak is vastgesteld. [medeveroordeelde 1] had een sturende rol ten opzichte van [veroordeelde] en [medeveroordeelde 2] en opereerde vooral op de achtergrond. [veroordeelde] en [medeveroordeelde 2] beheerden de dealtelefoons en leverden harddrugs af bij de afnemers. Een van de dealtelefoons rouleerde een deel van de periode tussen [veroordeelde] en [persoon]. De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd waarom van een andere verdeling van de winst moet worden uitgegaan.
De rechtbank stelt het door [veroordeelde] verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel vast op 80% van 30% van € 164.563,31 = € 39.495,19.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank ziet geen aanleiding om de waarde van de in de strafzaak verbeurdverklaarde voorwerpen in mindering te brengen op de betalingsverplichting, omdat het hoger beroep in de strafzaak nog loopt.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 39.495,19.

6.Het toepasselijke wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 39.495,19.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 39.495,19. (negendertigduizend vierhonderdvijfennegentig euro en negentien cent) aan de Staat.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
789 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Wildeman, voorzitter,
mrs. J. Huber en E. Slager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2023.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 16 mei 2022, in het bijzonder paragraaf 5.2, inclusief bijlagen (hierna: Ontnemingsrapport).
2.Vonnis rechtbank Amsterdam van 3 december 2020 met parketnummer 13/029523-20 (hierna: Vonnis in de strafzaak).
3.Ontnemingsrapport, pag. 10.
4.Ontnemingsrapport, pag. 12.
5.Ontnemingsrapport, pag. 10-11.
6.Vonnis in de strafzaak , voetnoot 34.
7.Ontnemingsrapport, pag. 12-14.
8.Ontnemingsrapport, pag. 14.
9.Ontnemingsrapport p. 16.