ECLI:NL:RBAMS:2023:2620

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
13.191839.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en openlijk geweld met verwerping beroep op noodweer(exces)

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag en openlijk geweld. De zaak betreft een gewelddadige confrontatie op 18 juli 2021 in Amsterdam, waarbij het slachtoffer, na een conflict met de verdachte en medeverdachten, is doodgestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte verworpen, omdat de verdediging als buitenproportioneel werd beschouwd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor affectieschade aan de dochter van het slachtoffer en materiële schade aan de ex-partner van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vorderingen van de zoon van het slachtoffer voor een deel toegewezen, maar niet-ontvankelijk verklaard voor het overige. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de toegewezen schadevergoedingen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.191839.21 (Promis)
Datum uitspraak: 25 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende op het adres [woonplaats] ),
maar zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.S. Levinsohn, en van wat door de raadsman van verdachte, mr. J.M. Keizer, naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat door de nabestaanden en hun raadslieden naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij op 18 juli 2021 in Amsterdam het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) heeft doodgestoken (feit 1) en dat hij samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, welk geweld de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel dan wel enig letsel tot gevolg had (feit 2).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte feit 1 als pleger heeft begaan. De officier van justitie vindt ook bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan, maar niet dat op dat moment met een mes is gestoken en niet dat het op dat moment door verdachte gepleegde geweld de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel dan wel enig letsel tot gevolg had.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte van feit 1 vrij te spreken, omdat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
In de nacht van 17 op 18 juli 2021 is er op de [markt] in Amsterdam een gewelddadige confrontatie geweest waarna het slachtoffer in de vroege ochtend van 18 juli 2021 aan zijn verwondingen is overleden.
Op het moment dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) de rijbanen van de [markt] wilde oversteken in de richting van het plein voor de [kerk] , reed het slachtoffer in zijn auto (een groene Peugeot cabrio) over de [markt] richting de [gracht] . Op dat moment waren zij allemaal, het slachtoffer incluis, onder invloed van alcohol. Vanuit de groep van de verdachten werd geroepen naar het slachtoffer in de auto. Eén van de verdachten heeft in de richting van de auto geschopt. Nadat het verkeerslicht voor het slachtoffer op groen sprong, is hij rechtsaf de [gracht] op gereden en heeft zijn auto richting de verdachten gereden en gedeeltelijk op de stoep/het plein neergezet.
Tussen de verdachten en het slachtoffer werd over en weer naar elkaar geschreeuwd. Het slachtoffer is uitgestapt en heeft uit de kofferbak van zijn auto een metalen staaf gepakt. Deze metalen staaf is later – bebloed – door de politie op de [markt] aangetroffen en in beslag genomen. [2] Het slachtoffer heeft verdachte met de metalen staaf met veel kracht op het hoofd geslagen. Verdachte heeft hierdoor een gebroken neus en een hersenschudding opgelopen.
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft een deel van de gebeurtenissen gefilmd. De rechtbank gaat ervan uit dat de opname begint, kort nadat verdachte door het slachtoffer op zijn hoofd is geraakt. [getuige 1] heeft verklaard dat hij is gestopt met filmen toen het te heftig werd. [3] Een verbalisant heeft de camerabeelden bekeken en daarop het slachtoffer en de verdachten herkend. [4] Verdachte droeg een wit overhemd met korte mouwen en [medeverdachte 1] droeg een groen T-shirt. [5] Op de camerabeelden is het volgende te zien:
Het slachtoffer houdt in beide handen een op een metalen staaf gelijkend voorwerp. Verdachte staat op ongeveer twee meter afstand van het slachtoffer. Verdachte staat met zijn lichaam in de richting van het slachtoffer gekeerd. Verdachte houdt zijn linkerarm gebogen boven zijn hoofd alsof hij deze arm wilde gebruiken om zich af te weren. Verdachte houdt zijn rechterarm naast zijn lichaam. Verdachte heeft zijn hand tot een vuist gebald. Het slachtoffer tilt de staaf op, boven zijn hoofd en zwaait het met kracht richting verdachte. De staaf zwaait langs de rechterzijde van verdachte.
Verdachte haalt vervolgens uit met zijn rechtervuist richting de linkerborst en oksel van het slachtoffer. Verdachte maakt een onderhands zwaaiende, slaande beweging waarbij hij het slachtoffer met de duimzijde van zijn vuist raakt. De wijze van slaan lijkt meer op het steken, dan op het slaan van het slachtoffer. [6]
Het slachtoffer rent weg bij verdachte en zwaait nog eenmaal met de staaf richting verdachte. Verdachte achtervolgt het slachtoffer op nog geen meter afstand. Verdachte zet een grote stap voorbij de benen van het slachtoffer waarna het slachtoffer ten val komt.
Direct daarna is het geluid van vallend metaal te horen alsof de staaf op de grond valt. [7] Op dat moment roept iemand: "Hey, fucking stop, no, no, no, no!"
Tegelijkertijd rent [medeverdachte 1] richting de locatie waar het slachtoffer ten val kwam en bukt daar. Wanneer [medeverdachte 1] overeind komt houdt hij de staaf vast. [8]
Het slachtoffer zit op dat moment op zijn knieën. Verdachte staat vlak voor het slachtoffer. Het slachtoffer strekt beide armen voor zich uit tegen verdachte en duwt hem weg. Het slachtoffer tracht op te staan terwijl hij duwt. Verdachte stapt opzij waardoor het slachtoffer opnieuw voorover valt.
[medeverdachte 1] gaat vlak achter het slachtoffer staan en heft de staaf met beide handen boven zijn hoofd. [9]
Getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) heeft verklaard dat hij zag dat Man 1 [10] Man 4 [11] op zijn hoofd sloeg met de stok. Man 4 reageerde hier direct op. Man 4 liep op Man 1 af en Man 4 maakte stekende bewegingen richting Man 1. Man 4 ging met zijn hand heen en weer. De bewegingen die Man 4 maakte, leken niet op slaande bewegingen bij een normale vechtpartij. [12]
Getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) heeft verklaard dat op enig moment één persoon op de grond ligt en dat er twee andere mensen waren die op hem insloegen en trapten. [13]
Getuige [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ) heeft verklaard dat Man 2 het slachtoffer (Man 1) met een metalen staaf sloeg op zijn lichaam. Man 1 (het slachtoffer) kwam op de grond terecht en drie andere mannen (Man 2 [14] , Man 3 en Man 4 [15] ) maakten schoppende en slaande bewegingen richting het slachtoffer. Man 2 droeg een groen T-shirt. [16]
Getuige [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ) heeft verklaard dat NN1 [17] en NN3 het slachtoffer sloegen, en dat NN1 het slachtoffer aan het slaan was met een stalen pijp. Zij waren het slachtoffer ook aan het slaan en schoppen. NN1 droeg een groen T-shirt. [18]
Het slachtoffer is op 18 juli 2021 om 04:50 uur overleden. [19] Naar aanleiding van het overlijden is een forensisch pathologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij het volgende werd bevonden.
Aan het lichaam werden acht steekletsels vastgesteld. Bij twee daarvan waren vitale structuren geraakt: Aan de borst links zijwaarts was een steekletsel verlopend tot in de linkerborstholte met perforatie van de linkerlong en het hartzakje. Aan het linkerbovenbeen voorwaarts was een steekletsel (O) met klieving van een grote aftakking van de dijslagader en de dijader. De zes overige steekletsels (één ter hoogte van de halsbasis links, vier aan de bovenarm links en nog één aan het linkerbovenbeen) hadden geen vitale structuren geraakt. De diepte van het diepste, betrouwbaar te beoordelen, steekkanaal (O) was circa 11 cm. [20]
De voorlopige conclusie is dat het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door de gevolgen van een steekletsel aan de borst links zijwaarts en een steekletsel aan het linkerbovenbeen. De overige zes steekletsels kunnen middels bloedverlies een bijdrage hebben geleverd aan de snelheid van het overlijden. Verder was er letsel door stomp botsende krachtinwerking. Deze krachtinwerking heeft geen rol van betekenis gespeeld bij het overlijden van het slachtoffer. [21]
Tijdens het sporenonderzoek op de [markt] is een bebloed mes veiliggesteld. [22] Na in beslagname is er DNA-onderzoek verricht aan het mes, wat de volgende bevindingen heeft opgeleverd.
Op de binnenzijde en de buitenzijde van het heft van het mes zijn DNA-mengprofielen aangetroffen. Beide mengprofielen zijn meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering wel DNA van verdachte bevat, dan dat het alleen DNA van willekeurige onbekende personen bevat. Het DNA-mengprofiel aan de binnenzijde van het heft is ten minste 30 miljoen keer waarschijnlijker wanneer het DNA van het slachtoffer bevat, dan dat het alleen DNA van willekeurige onbekende personen bevat. Voor alle overige monsters, waaronder bloedsporen op het lemmet en heft van het mes, geldt dat de (meng)profielen meer dan een miljard keer waarschijnlijker zijn als de (meng)profielen DNA van het slachtoffer bevatten, dan dat de profielen (alleen) DNA van (een) willekeurige onbekende(n) bevat. [23]
Het DNA-onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat DNA van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] in de bemonsteringen zat. [24]
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden het volgende af.
Feit 1
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft doodgestoken. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte bewegingen maakte die meer lijken op steken dan op slaan en dit heeft getuige [getuige 2] eveneens gezien. Dat dit het moment is geweest waarop het slachtoffer is gestoken, wordt bevestigd door de bevindingen tijdens de autopsie: de stekende bewegingen werden gemaakt in de richting van plaatsen op het lichaam waar het slachtoffer (dodelijk) is geraakt. De resultaten van het DNA-onderzoek ondersteunen het scenario dat het verdachte is geweest die met het mes heeft gestoken. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat verdachte degene was die het mes bij zich droeg.
Dat het DNA-mengprofiel aan de binnenzijde van het heft, niet zijnde een bloedspoor, ook DNA van het slachtoffer bevat, maakt dit niet anders. Tijdens de steekpartij en het fysieke contact tussen verdachte en het slachtoffer, kan er - mede gelet op de diepte van de steekwonden en de afmeting van het lemmet - ook ander lichaamsmateriaal van het slachtoffer op het heft van het mes terecht zijn gekomen. Op basis van het dossier, in het bijzonder de camerabeelden en de getuigenverklaringen, is niet gebleken dat verdachte op enig moment het mes van het slachtoffer heeft afgepakt.
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte bij het doden van het slachtoffer heeft samengewerkt met een of meer anderen. In het bijzonder is niet gebleken dat [medeverdachte 1] voorafgaand of tijdens het incident wist dat verdachte een mes bij zich had en dit zou gaan gebruiken of had gebruikt. Verdachte zal daarom van het medeplegen worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte, in elk geval samen met [medeverdachte 1] , openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, waarbij het slachtoffer is geschopt en geslagen. Daarbij is – door [medeverdachte 1] – ook met de metalen staaf geslagen. Dit geweld is gepleegd na afloop van het filmpje en blijkt uit de getuigenverklaringen van [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] . Dat het geweld niet was gestopt toen getuige [getuige 1] stopte met filmen, blijkt uit de verklaring van die getuige dat hij met filmen is gestopt omdat het te heftig werd.
Dat op het moment van het openlijke geweld gebruik is gemaakt van een mes, blijkt niet uit het dossier. Evenmin kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat het door verdachte gepleegde openlijk geweld de dood van het slachtoffer of zwaar dan wel enig letsel tot gevolg heeft gehad. Verdachte zal daarom van die onderdelen van feit 2 worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in rubriek 3.3.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
op 18 juli 2021 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermaals met een mes, in de hals en in de borst en in het linkerbovenbeen en in de linkerbovenarm te steken;
Feit 2
op 18 juli 2021 te Amsterdam openlijk, te weten op of aan de openbare weg de [markt] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit
- het meermaals slaan van die [slachtoffer] en
- het meermaals schoppen tegen die [slachtoffer] en
- het meermaals slaan met een metalen staaf tegen het lichaam van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte een beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces omdat verdachte genoodzaakt was zichzelf te verdedigen tegen de aanval van het slachtoffer met een metalen staaf. Voor zover verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, is dit het gevolg van een hevige gemoedsbeweging, te weten de angst dat verdachte zelf het leven zou verliezen, en deze gemoedsbeweging is veroorzaakt door de aanval van het slachtoffer op verdachte.
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte geen beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces. Weliswaar was sprake van een noodweersituatie, een aanval waartegen verdachte zich mocht verdedigen (het slaan met de staaf door het slachtoffer), maar de verdediging van verdachte was buitenproportioneel. Een beroep op noodweerexces gaat niet op, omdat uit de verklaring van verdachte en/of uit het dossier niet is gebleken dat verdachte buitenproportioneel heeft gereageerd als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, en in elk geval niet dat die gemoedsbeweging is veroorzaakt door de aanval van het slachtoffer.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Noodweer
De rechtbank heeft hiervoor in 3.3.1 vastgesteld dat voordat verdachte het slachtoffer heeft gestoken, het slachtoffer verdachte heeft aangevallen met een metalen staaf waarbij verdachte ook op zijn hoofd is geraakt. Verdachte kon zich in redelijkheid ook niet aan deze aanval onttrekken, waardoor verdachte zich hiertegen mocht verdedigen.
De rechtbank vindt echter dat de wijze waarop verdachte zich hiertegen heeft verdedigd buitenproportioneel is geweest. Verdachte heeft acht keer met een mes gestoken, waaronder richting vitale lichaamsdelen. Tijdens de autopsie is vastgesteld dat het diepste steekkanaal 11 centimeter was, wat aangeeft dat met veel kracht en impact gestoken is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voor feit 1 geen beroep toekomt op noodweer. Dit brengt ook mee dat het daaropvolgende geweld van feit 2 eveneens niet gerechtvaardigd wordt door een beroep op noodweer, ook omdat niet gebleken is dat in de tussenliggende (korte) periode sprake was van een nieuwe wederrechtelijke aanval.
5.3.2.
Noodweerexces
De rechtbank vindt dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte buitenproportioneel heeft gehandeld als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanval door het slachtoffer. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte zelf niet heeft verklaard over een hevige gemoedsbeweging of waardoor die zou zijn ontstaan. Daarnaast ziet de rechtbank in het voortdurende geweld, ook nadat het slachtoffer meermalen was gestoken, de metalen staaf van hem was afgepakt en hij inmiddels op de grond lag, een contra-indicatie dat de buitenproportionele verdediging het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanval van het slachtoffer. Immers, verdachte is overgegaan tot het gebruik van aanvallend geweld tegen een slachtoffer dat geen bedreiging meer vormde.
5.3.3.
Conclusie
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de fysieke en psychische gevolgen van de klap met de metalen staaf die verdachte op zijn hoofd heeft gekregen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van zes jaar.
Verdachte heeft na een avond uitgaan het slachtoffer gedood door hem meermalen met een mes te steken. Ook daarna is verdachte geweld blijven gebruiken in de richting van het slachtoffer door hem te blijven slaan en schoppen. Verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer zijn leven ontnomen. De boosheid en het verdriet bij de nabestaanden is invoelbaar en duidelijk onder woorden gebracht tijdens de zitting.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen feiten kan niet anders gereageerd worden dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt daarbij rekening met de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Daarbij is ook van belang dat het slachtoffer degene is geweest die de fysieke confrontatie is gestart door verdachte met een metalen staaf te slaan. Tegelijkertijd wordt verdachte door het door het slachtoffer toegepaste geweld niet verontschuldigd in zijn zeer gewelddadige reactie.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat geen eerdere veroordelingen bekend zijn en daarmee is het strafrechtelijke verleden van verdachte verder niet van invloed op de op te leggen straf.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
De vorderingen
Door drie nabestaanden zijn vorderingen ingediend ter vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van het overlijden van het slachtoffer.
De dochter van het slachtoffer, [dochter slachtoffer] , vordert een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade.
De ex-partner van het slachtoffer, [ex-partner slachtoffer] , vordert een bedrag van € 11.837,47 aan materiële schade (facturen begraafplaats en rouwbloemen, extra kosten kinderopvang, gederfde inkomsten (kinderalimentatie) en toekomstige medische (reis)kosten).
De zoon van het slachtoffer, [zoon slachtoffer] , vordert een bedrag van € 5.000,- aan toekomstige medische (reis)kosten, een bedrag van € 30.000,- aan immateriële schade en € 20.000,- aan affectieschade.
Namens de ex-partner en de zoon van het slachtoffer is op voorhand aangegeven dat de toekomstige medische (reis)kosten zijn gevorderd ten behoeve van een eventueel hoger beroep en dat de benadeelde partijen wat betreft deze posten op dit moment niet-ontvankelijk verklaard kunnen worden.
Alle benadeelde partijen vorderen de wettelijke rente en verzoeken om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt alle vorderingen van de benadeelde partijen toewijsbaar, met uitzondering van de gevorderde toekomstige medische (reis)kosten.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat, voor zover vorderingen van benadeelde partijen toegewezen zouden kunnen worden, de schadevergoedingsplicht gematigd dient te worden tot maximaal 10%, omdat aan de kant van het slachtoffer sprake was van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek.
De verdediging is het eens met de benadeelde partijen dat toekomstige medische (reis)kosten niet gevorderd kunnen worden en dat om die reden de benadeelde partijen op dit punt niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
De vordering van de dochter is voor het overige niet betwist.
De vordering van de ex-partner is betwist wat betreft de extra kosten van de kinderopvang en de gederfde kinderalimentatie.
De vordering van de zoon is betwist wat betreft de gevorderde immateriële schade, omdat de onderbouwing van deze schadepost te laat, want pas ter zitting, is toegelicht en de verdediging zich daardoor niet goed kon verweren tegen deze vordering. Daarnaast is de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Eigen schuld?
Hoewel de rechtbank heeft vastgesteld dat ook het slachtoffer een aandeel heeft gehad in het conflict, vindt de rechtbank dat gelet op de omstandigheden van het geval de billijkheid meebrengt dat de vergoedingsplicht aan de kant van verdachte geheel in stand blijft. Daarvoor is in het bijzonder van belang dat verdachte disproportioneel heeft gereageerd op de aanval van het slachtoffer en dat het slachtoffer ook niet erop beducht hoefde te zijn dat verdachte hem met een mes zou doden. De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen voor zover die worden toegewezen, niet matigen op grond van de eigen schuld van het slachtoffer.
7.4.2.
Vordering dochter
Vast staat dat aan de dochter van het slachtoffer door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks affectieschade is toegebracht. De vordering is verder niet betwist. De gevorderde schadevergoeding van € 17.500,- zal daarom worden toegewezen.
7.4.3.
Vordering ex-partner
Vast staat dat aan de ex-partner van het slachtoffer door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Begraafplaats en rouwbloemen
De vordering is niet betwist wat betreft de facturen van de begraafplaats (€ 547,-) en de rouwbloemen (€ 127,-). Deze gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen.
Kinderalimentatie
De kosten voor gederfde kinderalimentatie (€ 4.620,-) zijn betwist. De vordering ziet op de kinderalimentatie over de periode augustus 2021 tot en met maart 2023. Op grond van de overgelegde stukken is voldoende onderbouwd dat de ex-partner maandelijks € 231,- aan kinderalimentatie ontving van het slachtoffer. De kale betwisting namens verdachte is daartegenover onvoldoende.
Kinderopvang
De kosten voor de extra kinderopvang (€ 1.543,47) zijn eveneens betwist. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de zoon van het slachtoffer en de ex-partner voorafgaand aan het overlijden van het slachtoffer drie dagen per week naar de kinderopvang ging en dat het contract per 16 augustus 2021 is aangepast en dat de zoon vanaf dat moment ook op donderdag naar de opvang ging. Het contract had een einddatum van 13 oktober 2021. Voor het overlijden was de donderdag de dag dat het slachtoffer zorgdroeg voor de zoon. Deze extra kosten komen voor toewijzing in aanmerking.
Het oude maandbedrag bedroeg € 1.405,65 en het nieuwe maandbedrag € 1.874,20. Het maandbedrag is als gevolg van de extra afgenomen opvang dus gestegen met € 468,55. Uit de factuur over augustus 2021 blijkt dat over de periode vanaf 16 augustus 2021 in verband met de uitbreiding van het contract een extra bedrag van € 241,83 in rekening is gebracht, te weten een 16/31ste deel van de stijging van het maandbedrag. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt ook dat dit geldbedrag met betrekking tot augustus 2021 op 23 augustus 2021 is betaald. Uit de bankafschriften blijkt ook dat met betrekking tot september 2021 op 23 augustus 2021 een bedrag van € 468,55 is betaald. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat dit de kosten zijn van de extra opvang in september 2021.
Met betrekking tot oktober 2021 blijkt dat op 23 september 2021 een bedrag van € 785,96 is betaald, te weten een 13/31ste deel van het nieuwe maandbedrag. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat dit de totale kosten voor de kinderopvang zijn geweest voor de periode tot 13 oktober 2021, en niet alleen de extra kosten in verband met het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering beperken tot € 196,49, te weten een 13/31ste deel van € 468,55.
Tot slot is de vordering ook onderbouwd met een betaling van € 47,13. Gelet op de omschrijving bij de afschrijving ziet dit bedrag op extra opvang in juni 2021, en dus voorafgaand aan het onder 1 bewezenverklaarde feit. Het komt de rechtbank vooralsnog niet aannemelijk voor dat deze kosten in een rechtstreeks verband staan met het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank vindt de gevorderde kosten voor extra opvang toewijsbaar tot een bedrag van € 906,87. De benadeelde partij is voor dit onderdeel van de vordering voor het overige (€ 636,60) niet-ontvankelijk, omdat zonder nadere onderbouwing niet inzichtelijk is hoe deze kosten rechtstreekse schade zijn van het onder 1 bewezenverklaarde. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, en dat maakt dat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Toekomstige medische (reis)kosten
De benadeelde partij dient wat betreft de gevorderde toekomstige medische (reis)kosten in lijn met wat de benadeelde partij daarover zelf naar voren heeft gebracht, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de vordering van de ex-partner van het slachtoffer toewijsbaar is tot een totaalbedrag van € 6.200,87 en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.4.4.
Vordering zoon
Toekomstige medische (reis)kosten
De benadeelde partij dient wat betreft de gevorderde toekomstige medische (reis)kosten in lijn met wat de benadeelde partij daarover zelf naar voren heeft gebracht, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Affectieschade
Vast staat dat aan de zoon van het slachtoffer door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks affectieschade is toegebracht. De vordering is verder niet betwist. De gevorderde schadevergoeding van € 20.000,- zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
De vergoeding van immateriële schade wordt primair gevorderd op grond van shockschade en subsidiair omdat de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde feit op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Primair: Shockschade
Indien iemand een ander door zijn onrechtmatige daad doodt, kan hij ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweegbrengt (het secundaire slachtoffer).
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok (shockschade) is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. De emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. [25]
Op grond van de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij en de daarbij overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin. In de brief van de GZ-psycholoog van ’t Kabouterhuis wordt niet geconcludeerd dat de zoon van het slachtoffer lijdt aan Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS), er wordt alleen in algemene zin vermeld dat een trauma kan leiden tot PTSS. Ook kan uit die brief niet worden afgeleid dat sprake is van (ernstig) geestelijk letsel dat - los van het verdriet om het verlies van zijn vader - het gevolg is van de schokkende confrontatie met het misdrijf of de gevolgen daarvan. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering op deze grond zou nader onderzoek noodzakelijk zijn.
Subsidiair: aantasting in de persoon, anderszins
De rechtbank begrijpt de subsidiaire grondslag aldus dat wordt betoogd dat, ook bij gebreke van geestelijk letsel als hiervoor bedoeld, de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen en het causaal verband hiertussen, zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder dat een concrete onderbouwing vereist is. Daargelaten of de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad ruimte laten voor toekenning van immateriële schadevergoeding aan het secundaire slachtoffer op deze subsidiaire grondslag, is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van de normschending jegens de zoon van het slachtoffer (naar de rechtbank begrijpt: het teweegbrengen van een hevige emotionele schok) niet zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat de nadelige gevolgen en het causaal verband daartussen zo voor de hand liggen dat zonder concrete onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de vordering van de zoon van het slachtoffer toewijsbaar is tot een totaalbedrag van € 20.000,- en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.4.5.
Wettelijke rente, kosten tenuitvoerlegging, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen toewijzen inclusief de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het ontstaan van de schade, te weten 18 juli 2021.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
De rechtbank zal eveneens aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen, ter hoogte van de bedragen waarvoor de civiele vorderingen worden toegewezen.
De rechtbank zal geen hoofdelijke betalingsverplichting opleggen, nu de rechtbank op basis van het dossier heeft vastgesteld dat verdachte bij de bewezenverklaarde doodslag niet samen met anderen heeft gehandeld.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft de gevangenneming van verdachte gevorderd en daarbij gesteld dat sprake is van vluchtgevaar (omdat verdachte niet ter terechtzitting aanwezig was) en dat - anders dan het gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld bij de opheffing van de voorlopige hechtenis - sprake is van een feit waarop een gevangenisstraf van 12 jaren of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig is geschokt.
De verdediging heeft zich verzet tegen het afgeven van een bevel gevangenneming.
De rechtbank wijst de vordering gevangenneming af. Nu de verdachte reeds in vrijheid is gesteld, kan bij ongewijzigde omstandigheden een beroep op de geschokte rechtsorde het herleven van de voorlopige hechtenis niet dragen. [26] Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake is van andere gronden om verdachte opnieuw in voorlopige hechtenis te nemen.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
doodslag
Feit 2
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [dochter slachtoffer] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [dochter slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de proceskosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [dochter slachtoffer] aan de Staat € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [ex-partner slachtoffer] toe tot een bedrag van € 6.200,87 (zesduizend tweehonderd euro en zevenentachtig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [ex-partner slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de proceskosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [ex-partner slachtoffer] aan de Staat € 6.200,87 (zesduizend tweehonderd euro en zevenentachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 66 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon slachtoffer] toe tot een bedrag van € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [zoon slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de proceskosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [zoon slachtoffer] aan de Staat € 20.000,- (twintigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 135 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B. Yesilgöz en T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2023.
[....]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek, pag. 192 en een kennisgeving van inbeslagneming, pag. 196 (volgnummer 1) (een geschrift).
3.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van 16 mei 2022, blad 2 (losbladig).
4.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 024-025.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 025.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 026.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 027.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 028.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 028.
10.De rechtbank begrijpt: het slachtoffer.
11.De rechtbank begrijpt: verdachte.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige, pag. 056.
13.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van 4 februari 2022, blad 3 (losbladig).
14.De rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] .
15.De rechtbank begrijpt: verdachte.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige, pag. 037.
17.De rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] .
18.Proces-verbaal van verhoor getuige, pag. 032.
19.Een verslag betreffende een niet natuurlijke dood, pag. 066.
20.Voorlopig rapport forensisch pathologisch onderzoek, pag. 070-071.
21.Voorlopig rapport forensisch pathologisch onderzoek, pag. 072.
22.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek, pag. 192 en een kennisgeving van inbeslagneming, pag. 198 (volgnummer 6) (een geschrift).
23.Rapport naar biologische sporen en DNA-onderzoek, pag. 159-160.
24.Rapport naar biologische sporen en DNA-onderzoek, pag. 158-159.
25.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958
26.EHRM 9 december 2014 (Geisterfer/Nederland)