ECLI:NL:RBAMS:2023:259

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
13/730040-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf in drugshandelzaak met meerdere verdachten

Op 23 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1984 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het vervoeren van vijf kilo cocaïne, het voorbereiden van een overtreding van de Opiumwet en het in bezit hebben van 481 gram hennep. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij het onderzoek plaatsvond op verschillende zittingen in 2020, 2022 en 2023. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.M. Lobregt en H. Oppe, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. E.G.S. Roethof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 september 2017 samen met anderen betrokken was bij het vervoeren van cocaïne naar Duitsland. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot uitvoer van cocaïne, omdat de cocaïne al onderweg was naar Duitsland op het moment dat de politie ingreep. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van een medeverdachte, [naam 1], betrouwbaar was en ondersteunde de beschuldigingen tegen de verdachte. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank wees ook de vordering tot gevangenneming af en gelastte de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 830 aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730040-17 (Promis)
Datum uitspraak: 23 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 maart 2020, 12 juli 2022, 22 november 2022, 29 november 2022 en 23 januari 2023. Op de zitting van 22 november 2022 is de onderhavige zaak afgesplitst van de feiten die oorspronkelijk onder parketnummer 13/731001-18 aan verdachte ten laste zijn gelegd. De inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden op 29 november 2022 en het onderzoek is gesloten op 23 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.M. Lobregt en H. Oppe en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.
Dit vonnis vloeit voort uit het onderzoek 13Rosasiet waarin meerdere verdachten terecht stonden. De rechtbank wijst gelijktijdig vonnis in de zaak van verdachte onder parketnummer 13/731001-18 en in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/728203-16), [medeverdachte 2] (13/728208-16), [medeverdachte 3] (13/730019-18), [medeverdachte 4] (13/728246-16) en [medeverdachte 5] (13/730056-17).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat:
1. hij op 22 september 2017 samen met anderen vijf kilo cocaïne heeft vervoerd en/of heeft geprobeerd die cocaïne buiten Nederland te brengen;
2.
hij op 22 september 2017 samen met anderen goederen voorhanden heeft gehad ter voorbereiding van een overtreding van de Opiumwet;
3.
hij op 22 september 2017 samen met anderen 481 gram hennep in bezit heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt deel uit van dit vonnis.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officieren van justitie zijn ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
In de nacht van 22 september 2017 heeft [naam 1] een Volkswagen Touran met Duits kenteken [kenteken] de garage van verdachte in [plaats] uitgereden. Vervolgens is hij met zijn vrouw in de Touran weggereden. Korte tijd daarna is de Touran staande gehouden op de A2 van Amsterdam naar Utrecht. De Touran is doorzocht. Daarbij is een verborgen ruimte gevonden. In die verborgen ruimte zijn, onder meer, een zwarte tas met daarin drie blokken cocaïne van één kilogram per stuk en een witte tas met daarin twee blokken cocaïne van één kilogram per stuk aangetroffen. Op de zwarte tas zijn twee vingerafdrukken van verdachte gevonden. [naam 1] heeft verklaard dat hij de cocaïne in opdracht van verdachte naar Duitsland vervoerde. Verdachte maakt zelf gebruik van een Chrysler Grand Voyager met Duits kenteken [kenteken] , waarin ook een verborgen ruimte is aangetroffen. In de garage van verdachte is 481 gram hennep, een weegschaal en een tas met daarin een vacumeerapparaat en verpakkingsmateriaal aangetroffen.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Een officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de onder 1 ten laste gelegde poging tot uitvoer, op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De vingerafdruk van verdachte op de tas, waarin blokken cocaïne zijn aangetroffen, kan worden verklaard doordat de [naam 1] , die bij verdachte en zijn vrouw verbleven, de lege (boodschappen)tas uit de woning van verdachte kunnen hebben gepakt of van verdachte kunnen hebben gekregen.
De verklaring van [naam 1] kan niet voor het bewijs worden gebruikt. Ten eerste omdat deze verklaring, hoewel ‘sole and decisive’, niet kon worden getoetst omdat [naam 1] zich bij zijn verhoor op 19 februari 2018 ten overstaan van de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen (zie de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 28 augustus 2018 in de zaak [naam zaak] tegen Nederland, met nummer 37617/10). Ten tweede omdat deze verklaring onbetrouwbaar is. Zo heeft [naam 1] verklaard dat hij dacht dat hij softdrugs naar Duitsland zou gaan brengen, terwijl hij zelf blokken cocaïne in de verborgen ruimte van de auto heeft geplaatst. Daarbij heeft hij moeten voelen dat het niet om softdrugs ging en moet hem het ontbreken van enige wietlucht zijn opgevallen.
Als de rechtbank niet tot vrijspraak komt en de verklaring van [naam 1] voor het bewijs wil gebruiken verzoekt de verdediging hem eerst door de rechter-commissaris te laten horen.
Op de vacuümmachine, de weegschaal en het verpakkingsmateriaal zijn geen sporen van verdovende middelen aangetroffen en deze goederen kunnen ook voor onschuldig gebruik bestemd zijn geweest. Voorts blijkt niet uit de stukken dat verdachte kennis heeft gehad van de aanwezigheid van de verborgen ruimte in de Chrysler of van de hennep in de garage. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij later van zijn neef [naam neef] , die destijds bij hem verbleef en toegang tot de garage had, heeft gehoord dat de hennep van hem (de neef van verdachte) was.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde poging uitvoer cocaïne
Met de officieren van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot uitvoer van vijf kilogram cocaïne naar Duitsland. Dit omdat de auto met de cocaïne al op weg was naar Duitsland toen de politie ingreep. Uit artikel 1 lid 5 van de Opiumwet volgt dat het in Nederland vervoeren van cocaïne, met als bestemming Duitsland, juridisch gezien al moet worden opgevat als het exporteren van die cocaïne. Er is dus sprake van een voltooid delict. Dit betekent dat de rechtbank de ten laste gelegde
pogingvan dat delict niet bewezen kan verklaren. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging om cocaïne uit te voeren naar Duitsland.
4.4.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de voor verdachte belastende verklaring van [naam 1] op belangrijke punten ondersteund wordt door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Zo heeft [naam 1] verklaard dat verdachte drie blokken cocaïne en hijzelf twee blokken cocaïne in de verborgen ruimte in de Touran heeft geplaatst, terwijl de Touran in de garage van verdachte stond. Dit sluit aan bij het feit dat de Touran uit de garage van verdachte kwam rijden en er drie blokken cocaïne zaten in de tas waarop de vingerafdrukken van verdachte zijn aangetroffen. Zowel de Touran van [naam 1] als de Chrysler die in gebruik is bij verdachte bevatten een professioneel aangebrachte verborgen ruimte. Bovendien heeft [naam 1] verklaard dat de Touran is gekocht op initiatief van verdachte, terwijl de Chrysler van verdachte op naam van [naam 1] en daarvoor op naam van de vrouw van [naam 1] stond. [naam 1] heeft ook verklaard dat verdachte hem in de garage een doorzichtige zak met hennep heeft laten zien, terwijl in de garage een doorzichtige zak met hennep is aangetroffen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [naam 1] en acht die verklaring betrouwbaar. Aan dit oordeel wordt niet afgedaan door de verklaring van [naam 1] dat hij dacht dat hij softdrugs zou gaan vervoeren. De rechtbank zal de verklaring van [naam 1] dan ook gebruiken voor het bewijs.
De verdediging heeft erop gewezen dat zij de geloofwaardigheid van de voor verdachte belastende verklaring van [naam 1] niet heeft kunnen toetsen nu [naam 1] zich tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht beriep. Volgens de verdediging kan de verklaring om die reden niet voor het bewijs worden gebruikt nu die verklaring doorslaggevend is voor het bewijs tegen verdachte. De rechtbank ziet dit anders. Kijkend naar het gewicht van de verklaring van [naam 1] , afgezet tegen het geheel van bewijsmiddelen, waaronder het genoemde ondersteunende bewijs, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de verklaring van [naam 1] beslissend of overwegend is voor de bewezenverklaring. Het gebruik van die verklaring levert dan ook geen schending op van het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens neergelegde recht op een eerlijk proces.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat (ook in het licht van wat de verdediging heeft aangevoerd) niet valt in te zien dat het nogmaals horen van getuige [naam 1] van belang kan zijn voor enige in deze strafzaak te beantwoorden vraag. De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek daartoe van de verdediging af.
Uit het feit dat verdachte de doorzichtige zak met hennep in de garage aan [naam 1] heeft getoond, leidt de rechtbank af dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de hennep in de garage heeft gehad. Van het medeplegen van dit feit zal de rechtbank verdachte vrijspreken omdat niet gebleken is dat bij het plegen van dit feit sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander.
Verdachte heeft twee auto’s met een professioneel aangebrachte verborgen ruimte tot zijn beschikking gehad, waarvan er één daadwerkelijk is gebruikt voor het vervoer van cocaïne. In de garage van verdachte is een tas aangetroffen met daarin een vacuümmachine, weegschaal, verpakkingsmateriaal, tape en handschoenen. De combinatie van deze goederen in één tas, in een garage waarin ook hennep is aangetroffen en bovendien een grote hoeveelheid cocaïne is verstopt in de verborgen ruimte van een auto, maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat niet alleen de auto’s maar ook de weegschaal, het verpakkingsmateriaal en de vacuümmachine bestemd waren voor gebruik bij de handel in verdovende middelen.
4.4.3.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 22 september 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, 5 (vijf) kilogram cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 22 september 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden heeft gehad:
- een vacuümmachine (sealapparaat) en
- een weegschaal en
- verpakkingsmateriaal en
- auto's voorzien van een ingebouwde verborgen ruimte,
waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten, dat die goederen bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3.
op of omstreeks 22 september 2017 te Amstelveen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 481 gram hennep, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De strafeis van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1 (exclusief de poging uitvoer), 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 5.000,-. De officieren van justitie zien aanleiding om de geldboete op te leggen, omdat veel geld wordt verdiend met de handel in verdovende middelen, welk geld moet worden afgeroomd, opdat verdachte beseft dat die handel niet loont. Tot slot hebben de officieren van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte geen geldboete en geen gevangenisstraf van langere duur dan de ondergane voorlopige hechtenis op te leggen, en om niet de gevangenneming van verdachte te bevelen. Als het Openbaar Ministerie wederrechtelijk verkregen voordeel wil ontnemen, moet het Openbaar Ministerie de aangewezen weg volgen en een ontnemingsvordering indienen en niet volstaan met het eisen van een geldboete. Voor wat betreft de gevangenisstraf moet volgens de raadsman ten voordele van verdachte ermee rekening worden gehouden dat verdachte sinds zijn invrijheidstelling niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat de redelijke termijn, waarbinnen de zaak in eerste instantie behoort te zijn afgedaan, in onderhavige zaak fors is overschreden. Voor gevangenneming bestaat geen grond, aldus de raadsman.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft geregeld dat vijf kilogram cocaïne werd vervoerd in een verborgen ruimte in een auto door een ander, met de bedoeling deze cocaïne naar Duitsland te brengen. Bovendien had verdachte goederen in zijn bezit die bestemd waren voor gebruik bij de handel in verdovende middelen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich, kennelijk louter uit winstbejag, professioneel bezighoudt met de handel in verdovende middelen, waarbij verdachte op de achtergrond opereert en een sturende rol heeft. Tot slot heeft verdachte bijna een halve kilogram hennep, zijnde een handelshoeveelheid, aanwezig gehad. Cocaïne betreft een stof, die een gevaar vormt voor de volksgezondheid en de handel daarin en in andere verdovende middelen brengt andere ernstige (gewelds)delicten en ondermijning van de samenleving met zich.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 25 maanden in beginsel passend. Hierop zal de rechtbank drie maanden gevangenisstraf in mindering brengen omdat de zaak niet is afgedaan binnen de redelijke termijn van twee jaren na de inverzekeringstelling van verdachte op 22 september 2017. De rechtbank ziet geen aanleiding om een geldboete op te leggen en geen grond of aanleiding om de gevangenneming van verdachte te bevelen.

9.Het beslag

Onder verdachte is in beslag genomen een geldbedrag van € 830,- (beslagnummer 5455080). De officieren van justitie hebben zich, net als de verdediging, op het standpunt gesteld dat dit bedrag kan worden teruggegeven aan verdachte. De rechtbank deelt dit standpunt en zal de teruggave van dit bedrag gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart de onder 1 ten laste gelegde poging tot uitvoer niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 1, van de Opiumwet;
2.
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en/of te bevorderen door voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 2, van de Opiumwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
22 maanden. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Gelast de teruggave aan verdachte van het geldbedrag van € 830 (beslagnummer 5455080).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en E. Slager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2023.