4.4.1.Overwegingen
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde; handel in cocaïne
A. Met betrekking tot de bruikbaarheid van de Italiaanse stukken voor het bewijs
Bij de laatste ronde onderzoekswensen op 12 juli 2022 heeft de raadsman de rechtbank verzocht de Italiaanse verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te (laten) horen als getuigen over hun informatie met betrekking tot de ‘ Groep [verdachte] ’ en hun omschrijving van dit criminele samenwerkingsverband van in Amsterdam opererende Albanezen, de leden daarvan, hun rollen en hun onderlinge verhoudingen. Dit verzoek is afgewezen met de door de raadsman aangehaalde overwegingen, waarbij de rechtbank ook heeft overwogen: “De verdediging heeft ook niet aangegeven welke delen van hun verklaringen worden betwist, zodat het verzoek hen te horen onvoldoende is onderbouwd.” Mede gelet op het feit dat de tenlastelegging nietig zal worden verklaard voor wat betreft de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie, ziet de rechtbank geen aanleiding om nu anders te oordelen. Informatie voor zover betreffende louter conclusies van Italiaanse verbalisanten acht de rechtbank immers nog steeds niet zonder meer bruikbaar voor het bewijs en daarmee vergelijkbaar met startinformatie. Dat geldt echter niet voor alle uit het onderzoek Los Blancos afkomstige informatie. Zoals bij de eerdere ronde onderzoekswensen op 8 en 11 oktober 2018 (waarbij een eerder verzoek van de raadsman om onder meer [verbalisant 1] als getuige te horen is afgewezen) is overwogen, bevinden zich bij de Italiaanse stukken ook processen-verbaal waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe de verbalisanten tot hun conclusies komen en op welke stukken zij zich daarbij hebben gebaseerd en zijn die stukken ook grotendeels opgenomen in die processen-verbaal. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook voor de processen-verbaal betreffende de identificatie van [account 1] en [account 5] als verdachte. Onder die omstandigheden mag worden verwacht dat de verdediging motiveert waarom en waarover zij [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] wenst te horen. Die motivering ontbreekt en de rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding om [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] te horen. De rechtbank acht hun processen-verbaal dan ook bruikbaar voor het bewijs en het horen van hen niet noodzakelijk en wijst het voorwaardelijke verzoek daartoe af.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de uitwerking van de Blackberry-gesprekken door de Italianen. Het vertrouwensbeginsel brengt met zich mee dat tot het EVRM toegetreden staten, zoals Nederland en Italië, er op mogen vertrouwen dat andere toegetreden staten de bepalingen van dat verdrag steeds eerbiedigen. Het is niet aan de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek in Italië is uitgevoerd strookt met de desbetreffende Italiaanse of Nederlandse regels. De rechtbank is ook niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan gevreesd moet worden dat in Italië regels niet zijn nageleefd of het recht op een eerlijk proces is geschonden. Vanaf de oprichting van het JIT geldt bovendien dat op grond van de JIT-overeenkomst alle bewijsmiddelen die voor of door het JIT worden vergaard (onder voorbehoud van de teamleiders) onderdeel van het strafdossier dienen te worden, voor zover die niet in tegenspraak zijn met het in de betreffende lidstaat geldende recht en deze informatie en bewijsmiddelen niet als vertrouwelijk zijn gekwalificeerd of onder een andere uitsluitingsgrond vallen. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan gevreesd moet worden dat de JIT-overeenkomst niet is nageleefd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de uitwerking van Blackberry-gesprekken van het bewijs uit te sluiten.
Omdat in de paardentrailer van [naam 2] 10 kiloblokken cocaïne zijn aangetroffen en het in politiekringen kennelijk een feit van algemene bekendheid is dat in het Albanese drugsmilieu cocaïne wordt aangeduid met ‘wit/witte’ en ‘hemd’ en heroïne wordt aangeduid met ‘rood/rode’ en ‘vlag’, houdt de rechtbank het er voor dat [account 2] - op aanwijzingen van verdachte - ongeveer 10 kilogram cocaïne en 20 halve kilo’s heroïne van [naam 2] in ontvangst heeft genomen en verder heeft gedistribueerd. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de ongeveer 20 kilogram cocaïne en heroïne heeft vervoerd, afgeleverd en verstrekt.
Omdat verdachte in Nederland was toen hij [account 2] informatie gaf hoe bij [naam 2] te komen en hij het verdere transport en de verdere distributie van de verdovende middelen telefonisch dirigeerde, heeft verdachte het feit in Nederland gepleegd.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [naam 2] op 24 december 2015 een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en heroïne van Frankrijk naar het Verenigd Koninkrijk heeft gebracht. Omdat echter niet is gebleken dat die verdovende middelen uit Nederland afkomstig zijn, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte die verdovende middelen binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank zal verdachte daar dan ook van vrijspreken. Hetzelfde geldt voor het bewerken, verwerken of verkopen van de cocaïne en heroïne omdat daarvan niet uit het dossier blijkt.
Verdachte heeft telefonisch het transport en de overdracht gecoördineerd van ongeveer 9 kilogram cocaïne. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen deze verdovende middelen heeft vervoerd, afgeleverd en verstrekt.
De verdediging heeft verzocht de rechtbank verzocht om [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] als getuigen te horen. De rechtbank beoordeelt deze verzoeken als volgt.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte enige interactie met [naam 5] en [naam 6] heeft gehad of dat zij bij het feit betrokken zijn geweest, anders dan dat zij in de woning [adres] aanwezig waren toen de politie die woning binnentrad. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom het nodig, laat staan noodzakelijk, is om hen te horen. De rechtbank wijst de verzoeken om [naam 5] en [naam 6] te horen af.
[naam 7] maakt gebruik van het account ‘ [account 6] ’. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging om [naam 7] te horen eerder toegewezen, waarna de rechter-commissaris gedurende langere tijd meermalen tevergeefs heeft geprobeerd [naam 7] te horen. [naam 7] bleek onvindbaar. De rechtbank acht het onaannemelijk dat [naam 7] alsnog binnen aanvaardbare termijn gevonden kan worden en zal verschijnen. De rechtbank wijst het verzoek om [naam 7] te horen dan ook af.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dat verdachte tenminste een deel van de uiteindelijk in de vrachtwagen aangetroffen cocaïne naar de [adres] heeft gebracht, zodat deze door [medeverdachte 3] naar de vrachtwagen kon worden gebracht. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden. Gezien is dat verdachte in Muiderberg een gevulde zwarte tas met witte letters in het midden uit een taxi haalde die, net als verdachte, om de hoek bij de [adres] had geparkeerd. Vervolgens is verdachte met de tas richting de [adres] gelopen. Circa twee uur later kwam [medeverdachte 3] uit de woning [adres] , met een tas die zeer sterkte gelijkenis vertoonde met de tas die verdachte eerder bij zich droeg. [medeverdachte 3] stapte vervolgens, met de tas, in dezelfde taxi waar verdachte eerder de tas uit had gehaald. In de tas blijken later blokken cocaïne te zitten. De rechtbank heeft in dit verband tevens acht geslagen op de betrokkenheid van verdachte bij eerdere drugstransporten, waarvan blijkt uit de onderzoeken Binfield en 13Elbaiet.
Verdachte heeft niet willen verklaren over zijn aanwezigheid in Muiderberg die dag. Algemeen geldt dat de omstandigheid dat een verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept, op zichzelf niet tot het bewijs kan bijdragen. Echter, indien de verdachte voor omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, dan mag de rechtbank die omstandigheid in haar bewijsoverwegingen betrekken. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien schreeuwen om een verklaring van verdachte, en weegt in haar overwegingen mee dat verdachte in zijn verhoren en desgevraagd op de zitting van 22 november 2022 geen verklaring over zijn aanwezigheid in Muiderberg op 25 oktober 2017 heeft gegeven.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte een forse hoeveelheid cocaïne in zijn tas had, gelet op het feit dat de tas zichtbaar gevuld was. Hoeveel cocaïne er exact in de tas zat toen verdachte deze in zijn bezit had, kan de rechtbank niet vaststellen. Omdat uit het dossier evenmin blijkt dat verdachte nauw samenwerkte met [medeverdachte 3] of [bestuurder] kan hij ook niet worden veroordeeld als medepleger van de door hen vervoerde hoeveelheden cocaïne.
Al met al acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
een hoeveelheidcocaïne heeft vervoerd, afgeleverd en verstrekt. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen en zal de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheden cocaïne (8,6 en 7,65 kilogram) niet overnemen in de bewezenverklaring.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
Uit de stukken blijkt niet dat verdachte in de woning [adres] is geweest, of anderszins wist van en beschikkingsmacht had over wat in die woning is aangetroffen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 4 en 5 ten laste gelegde
De witwasverdenking jegens verdachte (feit 4 op de tenlastelegging) ziet op:
- € 260.500 (gebaseerd op een chat in het dossier 13Elbaiet);
- de auto met kenteken [kenteken] (auto van de zaak van Paron Force B.V.);
- € 45.714,56 (32 salarisbetalingen van Paron Force B.V.);
- € 1.000 ( aangetroffen in de woning van verdachte aan de [adres] );
- € 78.400 ( huur [adres] ).
De rechtbank zal eerst de verdenking van het witwassen van € 260.500 bespreken, daarna de verdenkingen die zien op het dienstverband bij Paron Force B.V. (witwassen van salaris en auto van de zaak, en valsheid in geschrifte) en tot slot de verdenking van het witwassen van € 1.000 en de huur.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het witwassen van geld of een goed vast moet komen te staan dat dit geld of goed afkomstig is uit een misdrijf. Algemeen geldt dat, indien de feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geld of goed uit misdrijf afkomstig is, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van de verdachte niet wordt gegeven, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar bewijsoverwegingen.
In het dossier 13Elbaiet zit een gesprek tussen verdachte ( [account 5] ) en de gebruiker van het account [account 6] , waarin wordt gesproken over ‘papieren’, dat [naam 8] 165 van mensen van Roma heeft genomen en dat [naam 8] nu 260.500 heeft genomen. Met de officieren van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat uit dit gesprek of uit andere stukken uit het dossier blijkt dat verdachte € 260.500,- heeft witgewassen. De rechtbank zal verdachte daar dan ook van vrijspreken.
Uit het dossier blijkt niet dat Paron Force B.V. over van misdrijf afkomstig geld heeft beschikt. De officieren van justitie hebben betoogd dat zowel voor verdachte als zijn echtgenote [naam 1] geldt dat sprake is van een fictief dienstverband met Paron Force B.V., en dat de salarisbetalingen van verdachte en de auto van de zaak daarom als van misdrijf afkomstig moeten worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op basis van diverse locatiegegevens in de eerste tien maanden van 2017 tijdens zijn werktijden slechts eenmaal in de omgeving van Squash City kon worden geplaatst en dat de general manager van Squash City heeft verklaard dat hij verdachte en zijn echtgenote - die nagenoeg gelijkluidende arbeidsovereenkomsten hebben - niet kent. De eigenaresse van de woning aan de [adres] ( [eigenaresse] ), waar verdachte en zijn echtgenote hebben gewoond, heeft verklaard dat de echtgenote van verdachte tegen haar heeft gezegd dat zij niet werkte.
Deze omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van gefingeerde dienstverbanden, die door verdachte en zijn ‘werkgever’ zijn opgetuigd om een schijnbaar legale inkomstenstroom voor verdachte en zijn echtgenote, waarover zij anders niet zou beschikken, te realiseren. Verdachte heeft ook een hypothecaire lening afgesloten bij de ING Bank N.V., waarmee hij de woning [adres] heeft gekocht. Om die lening te krijgen heeft hij de hypotheekofferte van de bank ondertekend en werkgeversverklaringen van zichzelf en zijn echtgenote aan de bank overgelegd. De offerte en werkgeversverklaringen zijn valselijk, aangezien daarin in strijd met de waarheid staat dat verdachte en zijn echtgenote vaste inkomsten genoten uit arbeid in loondienst.
Aan het feit dat er een verband is tussen enerzijds de salarisbetalingen en de auto van de zaak van verdachte en anderzijds valselijk opgemaakte stukken met betrekking tot het dienstverband van verdachte mag volgens de Hoge Raad niet de conclusie worden verbonden dat de salarisbetalingen ‘afkomstig’ zijn uit valsheid in geschrifte (zie Hoge Raad 12 oktober 2021, NJ 2021/392). De rechtbank kan dus niet vaststellen dat de salarisbetalingen en de auto van de zaak (direct of indirect) van misdrijf afkomstig zijn, zodat verdachte van dit onderdeel van het onder 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht de onder 5 ten laste gelegde valsheid in geschrifte van de inkomensverklaringen en het aanvraagformulier voor de hypotheek wel wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het onder 2 bewezenverklaarde acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte in de ten laste gelegde periode zijn geld verdiende met de handel in cocaïne en heroïne. Daarnaast heeft de rechtbank al vastgesteld dat aan het ‘salaris’ dat verdachte in de ten laste gelegde periode ontving een gefingeerd dienstverband ten grondslag lag. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het contante geldbedrag van € 1.000,- dat is aangetroffen in de woning van verdachte en de contante huurbetalingen voor de woning [adres] zijn witgewassen.
Verdachte heeft op de zitting van 22 november 2022 verklaard dat hij de huur van de woning aan de [adres] betaalde met salaris van Paron Force B.V., spaargeld en geld dat hij van familie kreeg. De rechtbank heeft al besproken dat het ‘salaris’ afkomstig was van een gefingeerd dienstverband. Voor wat betreft het spaargeld en het geld van familie kan de verklaring van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring waaruit zou moeten blijken dat de huurbetalingen niet van misdrijf afkomstig zouden zijn. Daarbij is van belang dat verdachte deze verklaring niet heeft onderbouwd en pas op 22 november 2022 heeft afgelegd terwijl de strafzaak al jaren loopt.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag van € 1.000,- en de huurbetalingen uit misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van het onder 4 ten laste gelegde. In de ten laste gelegde periode heeft verdachte € 23.400,- aan huur voor de woning [adres] betaald. De rechtbank zal het witwassen van dit bedrag bewezen verklaren en verdachte vrijspreken van het witwassen van de rest van de huur.
Van het medeplegen van het witwassen van de € 1.000 en de huur zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken omdat niet gebleken is dat bij het plegen van deze feiten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander.