ECLI:NL:RBAMS:2023:258

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
13/728203-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 43 maanden voor deelname aan criminele organisatie en witwassen

Op 23 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 juni 2015 tot en met 31 oktober 2017 betrokken was bij de internationale handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne en heroïne, en zich schuldig maakte aan (gewoonte)witwassen. De zaak is behandeld in meerdere zittingen, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.M. Lobregt en H. Oppe, en de verdediging door mr. A.J. Admiraal. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard, maar oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 43 maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft ook de vordering tot gevangenneming afgewezen en de teruggave van bepaalde in beslag genomen goederen gelast. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728203-16 (Promis)
Datum uitspraak: 23 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 maart 2020, 12 juli 2022, 22 november 2022, 24 november 2022 en 23 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.M. Lobregt en H. Oppe en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.J. Admiraal naar voren hebben gebracht.
Dit vonnis vloeit voort uit het onderzoek 13Rosasiet waarin meerdere verdachten terecht stonden. De rechtbank wijst gelijktijdig vonnis in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/731001-18), [medeverdachte 2] (13/728208-16), [medeverdachte 3] (13/730019-18), [medeverdachte 4] (13/728246-16) en [medeverdachte 5] (13/730056-17).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 13 juni 2015 tot en met 31 oktober 2017 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had de (internationale) handel in verdovende middelen, (gewoonte)witwassen, het bezit van wapens en munitie en/of (onder meer) het telen, verwerken, verkopen, invoeren en uitvoeren van cocaïne, heroïne, hennep en hasj;
2.
hij zich in de periode van 24 december 2015 tot en met 25 oktober 2017 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de (internationale) handel in hoeveelheden cocaïne (9 + 8,6 + 7,65 kilogram) en een hoeveelheid van 20 kilogram cocaïne en/of heroïne;
3.
hij op 31 oktober 2017 samen met anderen goederen voorhanden heeft gehad ter voorbereiding van een overtreding van de Opiumwet;
4.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2017 samen met anderen geldbedragen (€ 260.500, € 1.000, € 78.400, € 45.714,56), een auto en andere voorwerpen of geldbedragen heeft witgewassen;
5.
hij zich in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2017 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het vervalsen van een aanvraagformulier voor het verkrijgen van een hypotheek en inkomensverklaringen van zichzelf en [naam 1] , of dat hij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van deze documenten.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt deel uit van dit vonnis.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 nietig is. De officieren van justitie hebben betoogd dat de dagvaarding geldig is.
Na overleg in raadkamer heeft de rechtbank ter terechtzitting van 22 november 2022 geconcludeerd dat de dagvaarding nietig is voor wat betreft de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie en geldig is voor wat betreft de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Dit zal hieronder worden toegelicht.
Een van de fundamenten van het strafprocesrecht is dat de terechtzitting plaatsvindt op de grondslag van de tenlastelegging. Artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de dagvaarding een opgave dient te bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd. Een van de functies van de tenlastelegging is dat de verdachte weet waarvoor hij vervolgd wordt en waartegen hij zich moet verdedigen.
Over de onder feit 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie oordeelt de rechtbank dat de tenlastelegging - bezien in samenhang met het strafdossier - zodanig algemeen en ruim is opgesteld, dat het voor verdachte onduidelijk is waarvan hij precies wordt beschuldigd. Hierdoor kan hij zich niet effectief verdedigen tegen de beschuldiging. De ten laste gelegde pleegperiode beslaat namelijk meer dan twee jaren, in de tenlastelegging zijn geen uitvoeringshandelingen opgenomen, als medeplegers worden naast de medeverdachten ook “één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en)” genoemd en het oogmerk van de organisatie is het plegen van (gewoonte)witwassen, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie en zo goed als alle mogelijke Opiumwetfeiten met betrekking tot cocaïne, heroïne, hennep en hasj. Als het gaat om de vraag waartegen verdachte zich vervolgens moet verdedigen, biedt het dossier onvoldoende soelaas. De zaaksdossiers uit het onderzoek 13Rosasiet zijn namelijk niet alleen omvangrijk, maar zien ook op een grote hoeveelheid (136) onbekende gebleven personen. Op zitting hebben de officieren van justitie toegelicht dat de verdenking en de pleegperiode bovendien mede gebaseerd zijn op de bevindingen uit het Italiaanse onderzoek Los Blancos (waarvan alleen de startinformatie onderdeel uitmaakt van het strafdossier) en de onderzoeken 13Slag en 13Owasso (die geen onderdeel uitmaken van het strafdossier). Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv.
Voor wat betreft de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten oordeelt de rechtbank anders. De namen van de betreffende deelonderzoeken, de adressen, de hoeveelheden en soorten verdovende middelen en de bedragen zijn daarin immers opgenomen en zijn op grond van het dossier voldoende herleidbaar. Onder die omstandigheden moet het verdachte voldoende duidelijk zijn waarvan hij concreet verdacht wordt en waartegen hij zich moet verdedigen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde witwassen van ‘andere voorwerpen en/of geldbedragen’ onvoldoende duidelijkheid verschaft over de vraag waarop de verdenking ziet en dat om die reden dat deel van de tenlastelegging nietig moet worden verklaard.
De rechtbank concludeert dat de dagvaarding nietig is voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde en de onder 4 ten laste gelegde zinsnede ‘(een) ander(e) voorwerp(en) en /of geldbedrag(en)’. De rechtbank acht de dagvaarding geldig voor wat betreft het overige.
3.2.
Bevoegdheid rechtbank, ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en schorsingsredenen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de (resterende) ten laste gelegde feiten, de officieren van justitie zijn ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
Betreffende het onder 2 ten laste gelegde; handel in cocaïne
Deelonderzoek Binfield
In de ochtend van 24 december 2015 is verdachte [naam 2] met een paardentrailer Het Kanaal overgestoken van Calais naar Dover. Later die dag stond die paardentrailer, waarin een verborgen ruimte is aangetroffen, langs de Spinning Wheel Lane, Binfield, Bracknell te Engeland. In de paardentrailer zijn twee Lidl-tassen met 10 blokken van één kilogram cocaïne aangetroffen. Op dezelfde dag communiceert verdachte, terwijl hij zich in Amsterdam bevindt, via Blackberry vanaf het account ‘ [account 1] ’ met de gebruiker van het account ‘ [account 2] ’. Verdachte dirigeert [account 2] naar [naam 2] met wie verdachte ook communiceert. [account 2] moet 10 hemden en 10 vlaggen, bestaande uit 20 halve, in ontvangst nemen. Deze moeten volgens verdachte passen in de verborgen ruimte in de auto van [account 2] . Vervolgens geeft verdachte telefoonnummers aan [account 2] door en deelt hij mee welke hemden en vlaggen [account 2] aan de gebruikers van die telefoonnummers moet geven. Tot slot communiceren verdachte en [account 2] over het verloop van de overdracht van de hemden en vlaggen. Blijkens het dossier wordt binnen het Albanese drugsmilieu cocaïne aangeduid met ‘wit/witte’ en ‘hemd’ en heroïne met ‘rood/rode’ en ‘vlag’.
Deelonderzoek 13Elbaiet
Op 12 april 2016 staat [naam 3] op de stoep bij het restaurant Il Delfino Blu te Amsterdam. Om 17.20 uur stopt een taxi voor het restaurant, [naam 3] stapt zonder tas in de taxi, stapt om de hoek met een gevulde tas weer uit de taxi en loopt naar de woning [adres] . Om 18.16 uur treedt de politie binnen in de woning en treft, naast de lege tas die [naam 3] bij zich droeg, 9 pakken cocaïne van ongeveer één kilo elk aan. Op zes van deze pakken staat ‘TIP’ en op drie van deze pakken staat ‘K7’ geschreven. In de woning is ook een Blackberry telefoon aangetroffen, die is uitgelezen. In de Blackberry is een gesprek aangetroffen tussen [naam 3] , die communiceert vanaf het account ‘ [account 3] ’, met de gebruiker van het account ‘ [account 4] ’. In het gesprek van die middag deelt [naam 3] aan [account 4] mee dat [adres] , het adres van Delfino, moet worden doorgegeven, dat hij daar moet komen en dat [naam 3] het van hem gaat aannemen. Om 17.16 uur zegt [account 4] tegen [naam 3] dat [naam 3] naar buiten moet gaan omdat hij er over drie minuten is, en dat hij er 9 heeft. [naam 3] antwoordt om 17.25 uur dat hij het heeft opgehaald en, om 17.30 uur, dat hij het heeft geteld en er een foto van heeft gemaakt.
Op dezelfde dag communiceert verdachte via Blackberry vanaf het account ‘ [account 5] ’ met de gebruiker van het account ‘ [account 6] ’. [account 6] communiceert op dezelfde wijze ook met de gebruiker van het account ‘ [account 7] ’. [account 5] en [account 6] bespreken dat [account 5] 6 en 3 gaat laten leveren. Om 16.03 uur zegt [account 5] tegen [account 6] dat het nu moet worden gebracht. Vervolgens geeft [account 6] om 16.05 uur de opdracht aan [account 7] om 6 Prada, 2 K7 en 1 Cat in te pakken en te leveren, waarop [account 7] zegt dat de neef voor [naam 4] om 3 K7 vroeg en dat hij die al verpakt heeft. [account 6] zegt [account 7] dat het naar Delfino op de [adres] moet worden gebracht. [account 7] zegt dat hij de taxi heeft gebeld en, om 17.23 uur, dat hij er is.
Om 19.13 uur zegt [account 5] tegen [account 6] dat de spullen zijn overhandigd, waarvan 6 van hen en 3 van een ander, maar dat na de levering invallen in het huis zijn gedaan en dat de mensen en de spullen die in het huis waren zijn gepakt.
Deelonderzoek 13Staveley
Op 25 oktober 2017 neemt de politie waar dat verdachte om 09.07 uur zijn auto parkeert op De Lent in Muiderberg. Om 10.05 uur wordt gezien dat een taxi op de Lent stopt en dat verdachte daaruit een gevulde zwarte tas met witte opdruk pakt en wegloopt in de richting van de om de hoek gelegen straat [adres] .
Om 11.15 uur neemt de politie waar dat medeverdachte [medeverdachte 3] , met een gevulde zwarte tas met witte opdruk en een gevulde rugzak, uit de woning [adres] komt. [medeverdachte 3] stapt, met de tassen, als passagier in bij de eerder waargenomen taxi en rijdt naar de parkeerplaats van het BP tankstation langs de A12 ter hoogte van Harmelen. Op de parkeerplaats is gezien dat [medeverdachte 3] met de zwarte tas en de rugzak naar een vrachtwagen met Pools kenteken loopt, instapt, en vervolgens, zonder die tassen, weer uit de vrachtwagen stapt. Vervolgens rijdt [medeverdachte 3] met de taxi terug naar de [adres] en gaat daar naar binnen. De vrachtwagen met Pools kenteken is weggereden van de parkeerplaats en kort daarna staande gehouden. Bij de doorzoeking van de vrachtwagen zijn de zwarte tas met witte opdruk en de rugzak aangetroffen. In elk van deze tassen zaten zeven blokken cocaïne met een totaalgewicht van 8,6 en 7,65 kilogram. De bestuurder van de vrachtwagen, [bestuurder] , verklaarde dat hij de tas en rugzak van [medeverdachte 3] had gekregen en dat [medeverdachte 3] hem had opgedragen de tassen naar Polen te brengen.
Betreffende het onder 3 ten laste gelegde; voorbereidingshandelingen
Op 31 oktober 2017 is de woning [adres] doorzocht. Daarbij zijn, onder meer, aangetroffen en in beslag genomen: 50 kilogram hennep, drie weegschalen, een vacuümmachine, vijf telefoons, een geldtelmachine, twee hydraulische persen en versnijdingsmiddelen.
Betreffende het onder 4 en 5 ten laste gelegde; witwassen en valsheid in geschrift
Op 31 oktober 2017 is de woning van verdachte en zijn echtgenote [naam 1] aan het adres [adres] doorzocht. Daarbij zijn, onder meer, aangetroffen en in beslag genomen: 20 biljetten van € 50 en een huurovereenkomst van een woning aan het adres [adres] .
Verdachte en zijn echtgenote [naam 1] hebben arbeidsovereenkomsten gesloten met Paron Force B.V. Het betreft arbeidsovereenkomsten voor de functie van schoonmaker, ingaande 1 januari 2015, voor 38 uur per week tegen een salaris van € 2.000,- bruto per vier weken. Uit de administratie van Paron Force B.V. blijkt dat verdachte en zijn echtgenote alleen bij opdrachtgever Squash City in Amsterdam werden ingezet. Na inhouding van loonbelasting heeft Paron Force B.V. ook maandelijks geld op de rekening van verdachte gestort onder vermelding ‘salaris’. Verdachte reed ook in een auto van zijn werkgever Paron Force B.V.
Paron Force B.V. heeft verdachte en zijn echtgenote ook werkgeversverklaringen verstrekt die, samen met een ondertekende hypotheekleningofferte, bij ING Bank N.V. zijn ingeleverd, waarna hen door ING Bank N.V. een lening is verstrekt waarmee verdachte de woning [adres] heeft gekocht.
Uit locatiegegevens van bakens, telefoons, rekeningafschriften, observaties en taps (zendmastgegevens) blijkt dat verdachte gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 oktober 2017, op de tijdstippen waarop hij bij Squash City zou werken, eenmaal in de omgeving van Squash City kon worden geplaatst. [manager] , general manager van Squash City, heeft verklaard dat hij verdachte en zijn echtgenote niet kent.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde en daartoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Dat [account 1] verdachte is blijkt alleen uit de Italiaanse stukken betreffende de bevindingen met betrekking tot de ‘ groep [verdachte] ’ en de identificatie van [account 1] en [account 5] . Daarmee zijn die stukken ‘sole and decisive’. Die stukken zijn ook ‘untested evidence’, doordat verzoeken van de verdediging om de opstellers van de Italiaanse stukken te horen zijn afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank bij de laatste ronde onderzoekswensen nog overwogen: “De door de Italiaanse verbalisanten verstrekte informatie heeft aanleiding gegeven voor het onderzoek Rosasiet. Het ten laste gelegde is gebaseerd op hetgeen Rosasiet heeft opgeleverd. Gelet daarop kan de Italiaanse informatie niet zonder meer worden gebruikt voor het bewijs van het ten laste gelegde. Zonder meer ziet de rechtbank dan ook niet in dat (delen van) de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en de Ass. [verbalisant 2] van de Squadra Mobile Florence betrekking hebben op betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde en/of op omstandigheden waarover de verdediging hen wenst te (laten) ondervragen.” Daarmee moeten de Italiaanse stukken enkel als startinformatie worden gezien en zijn deze stukken niet bruikbaar voor het bewijs. Indien de rechtbank de Italiaanse stukken toch voor het bewijs wil gebruiken verzoekt de verdediging om het horen als getuigen van de Italiaanse politiefunctionarissen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Hen niet horen levert een schending op van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verder: EVRM).
Voorts zijn alle Blackberry-berichten kennelijk door de Italianen uitgewerkt en daarmee bewerkt. Nu niet blijkt hoe en onder welke waarborgen deze bewerking heeft plaatsgevonden, is het onmogelijk om de authenticiteit daarvan te controleren. Ook daarom verzoekt de verdediging de rechtbank om de desbetreffende Italiaanse processen-verbaal en de daarin vermelde berichten niet tot het bewijs te bezigen.
Met betrekking tot het onderzoek 13Elbaiet heeft de verdediging de rechtbank verzocht [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] als getuigen te horen, als de rechtbank de in het dossier aanwezige chats wil gebruiken voor het bewijs.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Overwegingen
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde; handel in cocaïne
A. Met betrekking tot de bruikbaarheid van de Italiaanse stukken voor het bewijs
Bij de laatste ronde onderzoekswensen op 12 juli 2022 heeft de raadsman de rechtbank verzocht de Italiaanse verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te (laten) horen als getuigen over hun informatie met betrekking tot de ‘ Groep [verdachte] ’ en hun omschrijving van dit criminele samenwerkingsverband van in Amsterdam opererende Albanezen, de leden daarvan, hun rollen en hun onderlinge verhoudingen. Dit verzoek is afgewezen met de door de raadsman aangehaalde overwegingen, waarbij de rechtbank ook heeft overwogen: “De verdediging heeft ook niet aangegeven welke delen van hun verklaringen worden betwist, zodat het verzoek hen te horen onvoldoende is onderbouwd.” Mede gelet op het feit dat de tenlastelegging nietig zal worden verklaard voor wat betreft de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie, ziet de rechtbank geen aanleiding om nu anders te oordelen. Informatie voor zover betreffende louter conclusies van Italiaanse verbalisanten acht de rechtbank immers nog steeds niet zonder meer bruikbaar voor het bewijs en daarmee vergelijkbaar met startinformatie. Dat geldt echter niet voor alle uit het onderzoek Los Blancos afkomstige informatie. Zoals bij de eerdere ronde onderzoekswensen op 8 en 11 oktober 2018 (waarbij een eerder verzoek van de raadsman om onder meer [verbalisant 1] als getuige te horen is afgewezen) is overwogen, bevinden zich bij de Italiaanse stukken ook processen-verbaal waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe de verbalisanten tot hun conclusies komen en op welke stukken zij zich daarbij hebben gebaseerd en zijn die stukken ook grotendeels opgenomen in die processen-verbaal. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook voor de processen-verbaal betreffende de identificatie van [account 1] en [account 5] als verdachte. Onder die omstandigheden mag worden verwacht dat de verdediging motiveert waarom en waarover zij [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] wenst te horen. Die motivering ontbreekt en de rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding om [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] te horen. De rechtbank acht hun processen-verbaal dan ook bruikbaar voor het bewijs en het horen van hen niet noodzakelijk en wijst het voorwaardelijke verzoek daartoe af.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de uitwerking van de Blackberry-gesprekken door de Italianen. Het vertrouwensbeginsel brengt met zich mee dat tot het EVRM toegetreden staten, zoals Nederland en Italië, er op mogen vertrouwen dat andere toegetreden staten de bepalingen van dat verdrag steeds eerbiedigen. Het is niet aan de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek in Italië is uitgevoerd strookt met de desbetreffende Italiaanse of Nederlandse regels. De rechtbank is ook niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan gevreesd moet worden dat in Italië regels niet zijn nageleefd of het recht op een eerlijk proces is geschonden. Vanaf de oprichting van het JIT geldt bovendien dat op grond van de JIT-overeenkomst alle bewijsmiddelen die voor of door het JIT worden vergaard (onder voorbehoud van de teamleiders) onderdeel van het strafdossier dienen te worden, voor zover die niet in tegenspraak zijn met het in de betreffende lidstaat geldende recht en deze informatie en bewijsmiddelen niet als vertrouwelijk zijn gekwalificeerd of onder een andere uitsluitingsgrond vallen. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan gevreesd moet worden dat de JIT-overeenkomst niet is nageleefd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de uitwerking van Blackberry-gesprekken van het bewijs uit te sluiten.
B. Binfield
Omdat in de paardentrailer van [naam 2] 10 kiloblokken cocaïne zijn aangetroffen en het in politiekringen kennelijk een feit van algemene bekendheid is dat in het Albanese drugsmilieu cocaïne wordt aangeduid met ‘wit/witte’ en ‘hemd’ en heroïne wordt aangeduid met ‘rood/rode’ en ‘vlag’, houdt de rechtbank het er voor dat [account 2] - op aanwijzingen van verdachte - ongeveer 10 kilogram cocaïne en 20 halve kilo’s heroïne van [naam 2] in ontvangst heeft genomen en verder heeft gedistribueerd. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de ongeveer 20 kilogram cocaïne en heroïne heeft vervoerd, afgeleverd en verstrekt.
Omdat verdachte in Nederland was toen hij [account 2] informatie gaf hoe bij [naam 2] te komen en hij het verdere transport en de verdere distributie van de verdovende middelen telefonisch dirigeerde, heeft verdachte het feit in Nederland gepleegd.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [naam 2] op 24 december 2015 een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en heroïne van Frankrijk naar het Verenigd Koninkrijk heeft gebracht. Omdat echter niet is gebleken dat die verdovende middelen uit Nederland afkomstig zijn, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte die verdovende middelen binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank zal verdachte daar dan ook van vrijspreken. Hetzelfde geldt voor het bewerken, verwerken of verkopen van de cocaïne en heroïne omdat daarvan niet uit het dossier blijkt.
C. 13Elbaiet
Verdachte heeft telefonisch het transport en de overdracht gecoördineerd van ongeveer 9 kilogram cocaïne. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen deze verdovende middelen heeft vervoerd, afgeleverd en verstrekt.
De verdediging heeft verzocht de rechtbank verzocht om [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] als getuigen te horen. De rechtbank beoordeelt deze verzoeken als volgt.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte enige interactie met [naam 5] en [naam 6] heeft gehad of dat zij bij het feit betrokken zijn geweest, anders dan dat zij in de woning [adres] aanwezig waren toen de politie die woning binnentrad. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom het nodig, laat staan noodzakelijk, is om hen te horen. De rechtbank wijst de verzoeken om [naam 5] en [naam 6] te horen af.
[naam 7] maakt gebruik van het account ‘ [account 6] ’. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging om [naam 7] te horen eerder toegewezen, waarna de rechter-commissaris gedurende langere tijd meermalen tevergeefs heeft geprobeerd [naam 7] te horen. [naam 7] bleek onvindbaar. De rechtbank acht het onaannemelijk dat [naam 7] alsnog binnen aanvaardbare termijn gevonden kan worden en zal verschijnen. De rechtbank wijst het verzoek om [naam 7] te horen dan ook af.
D. 13Staveley
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dat verdachte tenminste een deel van de uiteindelijk in de vrachtwagen aangetroffen cocaïne naar de [adres] heeft gebracht, zodat deze door [medeverdachte 3] naar de vrachtwagen kon worden gebracht. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden. Gezien is dat verdachte in Muiderberg een gevulde zwarte tas met witte letters in het midden uit een taxi haalde die, net als verdachte, om de hoek bij de [adres] had geparkeerd. Vervolgens is verdachte met de tas richting de [adres] gelopen. Circa twee uur later kwam [medeverdachte 3] uit de woning [adres] , met een tas die zeer sterkte gelijkenis vertoonde met de tas die verdachte eerder bij zich droeg. [medeverdachte 3] stapte vervolgens, met de tas, in dezelfde taxi waar verdachte eerder de tas uit had gehaald. In de tas blijken later blokken cocaïne te zitten. De rechtbank heeft in dit verband tevens acht geslagen op de betrokkenheid van verdachte bij eerdere drugstransporten, waarvan blijkt uit de onderzoeken Binfield en 13Elbaiet.
Verdachte heeft niet willen verklaren over zijn aanwezigheid in Muiderberg die dag. Algemeen geldt dat de omstandigheid dat een verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept, op zichzelf niet tot het bewijs kan bijdragen. Echter, indien de verdachte voor omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, dan mag de rechtbank die omstandigheid in haar bewijsoverwegingen betrekken. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien schreeuwen om een verklaring van verdachte, en weegt in haar overwegingen mee dat verdachte in zijn verhoren en desgevraagd op de zitting van 22 november 2022 geen verklaring over zijn aanwezigheid in Muiderberg op 25 oktober 2017 heeft gegeven.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte een forse hoeveelheid cocaïne in zijn tas had, gelet op het feit dat de tas zichtbaar gevuld was. Hoeveel cocaïne er exact in de tas zat toen verdachte deze in zijn bezit had, kan de rechtbank niet vaststellen. Omdat uit het dossier evenmin blijkt dat verdachte nauw samenwerkte met [medeverdachte 3] of [bestuurder] kan hij ook niet worden veroordeeld als medepleger van de door hen vervoerde hoeveelheden cocaïne.
Al met al acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
een hoeveelheidcocaïne heeft vervoerd, afgeleverd en verstrekt. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen en zal de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheden cocaïne (8,6 en 7,65 kilogram) niet overnemen in de bewezenverklaring.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
Uit de stukken blijkt niet dat verdachte in de woning [adres] is geweest, of anderszins wist van en beschikkingsmacht had over wat in die woning is aangetroffen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 4 en 5 ten laste gelegde
De witwasverdenking jegens verdachte (feit 4 op de tenlastelegging) ziet op:
- € 260.500 (gebaseerd op een chat in het dossier 13Elbaiet);
- de auto met kenteken [kenteken] (auto van de zaak van Paron Force B.V.);
- € 45.714,56 (32 salarisbetalingen van Paron Force B.V.);
- € 1.000 ( aangetroffen in de woning van verdachte aan de [adres] );
- € 78.400 ( huur [adres] ).
De rechtbank zal eerst de verdenking van het witwassen van € 260.500 bespreken, daarna de verdenkingen die zien op het dienstverband bij Paron Force B.V. (witwassen van salaris en auto van de zaak, en valsheid in geschrifte) en tot slot de verdenking van het witwassen van € 1.000 en de huur.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het witwassen van geld of een goed vast moet komen te staan dat dit geld of goed afkomstig is uit een misdrijf. Algemeen geldt dat, indien de feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geld of goed uit misdrijf afkomstig is, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van de verdachte niet wordt gegeven, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar bewijsoverwegingen.
In het dossier 13Elbaiet zit een gesprek tussen verdachte ( [account 5] ) en de gebruiker van het account [account 6] , waarin wordt gesproken over ‘papieren’, dat [naam 8] 165 van mensen van Roma heeft genomen en dat [naam 8] nu 260.500 heeft genomen. Met de officieren van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat uit dit gesprek of uit andere stukken uit het dossier blijkt dat verdachte € 260.500,- heeft witgewassen. De rechtbank zal verdachte daar dan ook van vrijspreken.
Uit het dossier blijkt niet dat Paron Force B.V. over van misdrijf afkomstig geld heeft beschikt. De officieren van justitie hebben betoogd dat zowel voor verdachte als zijn echtgenote [naam 1] geldt dat sprake is van een fictief dienstverband met Paron Force B.V., en dat de salarisbetalingen van verdachte en de auto van de zaak daarom als van misdrijf afkomstig moeten worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op basis van diverse locatiegegevens in de eerste tien maanden van 2017 tijdens zijn werktijden slechts eenmaal in de omgeving van Squash City kon worden geplaatst en dat de general manager van Squash City heeft verklaard dat hij verdachte en zijn echtgenote - die nagenoeg gelijkluidende arbeidsovereenkomsten hebben - niet kent. De eigenaresse van de woning aan de [adres] ( [eigenaresse] ), waar verdachte en zijn echtgenote hebben gewoond, heeft verklaard dat de echtgenote van verdachte tegen haar heeft gezegd dat zij niet werkte.
Deze omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van gefingeerde dienstverbanden, die door verdachte en zijn ‘werkgever’ zijn opgetuigd om een schijnbaar legale inkomstenstroom voor verdachte en zijn echtgenote, waarover zij anders niet zou beschikken, te realiseren. Verdachte heeft ook een hypothecaire lening afgesloten bij de ING Bank N.V., waarmee hij de woning [adres] heeft gekocht. Om die lening te krijgen heeft hij de hypotheekofferte van de bank ondertekend en werkgeversverklaringen van zichzelf en zijn echtgenote aan de bank overgelegd. De offerte en werkgeversverklaringen zijn valselijk, aangezien daarin in strijd met de waarheid staat dat verdachte en zijn echtgenote vaste inkomsten genoten uit arbeid in loondienst.
Aan het feit dat er een verband is tussen enerzijds de salarisbetalingen en de auto van de zaak van verdachte en anderzijds valselijk opgemaakte stukken met betrekking tot het dienstverband van verdachte mag volgens de Hoge Raad niet de conclusie worden verbonden dat de salarisbetalingen ‘afkomstig’ zijn uit valsheid in geschrifte (zie Hoge Raad 12 oktober 2021, NJ 2021/392). De rechtbank kan dus niet vaststellen dat de salarisbetalingen en de auto van de zaak (direct of indirect) van misdrijf afkomstig zijn, zodat verdachte van dit onderdeel van het onder 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht de onder 5 ten laste gelegde valsheid in geschrifte van de inkomensverklaringen en het aanvraagformulier voor de hypotheek wel wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het onder 2 bewezenverklaarde acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte in de ten laste gelegde periode zijn geld verdiende met de handel in cocaïne en heroïne. Daarnaast heeft de rechtbank al vastgesteld dat aan het ‘salaris’ dat verdachte in de ten laste gelegde periode ontving een gefingeerd dienstverband ten grondslag lag. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het contante geldbedrag van € 1.000,- dat is aangetroffen in de woning van verdachte en de contante huurbetalingen voor de woning [adres] zijn witgewassen.
Verdachte heeft op de zitting van 22 november 2022 verklaard dat hij de huur van de woning aan de [adres] betaalde met salaris van Paron Force B.V., spaargeld en geld dat hij van familie kreeg. De rechtbank heeft al besproken dat het ‘salaris’ afkomstig was van een gefingeerd dienstverband. Voor wat betreft het spaargeld en het geld van familie kan de verklaring van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring waaruit zou moeten blijken dat de huurbetalingen niet van misdrijf afkomstig zouden zijn. Daarbij is van belang dat verdachte deze verklaring niet heeft onderbouwd en pas op 22 november 2022 heeft afgelegd terwijl de strafzaak al jaren loopt.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag van € 1.000,- en de huurbetalingen uit misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van het onder 4 ten laste gelegde. In de ten laste gelegde periode heeft verdachte € 23.400,- aan huur voor de woning [adres] betaald. De rechtbank zal het witwassen van dit bedrag bewezen verklaren en verdachte vrijspreken van het witwassen van de rest van de huur.
Van het medeplegen van het witwassen van de € 1.000 en de huur zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken omdat niet gebleken is dat bij het plegen van deze feiten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander.
4.4.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte het onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 24 december 2015 tot en met 25 oktober 2017 te Amsterdam en/of Muiderberg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd:
- ongeveer 20 kilogram cocaïne en/of heroïne en
- ( ongeveer) 9 kilogram cocaïne;
en
in de periode van 24 december 2015 tot en met 25 oktober 2017 te Amsterdam en/of Muiderberg, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd:
- een hoeveelheid cocaïne.
4.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2017 te Amsterdam en Amstelveen, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 1.000,- euro ( [adres] ) en
- een geldbedrag van in totaal 23.400,- euro (huur [adres] )
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, wist dat deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
5.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
- een aanvraag(formulier) voor het verkrijgen van een hypotheek (bij ING bank) (ten behoeve van de
financiering van de woning te [adres] ) en
- een inkomensverklaring van hem, verdachte en [naam 1]
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in dat aanvraag(formulier) hypotheek
en die inkomensverklaringen opgenomen dat hij, verdachte, en [naam 1] een jaarinkomen genieten van 28.080,- euro per persoon, terwijl hij, verdachte, en [naam 1] toen niet beschikten over een dergelijk jaarinkomen, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
en
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2017 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals aanvraag(formulier) hypotheek en valse inkomensverklaringen, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst, terwijl hij, verdachte wist, dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, dat aanvraag(formulier) hypotheek en die inkomensverklaringen heeft ingediend bij ING bank ter verkrijging van een hypotheek ten bedrage van circa 243.000,- euro en bestaande die valsheid hierin dat in dat aanvraag(formulier) hypotheek en in die inkomensverklaring is opgenomen dat hij, verdachte, en [naam 1] een jaarinkomen genieten van 28.080,- euro per persoon, terwijl hij en [naam 1] toen niet beschikten over een dergelijk jaarinkomen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte € 1.000,- heeft witgewassen. Verdachte heeft dit geldbedrag op 31 oktober 2017 voorhanden gehad in zijn woning te [adres] . Uit het onder 2 bewezenverklaarde leidt de rechtbank af dat verdachte zich gedurende langere tijd heeft bezig gehouden met de handel in de verdovende middelen cocaïne en heroïne. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat die € 1.000,- afkomstig is uit eigen misdrijf van verdachte. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan het louter verwerven en/of voorhanden hebben van een uit eigen misdrijf afkomstige voorwerp, niet als witwassen worden gekwalificeerd, als met betrekking tot dat voorwerp geen verhullingshandeling heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt niet dat met betrekking tot die € 1.000,- een verhullingshandeling heeft plaatsgevonden. Verdachte is dan ook niet strafbaar voor het ‘in de [adres] voorhanden hebben van een geldbedrag van 1.000,- euro’ en moet wat dat betreft worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor het overige zijn de bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 30.000,-. De officieren van justitie zien aanleiding om de geldboete op te leggen, omdat veel geld wordt verdiend met de handel in verdovende middelen en dat geld moet worden afgeroomd, opdat verdachte beseft dat die handel niet loont. Tot slot hebben de officieren van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Kennelijk alleen maar uit winstbejag heeft verdachte heeft zich jarenlang bezig gehouden met de handel in cocaïne en heroïne. De stoffen cocaïne en heroïne leveren een gevaar op voor de volksgezondheid en de handel daarin gaat gepaard met zware criminaliteit en ondermijning van de samenleving als geheel. Verdachte heeft ook € 23.400,- aan inkomen uit misdrijven witgewassen door daarmee zijn huur te betalen. Ook heeft verdachte gefingeerde dienstverbanden opgetuigd. Daarmee heeft verdachte het financiële stelsel ondermijnd. Dit geldt temeer nu verdachte op basis van die gefingeerde dienstverbanden ook valse werkgeversverklaringen heeft opgemaakt, dan wel laten opmaken, waarmee hij vervolgens een hypotheek heeft aangevraagd en verkregen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden passend. Hierop zal de rechtbank vijf maanden gevangenisstraf in mindering brengen omdat de zaak niet is afgedaan binnen de redelijke termijn van twee jaren na de inverzekeringstelling van verdachte op 31 oktober 2017. De rechtbank ziet geen aanleiding om een geldboete op te leggen en geen grond of aanleiding om de gevangenneming van verdachte te bevelen.

9.Het beslag

Blijkens de door de officieren van justitie overgelegde beslaglijst zijn onder verdachte verschillende goederen in beslag genomen. De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de weegschaal, de telefoons, de € 1.000,- en het horloge verbeurd moeten worden verklaard. Over de woning van verdachte aan de [adres] hebben de officieren van justitie geen standpunt ingenomen. De verdediging heeft verzocht het beslag op te heffen.
De rechtbank zal bevelen dat de weegschaal wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende en zal de teruggave aan verdachte gelasten van de overige in beslag genomen voorwerpen. De € 1.000 kan niet verbeurd worden verklaard omdat verdachte voor dat deel van de witwasverdenking wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. De andere goederen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 225, en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde.
Verklaart de dagvaarding nietig voor wat betreft de onder 4 ten laste gelegde zin ‘(een) ander(e) voorwerp(en) en /of geldbedrag(en)’.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging voor wat betreft het onder 4 bewezenverklaarde ‘in de [adres] voorhanden hebben van een geldbedrag van 1.000,- euro’.
Het bewezen verklaarde levert voor het overige op:
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 1, van de Opiumwet, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 1, van de Opiumwet, meermalen gepleegd;
4.
witwassen;
5.
medeplegen van valsheid in geschrift
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 226, lid 1, van het Wetboek van strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
43 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
3. 3.00 STK Weegschaal, -, 5475701.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2. 1.00 STK Onroerende registergoedere, -, 5485211 woning [adres]
, waarde 374000.00;
8. 1.00 STK Zaktelefoon, BLACKBERRY, 5475389;
20. Geld Euro,-, 20 x 50 euro 5475286, waarde 1000.00;
21. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart, BLACKBERRY, 5475766;
22. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart, NOKIA, 5475821;
23. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:wit, BLACKBERRY verizon, 5475833;
24. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart, NOKIA, 5475814;
26. 1.00 STK Horloge Kl:grijs, Rolex 5475359, waarde 2950.00.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en E. Slager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2023.