ECLI:NL:RBAMS:2023:257

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
13/728208-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en vervangende hechtenis in strafzaak tegen verdachte wegens deelname aan criminele organisatie en witwassen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1980, heeft de rechtbank Amsterdam op 23 januari 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op verschillende data, waarbij de officieren van justitie, mrs. A.M. Lobregt en H. Oppe, de vordering hebben ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding nietig is voor de deelname aan de criminele organisatie, maar geldig voor de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de handel in cocaïne en heroïne, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het witwassen van een geldbedrag van € 5.350,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat dit geld niet van misdrijf afkomstig was. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen indien hij de taakstraf niet naar behoren verricht. De rechtbank heeft ook verschillende goederen verbeurd verklaard en de teruggave van andere goederen gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728208-16 (Promis)
Datum uitspraak: 23 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 maart 2020, 12 juli 2022, 22 november 2022, 24 november 2022 en 23 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.M. Lobregt en H. Oppe en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.T.E. Vis naar voren hebben gebracht.
Dit vonnis vloeit voort uit het onderzoek 13Rosasiet waarin meerdere verdachten terecht stonden. De rechtbank wijst gelijktijdig vonnis in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/731001-18), [medeverdachte 2] (13/728203-16), [medeverdachte 3] (13/730019-18), [medeverdachte 4] (13/728246-16) en [medeverdachte 5] (13/730056-17).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 13 juni 2015 tot en met 31 oktober 2017 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had de (internationale) handel in verdovende middelen, (gewoonte)witwassen, het bezit van wapens en munitie en/of (onder meer) het telen, verwerken, verkopen, invoeren en uitvoeren van cocaïne, heroïne, hennep en hasj;
2.
hij zich op 9 en 10 mei 2017 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de (internationale) handel in hoeveelheden cocaïne (33 + 5,4 + 1,1 kilogram) en heroïne (2 kilogram);
3.
hij op 10 mei 2017 samen met anderen goederen voorhanden heeft gehad ter voorbereiding van een overtreding van de Opiumwet;
4.
hij in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2017 samen met anderen geldbedragen (€ 5.350 en € 54.250) en andere voorwerpen of geldbedragen heeft witgewassen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt deel uit van dit vonnis.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 geheel nietig is en ten aanzien van feit 4 ten dele, te weten voor zover het gaat om het witwassen van ‘andere voorwerpen en/of geldbedragen’. De officieren van justitie hebben betoogd dat de dagvaarding geldig is.
Na overleg in raadkamer heeft de rechtbank ter terechtzitting van 22 november 2022 geconcludeerd dat de dagvaarding nietig is voor wat betreft de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie. Dit zal hieronder worden toegelicht.
Een van de fundamenten van het strafprocesrecht is dat de terechtzitting plaatsvindt op de grondslag van de tenlastelegging. Artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de dagvaarding een opgave dient te bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd. Een van de functies van de tenlastelegging is dat de verdachte weet waarvoor hij vervolgd wordt en waartegen hij zich moet verdedigen.
Over de onder feit 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie oordeelt de rechtbank dat de tenlastelegging - bezien in samenhang met het strafdossier - zodanig algemeen en ruim is opgesteld, dat het voor verdachte onduidelijk is waarvan hij precies wordt beschuldigd. Hierdoor kan hij zich niet effectief verdedigen tegen de beschuldiging. De ten laste gelegde pleegperiode beslaat namelijk meer dan twee jaren, in de tenlastelegging zijn geen uitvoeringshandelingen opgenomen, als medeplegers worden naast de medeverdachten ook “één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en)” genoemd en het oogmerk van de organisatie is het plegen van (gewoonte)witwassen, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie en zo goed als alle mogelijke Opiumwetfeiten met betrekking tot cocaïne, heroïne, hennep en hasj. Als het gaat om de vraag waartegen verdachte zich vervolgens moet verdedigen, biedt het dossier onvoldoende soelaas. De zaaksdossiers uit het onderzoek 13Rosasiet zijn namelijk niet alleen omvangrijk, maar zien ook op een grote hoeveelheid ( [adres woningen] ) onbekende gebleven personen. Op zitting hebben de officieren van justitie toegelicht dat de verdenking en de pleegperiode bovendien mede gebaseerd zijn op de bevindingen uit het Italiaanse onderzoek Los Blancos (waarvan alleen de startinformatie onderdeel uitmaakt van het strafdossier) en de onderzoeken 13Slag en 13Owasso (die geen onderdeel uitmaken van het strafdossier). Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv.
Voor wat betreft de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten oordeelt de rechtbank anders. Die pleegperiodes van die feiten betreffen respectievelijk slechts twee dagen en één dag, terwijl uit de tenlastelegging duidelijk blijkt om welke verdovende middelen dan wel goederen bedoeld voor de handel in verdovende middelen het gaat. Bovendien blijkt uit de tenlastelegging, waarin verwezen wordt naar betreffende zaaksdossiers, op welke delen van het dossier de verdenkingen zien. Onder die omstandigheden moet het verdachte voldoende duidelijk zijn waarvan hij concreet verdacht wordt en waartegen hij zich moet verdedigen.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde witwassen van ‘andere voorwerpen en/of geldbedragen’ onvoldoende duidelijkheid verschaft over de vraag waarop de verdenking ziet en dat om die reden dat deel van de tenlastelegging nietig moet worden verklaard.
De rechtbank concludeert dat de dagvaarding nietig is voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde en de onder 4 ten laste gelegde zinsnede ‘(een) ander(e) voorwerp(en) en /of geldbedrag(en). De rechtbank acht de dagvaarding geldig voor wat betreft het overige.
3.2.
Bevoegdheid rechtbank, ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en schorsingsredenen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de (resterende) ten laste gelegde feiten, de officieren van justitie zijn ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
Betreffende het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Op 9 mei 2017 wordt door verbalisanten gezien dat een Citroën Berlingo (met verdachte als bestuurder en verdachte [naam verdachte 1] als bijrijder) en een Chrysler (die later bleek te zijn voorzien van een verborgen ruimte, met medeverdachte [medeverdachte 1] als bestuurder) de parkeergarage Markenhove, die is gelegen onder de Rapenburgerstraat te Amsterdam, in rijden en aldaar parkeren. Op de camerabeelden van de parkeergarage is te zien dat [naam verdachte 1] , in aanwezigheid van [medeverdachte 1] , handelingen verricht bij de Chrysler. Verdachte komt dan ook nog even kort in beeld. Vervolgens loopt [naam verdachte 1] met een goed gevulde rugtas en twee goed gevulde bigshoppertassen van Albert Heijn uit de richting van de Chrysler. Gezien wordt dat [naam verdachte 1] met de tassen bij de centrale toegangsdeur van de woningen [adres woningen] tot en met [adres woningen] naar binnen gaat en om 23.50 uur in de lift stapt. Om 23.53 uur wordt gezien dat verdachte en [medeverdachte 1] eveneens bij de centrale toegangsdeur van de woningen [adres woningen] tot en met [adres woningen] naar binnen gaan en de lift naar boven nemen. Om 00.15 uur komen verdachte en [medeverdachte 1] weer uit het portiek, waarna [medeverdachte 1] wegrijdt in de Chrysler en verdachte in de Berlingo. Om 00.24 uur komt [naam verdachte 1] uit het portiek en vertrekt.
Op 10 mei 2017 wordt voornoemde centrale toegangsdeur weer onder observatie genomen. Gezien wordt dat [naam verdachte 1] en een flink aantal mannen met een Oost-Europees uiterlijk door de toegangsdeur gaan. Zo wordt gezien dat verdachte [naam verdachte 2] om 12.15 uur aanbelt bij [adres 2] , het portiek in gaat en om 12.20 uur weer naar buiten komt met een gevulde plastic Albert Heijn-tas. [naam verdachte 2] stapt in een Ford Focus en rijdt naar een parkeerplaats aan de Baden Powellweg in Amsterdam, waar hij om 12.49 uur parkeert naast een Volvo S40, de Volvo opent en in deze Volvo handelingen verricht. In een verborgen ruimte in de Volvo S40 wordt later die dag 5,492 kilogram cocaïne en 2,004 kilogram heroïne aangetroffen in een stoffen tas en in een kleine en een grote Albert Heijn-tas.
Ook is op 10 mei 2017 door verbalisanten gezien dat een onbekend gebleven persoon om 19.33 uur met drie volle Albert Heijn-boodschappentassen uit de centrale toegangsdeur van de woningen [adres woningen] tot en met [adres woningen] komt, in een taxi stapt en na een paar honderd meter, zonder tassen, weer uit de taxi stapt. De taxi is om 19.40 uur staande gehouden. In de drie Albert Heijn-tassen die zijn aangetroffen in de kofferbak van de taxi is in totaal 33,553 kilogram cocaïne aangetroffen. Op een van deze tassen is een vingerafdruk van [medeverdachte 1] aangetroffen.
Bij zijn aanhouding blijkt [naam verdachte 1] in het bezit te zijn van een sleutel die toegang geeft tot de woning [adres 2] . Vervolgens is de [adres 2] doorzocht. Daarbij is, naast 230 gram versnijdingsmiddel, onder meer 1,153 kilogram cocaïne en 2,9 kilogram hennep aangetroffen. De verdovende middelen zijn aangetroffen in een slaapkamer en achter een plint in de keuken. In de woonkamer werden een vacuümmachine en (in een doos) een geldtelmachine aangetroffen. Op een keukenkastje stonden schoenendozen met daarin verpakkingsmateriaal en rollen tape. In een keukenlade troffen verbalisanten weegschalen, en een stanleymes. Handschoenen zijn aangetroffen in de badkamer, bij de wasmachine, in een keukenlade en in een keukenkastje.
Betreffende het onder 4 ten laste gelegde
Op 31 oktober 2017 is in de woning van verdachte aan de [adres 1] een geldbedrag van € 5.000,-, bestaande uit 10 biljetten van 500 euro, en een geldbedrag van € 350,-, bestaande uit 7 biljetten van 50 euro, aangetroffen en in beslag genomen. Bij deze doorzoeking zijn ook twee arbeidsovereenkomsten tussen verdachte en [naam zaak] aangetroffen. Het betreft arbeidsovereenkomsten voor de functie van verkoopmedewerker, ingaande 1 oktober 2014. Uit informatie verstrekt door ING Bank blijkt dat [naam zaak] in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2017 regelmatig betalingen aan verdachte heeft gedaan, met een totaalbedrag € 58.092,26. Bij de omschrijvingen van de betalingen staat steeds de naam van de maand en in enkele gevallen wordt de maand voorafgegaan door ‘loon’ of salaris’. Op de betalingen is inkomstenbelasting ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst.
In de periode van 1 november 2016 tot en met 28 september 2017 hebben er observaties op verdachte plaatsgevonden, waarvan 42 tijdens openingstijden van [naam zaak] . Tijdens de observaties bevond [verdachte] zich geen enkele keer in een vestiging van [naam zaak] en is niet waargenomen dat verdachte werkzaamheden verrichtte. Uit locatiegegevens van bakens, bankafschriften en zendmastgegevens blijkt dat verdachte gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 oktober 2017 eenmaal in de omgeving van een van de drie winkels van [naam zaak] kon worden geplaatst.
Met een rekentool van het NIBUD is een vergelijking van de inkomsten en de uitgaven van verdachte en zijn gezin gemaakt. Bij de berekening van de minimale maandelijkse uitgaven bleek er een maandelijks tekort te zijn van €1.615,-. Over de periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2017 is het tekort €59.755,-.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde contante geldbedrag van € 5.350,- heeft de raadsman, onder meer, het volgende aangevoerd. Een gerechtvaardigd witwasvermoeden kan niet worden aangetoond. De aangetroffen coupures betreffen wettige betaalmiddelen. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij van zijn broer [naam broer] € 5.000,- in contanten heeft gekregen om voor zijn broer een auto te kopen, waarmee een concrete en verifieerbare verklaring is gegeven met betrekking tot de herkomst van het grootste deel van het geldbedrag. Verder, is volgens de raadsman sprake van de door de Hoge Raad geformuleerde kwalificatie-uitsluitingsgrond. Als verdachte niet wordt vrijgesproken van het witwassen van het contante geldbedrag acht de raadsman het noodzakelijk dat [naam broer] als getuige wordt gehoord.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde witwassen van salaris heeft de verdediging verzocht om, indien de rechtbank niet tot een vrijspraak van dit onderdeel komt, alle getuigen te horen die te koppelen zijn aan [naam zaak] .
4.4.
Oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde; handel in cocaïne en heroïne en voorbereidingshandelingen
De rechtbank houdt verdachte niet verantwoordelijk worden voor de verdovende middelen en goederen die op 10 mei 2017 in de woning aan de [adres 2] zijn aangetroffen of voor de verdovende middelen die op die datum uit het portiek van die woning zijn gedragen.
De eerste reden hiervoor is mdat niet vaststaat wat zich in de twee bigshoppertassen en de rugtas bevond toen deze in de parkeergarage door [naam verdachte 1] werden weggedragen naar de centrale toegangsdeur. Daarnaast staat niet vast dat verdachte in de woning [adres 2] is geweest, laat staan dat hij beschikkingsmacht heeft gehad over de in die woning aangetroffen verdovende middelen en goederen. n het feit dat verdachte in het gezelschap van [medeverdachte 1] was, wiens vingerafdruk is aangetroffen op een bigshoppertas met cocaïne in de taxi, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. De rechtbank vindt het onder 2 en 3 ten laste gelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte daar dan ook van vrijspreken.
4.4.2.
Bewijsoverwegingen met betrekking het onder 4 ten laste gelegde; witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het witwassen van geld vast moet komen te staan dat dit geld afkomstig is uit een misdrijf. Algemeen geldt dat, indien de feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geld uit misdrijf afkomstig is, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van de verdachte niet wordt gegeven, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar bewijsoverwegingen.
De witwasverdenking jegens verdachte ziet op een bedrag van € 54.250,- (35 salarisbetalingen van [naam zaak] ) en op een bedrag van € 5.350,- (contant geld dat is aangetroffen in de woning van verdachte). De rechtbank zal eerst de witwasverdenking betreffende het salaris bespreken.
Uit het dossier blijkt niet dat [naam zaak] over van misdrijf afkomstig geld heeft beschikt. De officieren van justitie hebben betoogd dat sprake is van een fictief dienstverband met [naam zaak] en dat de salarisbetalingen daarom als van misdrijf afkomstig moeten worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens observaties niet in een van de filialen van zijn vermeende werkgever gezien is, hij op basis van overige locatiegegevens in een periode van tien maanden slechts een keer in de buurt van een filiaal kon worden geplaatst, medewerkster [naam medewerkster] heeft verklaard dat zij verdachte niet kent en medewerker [naam medewerker] verdachte slechts een keer gezien heeft, terwijl verdachte volgens eigenaar [naam eigenaar] 40 uur per week werkzaam zou zijn voor het bedrijf en niet gebleken is dat verdachte geoorloofd afwezig was van werk. De rechtbank leidt hieruit af dat het dienstverband van verdachte bij [naam zaak] een fictief dienstverband is en dat de arbeidsovereenkomsten valselijk zijn opgemaakt. Aan het feit dat er een verband is tussen de salarisbetalingen en de valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomsten mag volgens de Hoge Raad echter niet de conclusie worden verbonden dat de salarisbetalingen ‘afkomstig’ zijn uit valsheid in geschrifte (zie Hoge Raad 12 oktober 2021, NJ 2021/392). Al met al kan de rechtbank dus niet vaststellen dat de salarisbetalingen direct of indirect van misdrijf afkomstig waren, zodat verdachte van dit onderdeel van het onder 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Het bij verdachte thuis aangetroffen contante geldbedrag bestaat, onder meer, uit 10 biljetten van 500 euro. Deze biljetten zijn niet gang- of bruikbaar in het reguliere betalingsverkeer. De rechtbank heeft al vastgesteld dat sprake was van een gefingeerd dienstverband. Rekening houdende met de van [naam zaak] ontvangen geldbedragen, belastingteruggaven, toeslagen en inkomsten van zijn partner, genoten verdachte en zijn partner onvoldoende legale inkomsten om met hun gezin van rond te kunnen komen. Het valt dan ook niet in te zien hoe verdachte een dergelijk groot bedrag in contanten in huis kon hebben liggen. Gelet op de hoogte van het contante geldbedrag, de coupures, het gefingeerde dienstverband en het gebrek aan voldoende gezinsinkomen om van rond te kunnen komen acht de rechtbank het vermoeden dan ook gerechtvaardigd dat het geldbedrag van € 5.350,- is witgewassen. Verdachte heeft op de zitting van 22 november 2022 verklaard dat hij € 5.000,- van zijn broer heeft gekregen om voor zijn broer een auto te kopen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet kan worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat de € 5.000,- niet van misdrijf afkomstig zou zijn. Daarbij is van belang dat verdachte deze verklaring voor het eerst op 22 november 2022 heeft afgelegd, zonder enige onderbouwing, terwijl de strafzaak al jaren loopt. Het door verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek zoals het als getuige horen van de broer van verdachte.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag van € 5.350,- uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van het onder 4 ten laste gelegde en wijst, bij gebreke aan noodzakelijkheid daartoe, af het voorwaardelijk verzoek om de broer van verdachte als getuige te horen. Omdat de rechtbank uitgaat van geld afkomstig uit
enigmisdrijf, en niet gebleken of aannemelijk geworden is dat het geld van een
eigenmisdrijf van verdachte afkomstig is, doet de kwalificatie-uitsluitingsgrond zich hier niet voor.
Van het medeplegen van dit feit zal de rechtbank verdachte vrijspreken omdat niet gebleken is dat bij het plegen van dit feit sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander.
4.4.3.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
4.
op 31 oktober 2017, te Amstelveen, een geldbedrag van in totaal 5.350,- euro ( [adres 1] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 30.000,-. De officieren van justitie zien aanleiding om de geldboete op te leggen, omdat veel geld wordt verdiend met de handel in verdovende middelen endat geld moet worden afgeroomd, opdat verdachte beseft dat die handel niet loont. Tot slot hebben de officieren van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de bepaling van een op te leggen straf ten gunste van verdachte rekening moet worden gehouden met het volgende. De redelijke termijn van twee jaren waarin de strafzaak in eerste instantie had behoren te zijn afgedaan is met meer dan drie jaren overschreden. Verdachte is sinds zijn invrijheidstelling niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen. Verdachte werkt als zelfstandige zonder personeel in de luchtventilatietechniek en voorziet daarmee in zijn eigen levensonderhoud en dat van zijn vrouw en hun drie kinderen. Al met al dient strafoplegging niet tot aanvullende onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming te leiden. Als de rechtbank komt tot oplegging van een onvoorwaardelijk vrijheidsbenemend strafdeel acht de verdediging het noodzakelijk dat een reclasseringsrapportage wordt opgemaakt, waarin aandacht bestaat voor de huidige gezinssituatie en financiële situatie van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte om tot een strafoplegging te komen en zal de zaak dus niet aanhouden voor het laten opmaken van een reclasseringsrapport.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een van misdrijf afkomstig contant geldbedrag van in totaal € 5.350,- voorhanden gehad en daarmee witgewassen. Aldus heeft verdachte het rechtmatige financiële stelsel ondermijnd en afbreuk gedaan aan het strafrechtelijke adagium dat misdaad niet mag lonen. De rechtbank heeft bij de strafmaat niet alleen rekening gehouden met de hoogte van het bedrag dat is witgewassen maar ook met de context en omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Daarbij speelt met name het gefingeerde dienstverband en het feit dat coupures van € 500,- zijn aangetroffen een rol.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in beginsel de oplegging van een 150 uur taakstraf passend. Hierop zal de rechtbank 30 uur in mindering brengen omdat de zaak niet is afgedaan binnen de redelijke termijn van twee jaren na de inverzekeringstelling van verdachte op 31 oktober 2017. De rechtbank komt daarmee uit op een taakstraf van 120 uur met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om een geldboete op te leggen en geen grond of aanleiding om de gevangenneming van verdachte te bevelen.

9.Het beslag

Blijkens de door de officieren van justitie overgelegde beslaglijst zijn onder verdachte verschillende goederen in beslag genomen. De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag van € 5.350, de salarisspecificaties en de telefoons verbeurd moeten worden verklaard en dat de Volkswagen Caddy, de computer, de accu, het horloge, de hypotheekpapieren en sleutels aan verdachte kunnen worden geretourneerd. Over de overige goederen op de beslaglijst hebben de officieren geen standpunt ingenomen. De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank zal de geldbedragen van € 350,- en € 5.000,-, die aan verdachte toebehoren, verbeurd verklaren, nu het bedragen betreft waarmee het onder 4 bewezen geachte is begaan. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de overige in beslag genomen voorwerpen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde.
Verklaart de dagvaarding nietig voor wat betreft de onder 4 ten laste gelegde zin ‘(een) ander(e) voorwerp(en) en /of geldbedrag(en)’.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
4.
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenisis doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 uren per dag.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Verklaart verbeurd:
10. Geld Euro, -, 7 x 50 euro, 5475399, waarde 350.00;
11. Geld Euro, -, 10 x 500 euro, 5475407, waarde 5000.00.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Personenauto [kenteken] , VOLKSWAGEN CADDY Kl: zwart, 5476349, waarde 21750.00;
2. 1.00 STK Onroerende registergoed, [adres 1] , 5485629,
waarde 350000,00;
3. 1.00 STK Computer, COMPAQ PRESARI v6000, 5475561;
4. 1.00 STK Accu, 5475462;
5. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:wit, IPHONE S, 547562;
6. 1.00 STK Zaktelefoon, SAMSUNG GALAXY J1, 5475473;
7. 1.00 STK Zaktelefoon, BQ AQUARIUS, 547577;
8. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:goudkleur, SAMSUNG, 5475480;
9. 1.00 STK Zaktelefoon, BLACKBERRY porche, 5475491;
12. 1.00 STK Horloge, FREDERIQUE CONS, 5475434, waarde 425;
13. 1.00 STK Papier, 5475440;
14. 1.00 STK Papier, 5475443;
15. 1.00 STK Papier, hypotheekparieren 5475445;
16. 1.00 STK Papier, 5475448;
18. 1.00 STK Papier, salarisspecificatie 5475450;
19. 1.00 STK Sleutel, 5475424;
20. 1.00 STK Sleutel, 5475425;
21. 1.00 STK Sleutel, VOLKSWAGEN, 5475430;
22. 1.00 STK Agenda, 5475436;
23. 1.00 STK Vorderingen, ING spaarrek [nummer] , saldo 19.561,39, waarde 19561,39.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en E. Slager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2023.