ECLI:NL:RBAMS:2023:2559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
13/028034-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak Europees Aanhoudingsbevel en herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Letland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, die in 2016 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden. Na het uitzitten van een groot deel van deze straf, werd hij op 11 november 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Echter, op 17 februari 2022 is deze voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen na een nieuwe strafrechtelijke veroordeling. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 23 maart 2023 behandeld, waarbij de officier van justitie en de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Letland, met betrekking tot de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Dit besluit is genomen in het licht van recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die relevant is voor de beoordeling van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de zaak geschorst en zal de opgeëiste persoon opnieuw oproepen voor een zitting op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028034-23
RK nummer: 23/340
Datum tussenuitspraak: 6 april 2023
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 2 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 november 2022 door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn (Noord-Holland) en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, te weten het vonnis van de
Riga City Vidzeme Suburb Courtvan 16 juni 2016.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 20 februari 2023 blijkt dat, nadat de opgeëiste persoon een groot deel van de aan hem bij vonnis van 16 juni 2016 opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden had uitgezeten, hij door de
Zemgale District Courtop
11 november 2019 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld met een strafrestant van één jaar, acht maanden en tien dagen. De opgeëiste persoon is vervolgens in een andere zaak (waarvoor zijn overlevering
nietwordt verzocht) op 22 oktober 2021 veroordeeld door de
Riga City Vidzeme Suburb Court. In deze zaak heeft hoger beroep plaatsgevonden. Bij arrest van 17 februari 2022 van de
Riga Regional Court(referentienummer: KA04-0295-22/23) is de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen. Deze beslissing is onherroepelijk geworden op 8 maart 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, acht maanden en tien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 16 juni 2016.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 16 juni 2016 van de
Riga City Vidzeme Suburb Courtheeft geleid.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) van 22 december 2017 in de zaak
Ardic(ECLI:EU:C:2017:1026), valt een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De rechtbank hoeft daarom in beginsel de beslissingen van de
Zemgale District Courtvan 11 november 2019 en de
Riga Regional Courtvan 17 februari 2022 niet te toetsen aan artikel 12 OLW.
Op 23 maart 2023 heeft het Hof van Justitie uitspraak gedaan in de zaak
LU & PH(ECLI:EU:C:2023:235). In rechtsoverweging 68 wordt overwogen:
Uit een en ander volgt dat artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584, gelezen in het licht van de artikelen 47 en 48 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de opschorting van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf naar aanleiding van een nieuwe strafrechtelijke veroordeling wordt herroepen en met het oog op de tenuitvoerlegging van die straf een Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd, deze bij verstek gewezen strafrechtelijke veroordeling een „beslissing” in de zin van die bepaling vormt. Dat is niet het geval bij de beslissing tot herroeping van de tenuitvoerlegging van deze straf.
Uit het EAB volgt niet waarom de beslissing tot voorwaardelijke invrijheidsstelling van de
Zemgale District Courtvan 11 november 2019 is herroepen in het arrest van de
Riga Regional Courtvan 17 februari 2022. Indien de tenuitvoerlegging van de resterende gevangenisstraf is bevolen vanwege een nieuwe strafrechtelijke veroordeling, dan valt het proces dat tot deze beslissing heeft geleid onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, aldus het Hof van Justitie in de zaak
LU & PH. In rechtsoverweging 92 van voornoemd arrest wordt immers onder meer overwogen:
Uit een en ander volgt dat
- artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 aldus moet worden uitgelegd dat het de uitvoerende rechterlijke autoriteit toestaat om de overlevering van de gezochte persoon aan de uitvaardigende lidstaat te weigeren wanneer blijkt dat de procedure die heeft geleid tot een tweede, voor de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel bepalende, strafrechtelijke veroordeling van deze persoon bij verstek is gevoerd, tenzij het Europees aanhoudingsbevel wat die procedure betreft een van de in die bepaling, onder a) tot en met d), genoemde vermeldingen bevat.
De rechtbank constateert dat deze informatie niet bij het dossier is gevoegd en het gesprek op zitting hierover niet is gegaan, nu het arrest pas later die dag is gewezen. Zij ziet daarin aanleiding om het onderzoek te heropenen. De rechtbank verzoekt de officier van justitie om de volgende aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Is de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf in het arrest van de
Riga Regional Courtvan 17 februari 2022 gelegen in de omstandigheid dat er sprake was van een nieuwe strafrechtelijke veroordeling in de zin van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak
LU & PH(ECLI:EU:C:2023:235)?
Zo ja, gaarne onderdeel d) van het EAB invullen en toezenden ten aanzien van het arrest van de
Riga Regional Courtvan 17 februari 2022.
Indien de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot die beslissing heeft geleid en indien punten 3.1a-3.d van onderdeel d) niet van toepassing zijn: hebben zich omstandigheden voorgedaan op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die tot dat arrest heeft geleid niet zijn geschonden en, zo ja, welke?

4.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak wederom ter zitting dient te worden aangebracht
vóór het verstrijken van de beslistermijn op 28 april 2023;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Russisch of Lets tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 april 2023.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.