In deze zaak vorderen twee passagiers compensatie van de luchtvaartmaatschappij British Airways Plc vanwege een vertraging van hun vlucht van Kaapstad naar Amsterdam op 10 en 11 maart 2020. De passagiers arriveerden met een vertraging van 3 uur en 42 minuten op hun eindbestemming, wat hen recht geeft op compensatie volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De luchtvaartmaatschappij heeft geweigerd deze compensatie te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de ziekte van de copiloot. De passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde van EuClaim, hebben een vordering ingesteld voor een bedrag van € 600,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
De kantonrechter heeft de argumenten van de luchtvaartmaatschappij beoordeeld en geconcludeerd dat de ziekte van de copiloot niet kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de luchtvaartmaatschappij verantwoordelijk is voor het plannen van haar personeel en dat een plotselinge afwezigheid van een bemanningslid inherent is aan de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij. De rechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de luchtvaartmaatschappij veroordeeld tot betaling van € 600,00 aan compensatie, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, evenals de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechten van passagiers in het geval van vluchtvertragingen en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in het kader van de Europese regelgeving. De kantonrechter heeft het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden afgewezen en de passagiers in het gelijk gesteld.