ECLI:NL:RBAMS:2023:2530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
13/000686-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in verband met niet verschenen verdachte

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Kielce, Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 29 november 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1980, was niet aanwezig bij de zitting die leidde tot het samenvoegingsvonnis van 28 oktober 2021, waaruit de vrijheidsstraf van 7 jaar en 3 maanden voortvloeit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting en geen advocaat had, waardoor zijn rechten in het geding zijn gekomen.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman en de officier van justitie gehoord. De raadsman stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat leidde tot het samenvoegingsvonnis. De officier van justitie steunde dit standpunt, wijzend op de gebrekkige communicatie met de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeerde dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting en er geen garanties waren dat zijn rechten niet zouden worden geschonden.

De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de opgeëiste persoon is vrijgelaten uit zijn overleveringsdetentie. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/000686-23
Datum uitspraak: 4 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 8 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2022 door
the Regional Court in Kielce(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats]
[geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
aggregate sentence of the Local Court in Kielcevan 28 oktober 2021,
reference: II K 831/20.
Uit het EAB blijkt dat twee vonnissen ten grondslag liggen aan dit vonnis:
  • I) enforceable judgement of Local Court in Kielcevan 9 juni 2006,
    reference: II K 220/05;
  • II) enforceable judgement of Local Court in Kielcevan 27 december 2007,
    reference: II K 717/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 3 jaar, 11 maanden en 19 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 28 oktober 2021.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [2]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het EAB een samenvoegingsvonnis ten grondslag ligt, waaraan twee andere vonnissen ten grondslag liggen. Dit brengt mee dat in beginsel zowel de onderliggende vonnissen als het samenvoegingsvonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW, nu bij de onderliggende vonnissen onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en op grond daarvan hem vrijheidsstraffen zijn opgelegd. Ook het samenvoegingsvonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
Ten aanzien van het samenvoegingsvonnis (aggregate sentence of the Local Court in Kielce)van 28 oktober 2021, met referentie II K 831/20
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het samenvoegingsvonnis van 28 oktober 2021 heeft geleid. Dit vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Ook is er geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zitting die tot het samenvoegingsvonnis heeft geleid en had geen advocaat. Hij heeft dan ook niet uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht bij het proces dat tot het samenvoegingsvonnis heeft geleid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie blijkt weliswaar dat de dagvaarding voor de zitting die tot het samenvoegingsvonnis heeft geleid, is verstuurd naar een adres dat door de opgeëiste persoon in 2007 is opgegeven, maar de opgeëiste persoon hoefde er geen rekening mee te houden dat zoveel jaren later de vonnissen zouden worden samengevoegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte was of kon zijn van de zitting die heeft geleid tot het samenvoegingsvonnis. Het samenvoegingsvonnis is ambtshalve gewezen en niet op verzoek van de opgeëiste persoon. Verder blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon na zijn vertrek uit de Poolse gevangenis op 19 oktober 2020 geen adres heeft achtergelaten waarop hij bereikbaar was voor de Poolse autoriteiten. De oproep voor de zitting die heeft geleid tot het samenvoegingsvonnis is om die reden naar het adres gestuurd dat de opgeëiste persoon had opgegeven tijdens de procedures die hebben geleid tot de onderliggende vonnissen uit 2006 en 2007. Ook is niet gebleken dat de adresinstructie die de opgeëiste persoon heeft gekregen in de procedure die heeft geleid tot het onderliggende vonnis uit 2006, zich mede uitstrekte tot een (eventuele) samenvoegingsprocedure. Verder is niet gebleken dat de opgeëiste persoon (anderszins) op de hoogte was van de zitting die tot het samenvoegingsvonnis heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft ook zelf verklaard dat hij niet van het samenvoegingsvonnis op de hoogte was.
De rechtbank is van oordeel dat tegen deze achtergrond niet kan worden gezegd dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht noch dat hij kennelijk onzorgvuldig is geweest ten aanzien van de ontvangst van officiële stukken die de uitoefening van dat recht mogelijk zouden maken. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt, zodat zij de overlevering zal weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank komt, nu de overlevering wordt geweigerd voor het samenvoegingsvonnis, niet meer toe aan het toetsen van de onderliggende vonnissen in het kader van artikel 12 OLW.

4.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 OLW.

5.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Kielce(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
HEFTop de – geschorste – overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.