ECLI:NL:RBAMS:2023:2526

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
13/038162-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Spanje met betrekking tot deelname aan criminele organisatie en drugshandel

Op 18 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het provinciale gerechtshof van Las Palmas, Spanje. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in de Dominicaanse Republiek, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 april 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, de vordering indiende. De opgeëiste persoon was aanwezig en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat het EAB ongenoegzaam was. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten voldoende was beschreven in het EAB. De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid getoetst en vastgesteld dat de feiten zowel naar Spaans als naar Nederlands recht strafbaar zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij de rechtbank benadrukte dat de overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/038162-23
Datum uitspraak: 18 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 9 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juni 2022 door de tweede kamer van het provinciale gerechtshof van Las Palmas (Spanje) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
nu gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Dominicaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel, een beschikking van 25 mei 2022. Uit de aanvullende informatie van 23 maart 2023 en het A-formulier blijkt dat het arrestatiebevel is uitgevaardigd door de tweede kamer van het provinciale gerechtshof van Las Palmas.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Spaans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het EAB ongenoegzaam is omdat uit het EAB niet valt af te leiden wat de betrokkenheid is van de opgeëiste persoon bij het in het EAB vermelde feit B, te weten deelname aan een criminele organisatie. Op basis van het EAB valt alleen vast te stellen dat hij een koerier was, nu hij is aangehouden met heroïne capsules in zijn lichaam. Gelet hierop dient de overlevering voor feit B te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is nu de pleegdatum, pleegplaats en mate van betrokkenheid voldoende zijn beschreven. Uit de feitomschrijving blijkt dat de opgeëiste persoon deel uitmaakt van een criminele organisatie die handelt in drugs. Bij de opgeëiste persoon zijn capsules met heroïne in zijn lichaam gevonden die hij van Nederland naar Spanje heeft gebracht. De opgeëiste persoon wordt aangeduid als pleger.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en kan de rechtbank aan de hand daarvan onderzoeken of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan. De opgeëiste persoon wordt – kort gezegd – verdacht van het deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in drugs. Uit de feitomschrijving volgt dat het gaat om een samenwerkingsverband van meer dan drie personen en dat de opgeëiste persoon capsules met heroïne in zijn lichaam heeft vervoerd van Nederland en Spanje. De rol van de opgeëiste persoon wordt daarbij in het EAB en in het A-formulier beschreven als pleger. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat voor deze feiten gezamenlijk naar het recht van Spanje maximaal een straf van 8 jaar en 6 maanden kan worden opgelegd. De maximale straf per feit wordt niet genoemd. In het EAB wordt echter wel voor feit A een gevangenisstraf van 7 jaar vermeld en voor feit B een straf van 1 jaar en 6 maanden. Onduidelijk is of laatstgenoemde straf de maximale straf is die voor feit B naar het recht van Spanje kan worden opgelegd of slechts de verwachte of geëiste strafmaat.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4]
Voor feit A staat vast dat op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld. Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid ten aanzien van dit feit achterwege moet blijven.
Ten aanzien van feit B overweegt de rechtbank dat uit het EAB niet met de vereiste mate van zekerheid afgeleid kan worden dat er op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld, gelet op de vermelding van een straf van een jaar en zes maanden. Dit betekent dat het feit niet kan worden aangemerkt als lijstfeit. Dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, geen lijstfeit oplevert, kan niet direct tot weigering van de overlevering leiden. In zo’n geval moet de rechtbank nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [5]
De rechtbank zal dan ook de dubbele strafbaarheid ten aanzien van feit B toetsen. Overlevering kan worden toegestaan, wanneer - kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, ook indien de voor feit B vermelde straf alleen de verwachte of geëiste strafmaat betreft.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd, zodat de rechtbank de overlevering kan weigeren. [6]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is aangevangen in Spanje;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Spanje;
  • de medeverdachten bevinden zich in Spanje;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om deze feiten zelf te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Het voorarrest van de opgeëiste persoon in Spanje

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft naar voren gebracht dat in het EAB niet is vermeld dat de opgeëiste persoon al 699 dagen in voorarrest heeft verbleven in Las Palmas. In het geval van overlevering dient dit in de uitspraak opgenomen te worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagen die de opgeëiste persoon in voorarrest heeft gezeten, moeten worden verrekend in Spanje. Het gaat immers om een vervolgings-EAB.
Oordeel van de rechtbank
Nog daargelaten dat in deze zaak sprake is van een vervolgings-EAB - zodat nog geen straf is opgelegd - is het al dan niet aftrekken van de dagen die de opgeëiste persoon in voorarrest in Spanje heeft doorgebracht een executie-aangelegenheid die in Spanje voorligt en niet bij deze rechtbank. De opgeëiste persoon dient dan ook in Spanje aan de orde te stellen dat hij voor de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, al in Spanje in voorarrest heeft gezeten.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 11b Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de tweede kamer van het provinciale gerechtshof van Las Palmas (Spanje) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
5.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (
6.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.