ECLI:NL:RBAMS:2023:2522

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
10301565 \ CV EXPL 23-1351
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van werkzaamheden en geschil over nakoming overeenkomst tussen eiser en Academica

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 maart 2023 een mondelinge uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], wonende te Hilversum, en Academica University of Applied Sciences BV, gevestigd te Amsterdam. [eiser] vorderde betaling voor werkzaamheden die hij had verricht, waaronder het werven van interim-directeuren voor Academica. Hij eiste een totaalbedrag van € 22.698, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De basis van zijn vordering was een schriftelijke overeenkomst die liep van 1 juli 2021 tot 30 juni 2022, waarin was opgenomen dat betaling zou plaatsvinden na het genereren van inkomsten door de geplaatste interim-directeuren.

De rechtbank oordeelde dat de voorwaarde voor betaling, namelijk het daadwerkelijk inzetten van interim-directeuren door Academica, niet was vervuld. [eiser] voerde aan dat de overeenkomst stilzwijgend was verlengd en dat hij recht had op een redelijk loon op basis van artikel 7:411 BW. De rechtbank verwierp dit argument, omdat de contractuele afspraak van 'no cure no pay' niet werd doorbroken door de stilzwijgende verlenging.

Daarnaast stelde [eiser] dat Academica de vervulling van de voorwaarde had belet, wat volgens artikel 6:23 BW zou betekenen dat de voorwaarde als vervuld moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat Academica vrij was om haar beleidskeuze te maken en niet verplicht was om het project voort te zetten. Gezien deze overwegingen wees de rechtbank de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van Academica op nihil werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer: 10301565 \ CV EXPL 23-1351
proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 31 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te Hilversum,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. F.E. de Neef,
tegen
ACADEMICA UNIVERSITY OF APPLIED SCIENCES BV,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Academica,
vertegenwoordigd door haar statutair bestuurder [naam 1] .
De zitting wordt gehouden op de rechtbank in Amsterdam. Deze zitting wordt gehouden op grond van de beslissing van 10 februari 2023.
De zaak wordt behandeld door mr. T.T. Hylkema, kantonrechter, en mr. E.H. van Kolfschooten als griffier.
Aanwezig zijn:
- [eiser] , voornoemd,
- mr. De Neef, voornoemd,
- [naam 1] , statutair bestuurder van Academica,
- [naam 2] , directeur van Academica.
Tot de nagekomen stukken behoren:
- de aanvullende productie 12 van [eiser] van 17 maart 2023.
In deze zaak heeft heden een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De aantekeningen van de zitting bevinden zich in het dossier. De kantonrechter heeft bepaald dat de uitspraak mondeling zal worden gedaan.
De kantonrechter doet de volgende uitspraak.

1.De beoordeling

1.1.
Niet in geschil is dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht voor Academica. Die werkzaamheden bestonden uit het werven van interim-directeuren die vervolgens door Academica zouden worden geplaatst bij onderwijsinstellingen. [eiser] eist betaling van zijn gewerkte uren en betaling van de afgesproken margevergoeding. [eiser] eist in deze procedure bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. Academica te veroordelen tot betaling van € 7.560, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 19 oktober 2022;
II. Academica te veroordelen tot betaling van € 738 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. Academica te veroordelen tot betaling van € 14.400 terzake van het overeengekomen aandeel van [eiser] in de opslag van 30% over de honoraria van de te plaatsen interim-directeuren;
IV. Academica te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
1.2.
[eiser] legt aan zijn vordering de afspraken die hij met Academica heeft gemaakt ten grondslag. [eiser] wil dat Academica deze afspraken nakomt.
1.3.
De afspraken tussen [eiser] en Academica zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst met een looptijd van 1 juli 2021 tot 30 juni 2022. In deze overeenkomst is over betaling van de werkzaamheden van [eiser] het volgende opgenomen:
“(…) 5.3 Tot uitbetaling van de opgebouwde verrichte werkzaamheden aan Opdrachtnemer [ [eiser] ] wordt overgegaan nadat Partijen daadwerkelijk inkomsten genereren via de geplaatste interim-directeuren. (…)”
1.4.
Academica noemt deze afspraak over betaling aan [eiser] een ‘no cure no pay-afspraak’. Zo zou je deze afspraak inderdaad kunnen zien.
1.5.
Vaststaat in ieder geval dat de genoemde voorwaarde niet is vervuld; er zijn geen interim-directeuren die door [eiser] zijn geworven ingezet door Academica. Dat betekent dat [eiser] in beginsel geen recht heeft op een vergoeding van zijn werkzaamheden. Dat was niet anders geweest als de overeenkomst tussen [eiser] en Academica nog steeds zou lopen.
1.6.
[eiser] heeft twee argumenten aangevoerd waarom hij toch betaald zou moeten worden: een beroep op artikel 7:411 Burgerlijk Wetboek (BW) en een beroep op artikel 6:23 BW.
1.7.
Het eerste argument (het beroep op artikel 7:411 BW) houdt in dat de overeenkomst tussen [eiser] en Academica na juli 2022 stilzwijgend is verlengd en vervolgens is opgezegd door Academica. Op grond van artikel 7:411 BW moet in dat geval een redelijk deel van het loon worden betaald, aldus [eiser] . Dat argument slaagt niet. Ook al zou de overeenkomst stilzwijgend zijn verlengd – volgens [eiser] door het blijven verrichten van werkzaamheden, onder meer het organiseren van de bijeenkomst op 7 september 2022 – dan nog doorkruist de wettelijke bepaling van artikel 7:411 BW niet de contractuele ‘no cure no pay-afspraak’ die in de overeenkomst staat. De afspraak was nu eenmaal dat [eiser] pas betaald zou krijgen als een interim-directeur zou worden ingezet en Academica daarmee inkomsten zou genereren. Die situatie heeft zich niet voorgedaan.
1.8.
Het tweede argument van [eiser] is een beroep op artikel 6:23 BW. In dit artikel staat in lid 1:
“Wanneer de partij die bij de niet-vervulling belang had, de vervulling heeft belet, geldt de voorwaarde als vervuld, indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen.”
Met andere woorden, als betaling afhankelijk is van vervulling van een voorwaarde en de andere contractspartij belet/ verhindert dat die voorwaarde wordt vervuld, dan moet onder omstandigheden toch betaald worden.
Maar dan moet wel komen vast te staan dat Academica de vervulling van die voorwaarde daadwerkelijk heeft belet. Daar is geen sprake van. Academica heeft een andere beleidskeuze gemaakt, door te stoppen met het project om interim-directeuren te werven en te plaatsen. Dat stond haar vrij, Academica was niet verplicht jegens [eiser] om het project voort te zetten of de door [eiser] aangedragen interim-directeuren te plaatsen.
1.9.
De conclusie die hieruit volgt, is dat de twee argumenten van [eiser] voor betaling van zijn werkzaamheden niet slagen. Dat betekent dat [eiser] geen aanspraak kan maken op vergoeding van zijn werkzaamheden.
1.10.
De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen.
1.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Academica op nihil, omdat Academica geen griffierecht heeft betaald en procedeerde in persoon.

2.De beslissing

De kantonrechter
2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Academica tot dit vonnis vastgesteld op nihil.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de kantonrechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.