ECLI:NL:RBAMS:2023:2510

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/13/686965 / HA ZA 20-730
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage aan kosten voor herstel van de fundering van een mandelige muur en uitplaatsingskosten huurder

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een geschil tussen Cascade Alpen B.V. en Sandstenen Projecten B.V. over de bijdrage aan de kosten voor het herstel van de fundering van een mandelige muur, alsook de kosten voor het uitplaatsen van een huurder. De rechtbank heeft op 18 januari 2023 een eindvonnis gewezen waarin de verplichtingen van Sandstenen zijn vastgesteld. De procedure is voortgekomen uit eerdere tussenvonnissen waarin de rechtbank al had geoordeeld dat Sandstenen een bijdrage moest leveren aan de kosten van het funderingsherstel. De verdelingsmaatstaf werd vastgesteld op 55,15% voor Cascade en 44,85% voor Sandstenen. De rechtbank heeft deskundigenrapporten in overweging genomen om de hoogte van de kosten te bepalen en heeft vastgesteld dat Sandstenen een bedrag van € 51.076,62 moet betalen voor de bijdrage aan de kosten van het funderingsherstel, en € 6.563,24 voor de uitplaatsingskosten van de huurder. De wettelijke rente over deze bedragen is toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding. Daarnaast is Sandstenen veroordeeld in de kosten van het deskundigenbericht en de proceskosten van Cascade. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/686965 / HA ZA 20-730
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats] ,
2.
CASCADE ALPEN B.V.,
te Hilversum,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. M.W. Kox te Amsterdam,
tegen
SANDSTENEN PROJECTEN B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Sandstenen,
advocaat: mr. J.M. de Bruin te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 september 2021 (hierna: het eerste tussenvonnis),
- het tussenvonnis van 16 februari 2022 (hierna: het tweede tussenvonnis),
- het deskundigenrapport van 14 juli 2022,
- de conclusie na deskundigenrapport van [eisers] , met productie (41),
- de conclusie na deskundigenbericht van Sandstenen, met productie (21),
- de akte uitlating producties van [eisers] (om te mogen reageren op productie 21 van Sandstenen).
1.2.
De advocaat van [eisers] heeft bij conclusie na deskundigenrapport meegedeeld dat [naam] op 28 maart 2022 is overleden.
De wet bepaalt dat wanneer een partij tijdens de procedure overlijdt, de procedure op naam van de overledene wordt voortgezet, tenzij de rechtsopvolger van die partij de schorsing van het geding bij akte of exploit aan de wederpartij aanzegt zoals bepaald in artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De advocaat heeft dit geval wel gesteld dat de erfgenamen van [naam] de onderhavige procedure wensen voort te zetten, maar heeft het geding niet geschorst en namens de erfgenamen hervat overeenkomstig de artikelen 225 en 227 Rv.
Daarom zal de procedure op naam van de overledene doorlopen en wordt dit vonnis op naam van de overledene gewezen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het eerste tussenvonnis is geoordeeld dat Sandstenen moet bijdragen aan de kosten voor het funderingsherstel van de mandelige muur. In het eerste tussenvonnis is ook de verdelingsmaatstaf vastgesteld: 55,15% van de kosten van de fundering komen voor rekening van [eisers] en 44,85% voor rekening van Sandstenen. De hoogte van gemaakte kosten was ook in geschil en daarvoor heeft de rechtbank toen bepaald dat partijen zich nog bij akte over een aantal punten mochten uitlaten (r.o. 4.22 eerste tussenvonnis):
voor [eisers] een onderbouwing van de kosten van de fundering van de mandelige muur (zie r.o. 4.15 eerste tussenvonnis);
voor beide partijen: het voornemen van de rechtbank om een deskundige te benoemen om te bepalen welke kosten noodzakelijk waren voor het funderingsherstel. (zie r.o. 4.17 eerste tussenvonnis);
voor [eisers] een onderbouwing van de kosten van de uitplaatsing van de huurder (zie r.o. 4.19 eerste tussenvonnis);
voor [eisers] een onderbouwing dat [naam] de kosten voor fundering van de mandelige muur in privé heeft betaald en de btw daarom niet heeft kunnen verrekenen (zie r.o. 4.21 eerste tussenvonnis).
In het tweede tussenvonnis is vervolgens de deskundige, de heer Van der Stoel van Crux Engineering (hierna: de deskundige), als deskundige benoemd om het genoemde punt b. te onderzoeken. In zijn rapport van 14 juli 2022 heeft de deskundige de onderzoeksvragen beantwoord. Daardoor zijn nu alle vier de openstaande punten (a. t/m d.) uit het eerste tussenvonnis door partijen ofwel de deskundige beantwoord waardoor de rechtbank een eindoordeel kan geven over de bijdrage aan de kosten van het funderingsherstel en het bedrag dat Sandstenen aan [eisers] zal moeten betalen.
a. Onderbouwing kosten fundering mandelige muur
2.2.
Bij akte na het eerste tussenvonnis heeft [eisers] de totale gezamenlijke kosten van fundering herberekend op € 153.872,95 (inclusief BTW), op basis van een door DBA aangepast rapport, overgelegd als productie 39 aan de zijde van [eisers] heeft daarop zijn eis gewijzigd, zoals vastgesteld bij het tweede tussenvonnis (zie r.o. 2.1). [eisers] heeft de facturen overgelegd van de verschillende posten. Sandstenen heeft deze facturen voor een groot deel betwist. Ter onderbouwing van haar betwisting heeft Sandstenen hierover de heer Van Elshout van One Expertise B.V. gevraagd om het rapport van DBA te beoordelen. Op basis van deze standpunten zullen de posten achtereenvolgens worden beoordeeld.
-
kosten De Betonhoeve – [eiser]
2.3.
[eisers] heeft zes facturen van De Betonhoeve en zes betalingsbewijzen van corresponderende bedragen die door [eisers] zijn betaald, overgelegd. Sandstenen heeft tegen de factuur van 12 december 2019 ter hoogte van € 24.200 met nummer 2019199, verweer gevoerd omdat deze volgens haar niet correspondeert met het betalingsbewijs van 26 februari 2020 dat er € 24.200 is betaald, omdat de betalingsomschrijving hiervan ‘2020027’ is. Ook is deze factuur pas 11 weken later betaald. Dit samen duidt er op dat de betaling van 26 februari 2020 niet ziet op de factuur van 12 december 2019, aldus Sandstenen. De rechtbank gaat hier niet in mee. De bedragen van de factuur en het betalingsbewijs komen overeen. Niet is duidelijk waar de betaling van [eisers] aan De Betonhoeve anders op zou zien. De omschrijving op de factuur is ook ‘ [adres] ’, dat deze factuur dus geldt voor dit project staat vast. En of [eisers] nu via het betalingsbewijs van 26 februari 2020 heeft betaald of middels een andere, niet overgelegde, betaling maakt in zoverre niet uit, nu wel vaststaat dat de kosten van deze factuur ter hoogte van € 24.200 onder dit project vallen.
-
kosten De Betonhoeve - Cascade
2.4.
[eisers] heeft twee facturen van De Betonhoeve en een rekeningafschrift van Cascade overgelegd. Sandstenen betoogt dat van de factuur van 15 mei 2020 ter hoogte van € 12.100 maar een bedrag van € 10.000 is betaald. Sandstenen merkt wel op dat er ook nog een bedrag aan De Betonhoeve is betaald van € 2.100, maar dit zou niet op deze factuur zien omdat de betalingsomschrijving niet overeenkomt. Hetzelfde standpunt neemt Sandstenen in voor de factuur van 1 mei 2020 ter hoogte van € 18.150,-. Hiervan zou € 9.075 zijn betaald, en er is wel nog een keer een bedrag van € 9.075 door Cascade aan De Betonhoeve betaald, maar dit zou ook niet zien op de factuur van 1 mei 2020 omdat de betalingsomschrijvingen wederom niet overeenstemmen.
Net zoals bij het vorige punt gaat de rechtbank hier niet in mee. [eisers] heeft voldoende aangetoond dat De Betonhoeve betaling heeft gevraagd voor dit project en daarvoor de desbetreffende facturen heeft gestuurd. Bovendien kloppen de betaalde bedragen (opgeteld) exact bij de desbetreffende facturen, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat Cascade daarmee de facturen heeft betaald.
-
begeleidingskosten
2.5.
Voor de begeleidingskosten die [eisers] vordert, heeft hij zes facturen en betalingsbewijzen overgelegd; één van DBA en vijf van Amstede. Deze komen in de begroting van DBA (productie 39) terug in de posten 295 tot en met 300. Het gaat om een totaalbedrag van € 11.740,94 exclusief BTW, waarvan € 9.077 exclusief BTW als gezamenlijk is aangemerkt.
2.6.
Sandstenen heeft terecht als verweer gevoerd dat dit allemaal zeer oude facturen zijn die zien op de periode van 17 november 2014 tot en met 21 november 2016. Daarbij ontbreekt bij sommige facturen de specificatie zodat niet is te controleren waar de facturen precies betrekking op hebben. Op basis van de feiten zoals geformuleerd in het eerste tussenvonnis zijn de eerste besprekingen tussen partijen over eventueel gezamenlijk funderingsherstel in 2016 geweest (zie r.o. 2.5 eerste tussenvonnis), maar zijn deze pas in 2019 meer geïntensiveerd. Drie facturen zijn al van voor 2016, zodat er geen aanleiding is om deze mee te nemen in de begroting van de kosten van dit funderingsherstel. Drie facturen zijn uit 2016. Het gaat in ieder geval om de factuur van DBA van 21 november 2016 (factuurnummer [fact.nr. 1] ). Maar daarin wordt verwezen naar een ‘bijgaande’ specificatie die ontbreekt. Daardoor is niet te controleren waar deze factuur op ziet. Op de facturen van Amstede van 22 april 2016 (factuurnummer [fact.nr. 3] ) en 21 maart 2016 (factuurnummer [fact.nr. 2] ) staat weliswaar een verwijzing naar [adres] , maar verder is niet duidelijk op welke werkzaamheden deze factuur ziet en waarom [eisers] begeleiding hiervoor heeft gevraagd van Amstede, mede gelet op het eerder genoemde feit dat in 2016 er slechts verkennende besprekingen hebben plaatsgevonden tussen partijen.
Dit betekent dat posten 295 tot en met 300 uit het totaal kostenoverzicht niet worden meegenomen, het bedrag van 9.077 exclusief BTW zal bij de conclusie van het totaal worden afgehaald.
- leges, technische onderzoeken en advies
2.7.
[eisers] heeft in totaal dertien facturen overgelegd van kosten die hij heeft gemaakt voor technische onderzoeken en advies. Sandstenen betwist deze facturen en voert ter onderbouwing het rapport van One Expertise aan. De verschillende facturen zullen achtereenvolgens worden beoordeeld.
Ad 1 factuur gemeente Amsterdam
2.8.
Deze factuur van de gemeente Amsterdam ziet op de betaling van de gemeentelijke leges ter hoogte van € 6.906. [eisers] heeft 77% van dit bedrag toegerekend aan de fundering van de mandelige muur. Voor dat percentage heeft [eisers] aangeknoopt bij het gedeelte van de aanneemsom dat hij toerekent aan het gezamenlijk funderingsherstel (zie de posten 279 en 280 van het overzicht van DBA, productie 39). Sandstenen betwist dit percentage omdat hij meent dat slechts een klein deel van de leges van de grote verbouwing/renovatie van [eisers] zou zien op de mandelige muur, in ieder geval een kleiner percentage dan 77%.
De rechtbank oordeelt dat het klopt dat een deel van de leges zijn toe te rekenen aan de wens van het uitdiepen van de kelder. Nu blijkbaar niet meer te achterhalen is hoeveel de leges zouden zijn geweest zonder het uitdiepen van de kelder, acht de rechtbank het redelijk om aan te knopen bij de verdeling van de aanneemsom. Sandstenen heeft in ieder geval onvoldoende onderbouwd waarom dit een kleiner deel zou moeten zijn. Zoals hierna onder randnummer 2.26 zal blijken, stelt de rechtbank dit percentage bij naar 66%. Dit betekent dat van de door [eisers] betaalde leges een bedrag van € 4.557,96 zal worden toegerekend aan het gezamenlijk funderingsherstel.
Ad 2 factuur Balenco asbest
2.9.
Sandstenen betoogt dat de factuur van Balenco die ziet op asbestinventarisatie niet aan de fundering van de mandelige muur mag worden toegerekend omdat [eisers] dit moest laten doen vanwege de grote verbouwing/ renovatie. [eisers] heeft echter voldoende toegelicht dat asbestinventarisatie verplicht is op grond van de omgevingsvergunning en ook als verplichting is opgelegd aan de aannemer De Betonhoeve. Een omgevingsvergunning was immers ook verplicht voor de fundering van de mandelige muur. Deze factuur mag dus ook in het kostenoverzicht worden meegenomen.
Ad 3 Adviesburo Zwijndrecht
2.10.
[eisers] heeft een factuur overgelegd van adviesburo Zwijndrecht ter hoogte van € 181,50 (inclusief BTW). De factuur ziet op het controleren van een offerte. Sandstenen betoogt dat dergelijke kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. [eisers] heeft vervolgens toegelicht dat door het inschakelen van dit adviesbureau de offerte van De Betonhoeve met circa € 5.000 naar beneden is bijgesteld. Dit is dus in voordeel van beide partijen. Ook gezien de geringe hoogte van de factuur van het adviesbureau van € 181,50 en het opgeleverde bedrag van € 5.000, mag deze factuur worden meegenomen in het kostenoverzicht.
Ad 4 factuur Back milieu-advies
2.11.
De factuur van Back milieu-advies ziet op bodemsanering. Sandstenen betoogt dat dit nodig was voor het uitdiepen van de kelder en onderbouwt dit met het rapport van One Expertise. Bodemsanering is echter ook nodig voor de fundering zo heeft [eisers] voldoende toegelicht dus deze kosten moesten sowieso gemaakt worden ongeacht het uitdiepen van de kelder.
Ad 5 Factuur Hektec
2.12.
De factuur van Hektec ziet op ‘paaladvies en wijziging paaladvies’ ter hoogte van € 566,25 (exclusief BTW). Dit advies zal nodig zijn geweest voor de hele fundering zodat Sandstenen terecht heeft opgemerkt dat slechts een deel ziet op de mandelige muur. Het lijkt echter redelijk om ook hiervoor aan te sluiten bij de verdeling van de aanneemsom (66% gezamenlijk)..
Ad 6-9 facturen B&V raadgevend ingenieurs
2.13.
[eisers] heeft vier facturen overgelegd van B&V raadgevend ingenieurs die zouden zien op de fundering van de mandelige muur. De omschrijvingen op de facturen zijn te beperkt. Het bevat de omschrijving ‘funderingsherstel’ of ‘conform offerte’. B&V raadgevend ingenieurs hebben berekeningen gemaakt voor de verdeelsleutel, maar ze zouden ook kunnen zien op berekeningen voor de verbouwing/ renovatie van [eisers] Zonder nadere toelichting van [eisers] is niet te controleren waar deze facturen op zien. [eisers] heeft deze toelichting niet gegeven. De facturen worden dan ook niet meegenomen in het totaalkosten overzicht. Dat betekent dat de posten 286 tot en met 289 uit het kostenoverzicht van DBA van productie 39 geheel voor rekening van [eisers] dienen te komen.
Ad 10-12 facturen PJ milieu
2.14.
[eisers] heeft drie facturen van PJ Milieu overgelegd die onder meer zien op “berekening hydrologische invloed kelder” en een saneringsplan. Sandstenen betwist deze facturen omdat deze kosten alleen nodig waren vanwege het uitdiepen van de kelder, betoogt zij. [eisers] stelt dat deze kosten niet alleen nodig waren voor het uitdiepen van de kelder, maar ook voor de fundering van de mandelige muur, maar heeft dit standpunt, gezien in het licht van de omschrijving van de eerste factuur, onvoldoende onderbouwd. Deze kosten zullen dan ook voor rekening van [eisers] komen.
Ad 13 Amstede
2.15.
[eisers] heeft een factuur overgelegd van Amstede met daarbij de omschrijving ‘bodemsondering + paaladvies (offerte bijgesloten)’ van december 2014. De desbetreffende offerte is niet overgelegd. Daardoor is niet te controleren waar deze kosten op zien. Bovendien dateert deze factuur van ver voor de eerste besprekingen tussen partijen. Deze factuur zal volledig voor rekening van [eisers] komen.
Conclusie ten aanzien van leges, technische onderzoeken en advies
2.16.
De opgevoerde facturen van B&V raadgevend ingenieurs, PJ milieu en Amstede kunnen niet worden toegerekend aan het funderingsherstel van de mandelige muur. De overige facturen wel voor een gedeelte van 66%. Opgeteld komt dat op een bedrag van € 6.419,99 in plaats van het door DBA begrote bedrag van € 14.132,27. In verband met deze posten zal dus een correctie worden toegepast van (€ 14.132,27 - € 6.419,99) € 7.712,28.
-
slotfactuur De Betonhoeve
2.17.
[eisers] heeft twee facturen overgelegd van De Betonhoeve. De eerste factuur van 3 juni 2020 (factuurnummer 2020128) ter hoogte van € 5.433,72 (exclusief BTW) is volgens [eisers] een slotfactuur die hij betwist en daarom niet is betaald. De tweede factuur betreft een creditfactuur van 25 juni 2020 (factuurnummer 2020155) ter hoogte van € 2.992,59 (exclusief BTW). In het overzicht van DBA, in post 96, is een bedrag van € 2.088,46 in mindering gebracht op de totale kosten. Dit verschil tussen deze bedragen is door [eisers] niet toegelicht. De rechtbank zal daarom het standpunt van Sandstenen volgen dat het volledige bedrag van € 2.992,59 in mindering moet worden gebracht. In verband hiermee dient een correctie van € 904,13 te worden toegepast.
b. noodzakelijke kosten
2.18.
In het eerste tussenvonnis is aan de orde gekomen dat Sandstenen heeft betwist dat bepaalde posten noodzakelijk waren voor fundering van de mandelige muur. Dit betreft met name: i) de plaatsing van een damwand, ii) de tafelconstructie, iii) extra graafwerk, iv) extra grondkosten en v) afpompen grondwater. Volgens Sandstenen zijn deze werkzaamheden alleen verricht voor het uitdiepen van de kelder en waren deze niet nodig voor het funderingsherstel. Om dit te onderzoeken is een deskundige benoemd. Aan de deskundige zijn de vragen voorgelegd of de punten i-v (zoals hiervoor genoemd) noodzakelijk waren voor het funderingsherstel, en of de gemaakte kosten hiervan kunnen worden toegerekend aan het funderingsherstel (r.o. 3.1 tweede tussenvonnis).
2.19.
De deskundige heeft per punt i-v van de hiervoor genoemde posten de noodzakelijkheid en de kosten beoordeeld. Bij elke post kwam de deskundige tot ongeveer dezelfde conclusie; dat door de keuze voor een bepaalde methode bepaalde werkzaamheden moeten worden uitgevoerd en daar dus ook bepaalde kosten aan zijn verbonden. Dit kan bij een alternatieve methode anders zijn, maar daar zijn dan weer andere werkzaamheden aan verbonden. De deskundige heeft bericht:
“(…) Het is belangrijk te realiseren dat alle hierboven genoemde werkzaamheden met elkaar samenhangen en dat ze niet afzonderlijk waren uit te voeren dan wel uit te sluiten. Ze zijn een consequentie van de gekozen methode van funderingsherstel. Zoals gezegd had een alternatieve methode voor herstel, dus anders dan de tafelmethode, ook mogelijk geweest, echter daar zouden weer andere, specifieke kosten aan verbonden zijn die ten opzichte van de tafelconstructie kostenverhogend zouden hebben gewerkt. (…)”
2.20.
Ten aanzien van de gevolgen daarvan voor de kosten heeft de deskundige bepaald:
“(…) Ondergetekende acht het in dit stadium en gezien de absolute omvang van de kosten niet opportuun om alternatieve methoden uit te werken en te beprijzen om deze verschillen inzichtelijk te maken. Huidige prijsontwikkelingen in de markt maken het opstellen van dergelijke begrotingen met terugwerkende kracht bovendien nog eens extra complex en tijdrovend. Ondergetekende heeft derhalve indicatief gekeken naar een aantal alternatieve uitvoeringswijzen / oplossingen en aan de hand daarvan een meer pragmatische benaderingswijze gekozen, door een inschatting te maken van welke besparing een andere methode gehad zou kunnen hebben ten opzichte van de nu gekozen methode.
De conclusie is dan, dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, de kosten van zo een alternatief minimaal de helft zouden hebben bedragen van de nu onder (I) opgenomen kosten, waardoor dus minimaal de helft van deze kosten zouden moeten worden toegerekend aan het funderingsherstel. (…)”
Kortom, de bestreden werkzaamheden hangen alle samen met de gekozen methode. Bij een alternatieve methode was het één duurder geweest en het andere misschien goedkoper. De deskundige ‘schat’ de besparing bij een andere funderingsmethode (de rechtbank begrijpt: zonder uitdiepen van de kelder) op minimaal de helft van de kosten.
2.21.
Zowel [eisers] als Sandstenen hebben op het rapport van de deskundige gereageerd. Hierbij hebben zij echter grotendeels dezelfde punten aangedragen die zij ook al hadden aangedragen bij de concept-versie van het deskundigenrapport. De deskundige heeft dus de reactie op de door partijen aangedragen opmerkingen al in zijn definitieve deskundigenrapport verwerkt.
Ten aanzien van de gevolgen van de te maken kosten heeft [eisers] betoogd dat toewijzing van de helft van de kosten aan het funderingsherstel de ondergrens zou moeten zijn. [eisers] meent dat dit hoger moet zijn.
Sandstenen heeft juist aan de hand van een nieuwe berekening door haar deskundige Strackee, betoogd dat slechts een bedrag van € 3.009 kon worden toegerekend. Dit komt doordat Strackee de kosten van de damwand en de tafelconstructie op nul zet omdat dit alleen nodig zou zijn geweest vanwege het uitdiepen van de kelder.
2.22.
De rechtbank knoopt aan bij het deskundigenbericht. Zij heeft de opmerkingen van [eisers] en Sandstenen gelezen, maar merkt daarover op dat de conclusie van de deskundige helder is, in die zin dat is toegelicht dat nu eenmaal is gekozen voor de tafelconstructie en daar bepaalde kosten aan zijn verbonden. Als was gekozen voor een andere methode waren sommige posten hoger geweest en sommige posten misschien lager. Dit is alleen lastig achteraf vast te stellen. In ieder geval concludeert de deskundige niet dat zonder het uitdiepen van de kelder de tafelconstructie en de damwand in het geheel niet nodig waren geweest, zoals Strackee betoogt. Waarbij het nog opmerking verdient dat de damwand wellicht niet volledig nodig zou zijn geweest (pagina 2 deskundigenrapport), maar dat anders het funderingsherstel wel lastig zou kunnen zijn geweest en de damwand daarom een logische keuze was. Daarom is het ook redelijk om deze kosten van de damwand mee te nemen.
2.23.
Dit betekent dat van de posten i-v minimaal de helft van de gestelde bedragen (genoemd in r.o. 3.1 van het tweede tussenvonnis) kan worden toegerekend aan het funderingsherstel. De helft van € 31.165 (€ 10.192 + € 10.958 + € 4.651 + € 3.240 + € 2.124) komt uit op een bedrag van € 15.582,50.
2.24.
Uit het overzicht van DBA (productie 39) maakt de rechtbank op dat [eisers] de volgende bedragen aan het funderingsherstel had toegerekend:
Plaatsing damwand (post 38) à € 10.192;
Tafelconstructie (post 57) à € 10.958;
Extra graafwerk (post 30) à € 1.985,20;
Extra grondkosten (post 33) à € 3.150;
Afpompen grondwater (post 41) à € 2.950.
Opgeteld is dit een bedrag van € 29.235,20. Op deze posten moet dus een correctie worden aangebracht van (€ 29.235,20 - € 15.582,50) € 13.652,70. Dat betekent dat bij de directe bouwkosten (post 232) het aandeel ‘gezamenlijk’ met € 13.652,70 wordt verminderd en het aandeel ‘nr. 53’ ( [eisers] ) met datzelfde bedrag wordt vermeerderd.
2.25.
Deze correctie heeft ook gevolgen voor de toegerekende algemene bouwplaatskosten (3%), de algemene kosten (4%), en de winstopslag (5%). Dit levert een aanvullende correctie op van € 1.703,31.
2.26.
De correctie heeft bovendien gevolgen voor de verhouding tussen de gezamenlijke kosten en de kosten die alleen voor rekening van [eisers] komen. Deze verhouding is na de correctie niet langer 77% tegenover 23% maar 66% tegenover 34%. Dit percentage is hiervoor reeds toegepast bij de berekening van de leges en de kosten van technisch onderzoek en advies.
d. verrekenen BTW
2.27.
[eisers] heeft gesteld dat [naam] de kosten voor de fundering van de mandelige muur in privé heeft betaald en de BTW daarom niet heeft kunnen verrekenen. Onderbouwing van deze stelling ontbrak en daarom heeft de rechtbank [eisers] in de gelegenheid gesteld om dit te onderbouwen. [eisers] heeft van de facturen die zij heeft overgelegd ook van elk een betalingsbewijs overgelegd. Hieruit blijkt dat alle facturen door [naam] zijn betaald, behalve de facturen van de Betonhoeve die door Cascade zijn betaald (productie 39B). Sandstenen heeft dit verder niet betwist. [eisers] heeft ook een verklaring in het geding gebracht van zijn boekhouder, de heer Mulder, die verklaart dat niet geopteerd is voor belaste verhuur, zodat over de huurinkomsten geen btw wordt afgedragen en de BTW op betaalde facturen niet kan worden teruggevraagd. Hierdoor staat voldoende vast dat de kosten van de fundering van de mandelige muur door [naam] in privé zijn betaald en dat de bijdrageplicht van Sandstenen ook geldt voor de betaalde BTW. [eisers] heeft dit correct in het overzicht van DBA (productie 39) verwerkt, door over alle gemaakte kosten BTW te rekenen, behalve over de facturen die door Cascade zijn betaald, hiervoor is weer een mindering aangebracht (zie post 304 en 305).
Tussenconclusie bijdrage funderingsherstel
2.28.
Het overzicht van DBA (productie 39) bevat alle kostenposten die [eisers] meerekende voor de totale kosten van het funderingsherstel. [eisers] kwam uit op een totaalbedrag van € 153.873 (inclusief BTW).
2.29.
Zoals hiervoor is toegelicht moeten een aantal bedragen in mindering worden gebracht: € 9.077,- (2.6), € 7.712,28 (2.16), € 904,13 (2.17), € 13.652,70 (2.24) en € 1.703,31 (2.25), allen exclusief BTW.
2.30.
Daardoor moet in totaal een bedrag van € 33.049,42 (exclusief BTW) in mindering worden gebracht op het kostenoverzicht. Dat is een bedrag van € 39.989,80 inclusief BTW. Indien dit bedrag in mindering wordt gebracht op het totaal van € 153.873, komen de totale kosten van funderingsherstel uit op € 113.883,20.
2.31.
Op basis van de verdeelsteutel van 44,85% komt een bedrag van € 51.076,62 voor rekening van Sandstenen.
c. kosten uitplaatsen huurder
2.32.
[eisers] heeft bij akte een definitieve berekening van de kosten van het uitplaatsen van de huurder gemaakt, hij begroot dit op € 39.957,93. Dit bedrag is opgebouwd uit: € 23.414 gemiste huur voor 8 maanden, € 9.563,93 herstel afwerkniveau winkel, € 5.480 schilderwerk winkelpui en -deur, € 1.000 vergoeding winstderving, € 500 nieuw alarm. Sandstenen heeft deze bedragen grotendeels betwist.
2.33.
Zoals overwogen in het eerste tussenvonnis vallen de kosten van het uitplaatsen van de huurder onder de bijdrageplicht van artikel 5:65 BW omdat de kosten noodzakelijk waren om de mandelige muur te funderen (r.o. 4.18 eerste tussenvonnis). Dit betekent echter niet dat alle door [eisers] gevorderde kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
2.34.
Ten eerste had [eisers] de huurderving bij dagvaarding begroot op basis van vijf maanden. Bij akte na het eerste tussenvonnis was dat dit opeens acht maanden. Niet is onderbouwd waarom dit opeens acht maanden zou zijn, dus wordt uitgegaan van vijf maanden. De huurprijs van € 2.926,75 per maand is verder niet betwist.
Sandstenen heeft alleen betwist dat [eisers] niet BTW-belast heeft verhuurd. Die discussie is hiervoor onder 2.27al beslecht. [eisers] hoeft in dit kader niet, zoals Sandstenen betoogt, de oude huurovereenkomst te overleggen.
Dit maakt dat Sandstenen moet bijdragen in de gederfde huur van vijf maanden x huurprijs € 2.926,75 = € 14.633,75.
2.35.
De overige posten, afwerken van de winkel, schilderwerk van de winkelpui en deur, vergoeding voor de winstderving en een nieuw alarm worden niet toegewezen. [eisers] heeft niet voldoende onderbouwd waarom deze kosten voor vergoeding in aanmerking dienen te komen en Sandstenen heeft deze posten wel gemotiveerd betwist. Sandstenen heeft aangevoerd dat [eisers] niet verplicht zou zijn geweest op basis van het ROZ-model voor verhuur bedrijfsruimte om zorg te dragen voor het afwerken van de winkel en het compenseren van de winstderving. [eisers] heeft hierna wel aangegeven dat hij niet heeft verhuurd conform het ROZ-model maar goede afspraken heeft gemaakt met de huurder om diens medewerking te verkrijgen. Alleen heeft [eisers] nagelaten om inzicht in deze afspraken te geven. Daardoor heeft [eisers] onvoldoende onderbouwd, in het licht van de betwisting van Sandstenen waarom zij deze kosten ook van Sandstenen kan vorderen. Het feit dat [eisers] uit eigen keuze bepaalde kosten heeft vergoed aan haar huurder maakt nog niet direct dat Sandstenen daar dan ook aan moet bijdragen.
2.36.
Op basis van de verdeelsleutel zal Sandstenen een bedrag van € 6.563,24 (44,85 % over € 14.633,75) moeten betalen vanwege het uitplaatsen van de huurder van [eisers]
Conclusie en kosten
2.37.
Op basis van het voorgaande is de conclusie dat Sandstenen voor de bijdrage aan de kosten van het funderingsherstel een bedrag van € 51.076,62 moet betalen en voor het uitplaatsen van de huurder een bedrag van € 6.563,24.
De wettelijke rente hierover zal zoals gevorderd worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
2.38.
Sandstenen zal veroordeeld worden in de kosten van het deskundigenbericht. Sandstenen zal namelijk alsnog veroordeeld worden in een (groot) deel van de kosten van de fundering. Het deskundigenbericht is nodig geweest ter vaststelling hiervan.
[eisers] heeft (bij voorschot) het bedrag van het deskundigenbericht ter hoogte van € 4.658,50 betaald, zodat Sandstenen zal worden veroordeeld om dit bedrag aan [eisers] te betalen.
2.39.
[eisers] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eisers] heeft gesteld dat buitengerechtelijke kosten zijn verricht en dat deze bij brief van 26 mei 2020 zijn aangezegd. Sandstenen betwist dit en betoogt dat niet voldoende is gebleken dat de buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Nu [eisers] de brief van 26 mei 2020 met de aanzegging niet heeft overgelegd en verder niet heeft gesteld waaruit de buitengerechtelijke werkzaamheden blijken, heeft hij onvoldoende gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
2.40.
Sandstenen is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Sandstenen op basis van het toegewezen bedrag. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
87,99
- griffierecht
2.042,00
- salaris advocaat
3.342,00
(3,00 punten × € 1.114,00)
Totaal
5.471,99
2.41.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.42.
Sandstenen heeft tot slot verzocht om, als de vorderingen van [eisers] (deels) worden toegewezen, de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Op grond van artikel 233 Rv moeten de belangen van beide partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of het belang van degene die de veroordeling verkrijgt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. In beginsel wordt er van uit gegaan dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben (Hoge Raad 27 februari 1998,
NJ1998/512). Sandstenen heeft in dit geval wel aangevoerd dat zij waarschijnlijk toch in hoger beroep zal gaan, en een eventuele veroordeling een aanslag zal zijn op haar liquiditeit. Maar Sandstenen heeft niet nader geconcretiseerd dat er is sprake is van een reëel restitutierisico, zodat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Sandstenen om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 51.076,62, aan bijdrage kosten funderingsherstel, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 7 juli 2020, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Sandstenen om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 6.563,24, aan bijdrage uitplaatsingskosten huurder, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 7 juli 2020, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Sandstenen om aan [eisers] te betalen de kosten van het deskundigenbericht ter hoogte van € 4.658,50,
3.4.
veroordeelt Sandstenen in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 5.471,99,
3.5.
veroordeelt Sandstenen in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als Sandstenen niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.