ECLI:NL:RBAMS:2023:2477

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
13/225284-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in Amsterdam

Op 21 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige man, die op 26 februari 2022 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig voorval waarbij hij samen met een medeverdachte twee mannen heeft aangevallen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. Tijdens de zitting op 7 april 2023 heeft de officier van justitie, mr. A. Bouwman, gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw P.A.Th. Lemmers, pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden en getuigenverklaringen die de gewelddadige handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte bevestigden. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.225284.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/225284-22
Datum uitspraak: 21 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Bouwman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw P.A.Th. Lemmers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 26 februari 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
feit 1:
-
primair: poging tot doodslag op [slachtoffer 1] samen met een ander;
-
subsidiair: poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] samen met een ander;
feit 2:
-
primair: poging tot doodslag op [slachtoffer 2] ;
-
subsidiair: poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] samen met een ander;
feit 3:
gezamenlijke openlijk geweld plegen tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 26 februari 2022 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair. Uit het dossier komt niet voldoende duidelijk naar voren waar en hoe vaak [slachtoffer 1] tegen het hoofd is geraakt.
Wel acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan feit 1 subsidiair, de poging tot zware mishandeling.
Ook vindt de officier van justitie dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan feit 2 primair. Er is herhaaldelijk tegen het hoofd van [slachtoffer 2] getrapt en geschopt. [slachtoffer 2] ligt vanaf de eerste klap roerloos op de grond. Er zijn meerdere geweldshandelingen verricht van dusdanige aard dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] daardoor zou komen te overlijden.
Beide feiten heeft verdachte met zijn medeverdachte gepleegd, hetgeen blijkt uit het feit dat ze samen op pad waren, zij elkaar afwisselen in de geweldhandelingen, en ook samen de plek verlieten. Gelet op het voorgaande acht de officier van justitie de gezamenlijke openlijke geweldpleging (feit 3) ook bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in de feiten 1 primair en 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte enig opzet had op het intreden van de dood. Voor het overige heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt – evenals de officier van justitie en de raadsvrouw – dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en zijn medeverdachte slaan en trappen tegen het lichaam [slachtoffer 1] , en dat [slachtoffer 1] minimaal een keer tegen zijn hoofd geschopt terwijl hij op de grond lag. Uit het dossier blijkt echter onvoldoende met welke mate van kracht er getrapt is en welk deel van het hoofd geraakt is. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat door het trappen tegen het hoofd de aanmerkelijke kans is ontstaan dat [slachtoffer 1] hierdoor zou komen te overlijden. Om die reden wordt verdachte vrijgesproken van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
Ook acht de rechtbank – met de raadsvrouw – niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] . De rechtbank heeft op de ter zitting getoonde camerabeelden waargenomen dat verdachte en zijn medeverdachte meerdere keren met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer 2] hebben geschopt, en tegen zijn hoofd hebben geslagen, ook nadat hij weerloos op de grond lag. De beelden, die duidelijker zijn dan de beelden van mishandeling van [slachtoffer 1] , laten heftig geweld tegen [slachtoffer 2] zien. Dat gegeven alleen is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is namelijk nodig dat de rechtbank feiten en omstandigheden vaststelt op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de kans op het intreden van de dood aanmerkelijk was. Uit de beelden van de mishandeling van [slachtoffer 2] en de overige stukken uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende met welke kracht hij is geschopt en geslagen en waar op zijn hoofd hij geraakt is, zodat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] door de mishandeling zou komen te overlijden. Dit betekent dat verdachte ook van feit 2 primair wordt vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat dat de geweldshandelingen van verdachte en zijn medeverdachte tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn aan te merken als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en aan [slachtoffer 2] . In de gedragingen van verdachte en de medeverdachte, zoals waar te nemen op de camerabeelden, ligt besloten dat zij het opzet hebben gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Immers, zij hebben zich geen enkel moment bekommerd om het lot van de slachtoffers, terwijl deze weerloos op de grond lagen. Ze hebben elkaar ook niet tot de orde geroepen, maar zijn doorgegaan met slaan en schoppen, zelfs toen [slachtoffer 2] met zijn hoofd ophoog probeerde te komen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte als medepleger van zowel de mishandeling van [slachtoffer 1] als die van [slachtoffer 2] kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte heeft verklaard met zijn medeverdachte op pad te zijn geweest. Ze raakten verwikkeld in een woordenwisseling die uitmondde in een gevecht. Beide verdachten hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , afwisselend, geslagen en geschopt. De rollen van verdachte en zijn medeverdachte kunnen als inwisselbaar worden beschouwd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen bij de feiten 1 en 2 acht de rechtbank ook de openlijke geweldpleging (feit 3) bewezen. Verdachte heeft bekend met zijn medeverdachte aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te hebben geslagen en geschopt op de Herengracht in Amsterdam. De aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben hierover verklaard en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen die aangiftes. Op de foto’s in het dossier is te zien er bij [slachtoffer 1] rode krassen in de nek en bij [slachtoffer 2] een snijwond boven het rechteroog is ontstaan als gevolg van het geweld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 26 februari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen, in elk geval eenmaal, met kracht,
- met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 1] heeft geschopt, en
- tegen het hoofd en het bovenlichaam van [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
op 26 februari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2]
- met kracht op het hoofd heeft geslagen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] met zijn hoofd tegen de grond ten val is gekomen, en
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag meermalen tegen het hoofd, althans het bovenlichaam, met geschoeide voet heeft geschopt, en
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag die [slachtoffer 2] (meermalen) op het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 3:
op 26 februari 2022 te Amsterdam, openlijk, te weten aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door
die [slachtoffer 1]
- meermalen met kracht tegen het hoofd te slaan en,
- terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag meermaals met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en bovenlichaam van [slachtoffer 1] te schoppen
en
die [slachtoffer 2]
- meermalen met kracht tegen het hoofd, in elk geval tegen het bovenlichaam, te slaan en
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag meermaals tegen het hoofd, althans het bovenlichaam, met geschoeide voet te schoppen en
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag meermaals op en tegen het hoofd, althans het bovenlichaam te slaan,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een blauw rechteroog, gezwollen linkerwang, rode krassen aan de linkerkant van de nek en een gezwollen rechter oor en neus voor [slachtoffer 1] en een snijwond boven het rechteroog voor [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft een lagere strafmaat bepleit omdat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair en 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Bij strafoplegging moet sterk rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook heeft zij zich verzet tegen gevangenneming.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met een ander tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een ander. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in vereniging. Dat zijn ernstige feiten. Met zijn handelen heeft verdachte laten zien op geen enkele manier respect te hebben voor de lichamelijk integriteit en gezondheid van de slachtoffers. Verdachte en zijn medeverdachte zijn flink tekeer gegaan en hebben beide aangevers nodeloos hard en zonder rem geschopt en geslagen, zelfs nadat de aangevers roerloos op straat lagen. Dat er slechts gering letsel is ontstaan, is niet te danken aan het brute handelen van verdachte. Het feit vond plaats op de openbare weg en meerdere mensen waren hiervan getuige. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
De rechtbank vindt dat slechts de oplegging van een gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) betreffende verdachte van 28 februari 2023 waaruit blijkt dat verdachte de voorgaande vijf jaar eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming & Reclassering van het Leger des Heils van 27 maart 2023, opgemaakt door [naam 2] . Daarin wordt vermeld dat als criminogene factoren het alcoholgebruik (ten tijde van de delicten) en het psychosociaal functioneren worden aangemerkt. Verdachte geeft echter aan sinds het ten laste gelegde bijna geen alcohol meer te drinken. Daar het ten laste gelegde een jaar geleden heeft plaatsgevonden en er geen andere aanwijzingen voor alcoholmisbruik zijn gevonden, lijkt dit momenteel geen risicofactor te zijn. Verdachte heeft een belast verleden met regelmatige blootstelling aan geweld, hetgeen vermoedelijk van invloed is op
zijn huidig psychosociaal functioneren. Als risicofactoren kunnen huisvesting, dagbesteding en sociaal netwerk worden aangemerkt. Verdachte is eerder in een gelijksoortig strafbaar feit met een medeverdachte veroordeeld. Ook lijkt er geen sprake te zijn van steunend sociaal netwerk. Verdachte staat sinds december 2021 onder toezicht van de reclassering inzake een ander delict. Verdachte houdt zich over het algemeen goed aan de meldplicht. Hij is aangemeld voor behandeling bij De Waag en is er een behandelplan opgesteld. Ook is verdachte (op vrijwillige basis) aangemeld voor begeleid wonen bij Indaad. Vanwege de huidige detentie moest hij een plek afwijzen. Hij blijft op de wachtlijst staan. De reclassering ziet motivatie bij betrokkene en mogelijkheden voor het inzetten van interventies binnen een toezicht. De reclassering adviseert bij veroordeling een toezicht op te leggen met twee nieuwe bijzondere voorwaarden, naast de behandeling die reeds in het lopende toezicht is opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor strafoplegging. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het feit meermalen is gepleegd, er sprake is van recidive en er meerdere slachtoffers waren.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd passend en geboden. Daarnaast wordt aan verdachte een contactverbod met beide aangevers opgelegd voor de duur van 2 jaar. De gevorderde gevangenneming wordt afgewezen bij gebrek aan gronden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.576,00 aan vergoeding van materiële schade en € 4.500,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.210 voldoende is onderbouwd. Dit bedrag ziet op een bedrag van € 200,00 voor de beschadiging van de jas, € 418,00 voor de beschadiging van de bril en € 592,00 voor de kosten voor de huishoudelijke hulp. Dit deel van de vordering moet worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De immateriële schade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook hier moet het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op het late tijdstip van indiening van de vordering. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de materiële schade in het geheel niet-ontvankelijk te verklaren nu deze onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade moet deze worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,00. De vordering van de proceskosten moet niet-ontvankelijk worden verklaard nu deze niet is onderbouwd.
8.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten 1 en 3 rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht en dat de vordering tijdig is ingediend. De gevorderde materiële schadevergoeding zal worden toegewezen tot € 975,00 voor de telefoons, de weggenomen riem en de beschadigde jas. Deze schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk. Dit geldt evenwel niet voor de schade aan de jas die wordt gematigd tot € 200,00. Deze schadevergoeding zal daarom (in zoverre) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2022). Uit de toelichting op de vordering komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk naar voren dat de kosten voor de bril, de huishoudelijke hulp en het verdwijnen van de huissleutels in causaal verband staan met de bewezen geachte feiten. Omdat een aanhouding van de zaak voor nadere bewijslevering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal de rechtbank de vordering voor deze onderdelen niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2022). De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Kosten rechtsbijstand
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank begroot deze kosten als volgt.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 508,00(1 punt à € 508,00.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten samen met medeverdachte [medeverdachte] gepleegd. De rechtbank zal verdachte hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de schade van aangevers en de proceskosten. Dat wil zeggen dat hij en zijn mededader kunnen worden aangesproken voor het hele schadebedrag, maar dat dit bedrag maar eenmaal aan de benadeelde partij betaald dient te worden.
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 830,00 aan vergoeding van materiële schade en € 3.500,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 430,00 en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade moet de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00 en voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
8.2.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op het late tijdstip van indiening van de vordering. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de materiële schade in het geheel niet-ontvankelijk te verklaren nu deze onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade moet deze worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,00. De vordering van de proceskosten moet niet-ontvankelijk worden verklaard nu deze niet is onderbouwd.
8.2.2.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten 2 en 3 rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht en dat de vordering tijdig is ingediend. De gevorderde schadevergoeding voor het materiële deel van de schade is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank voor het deel groot € 430,00 met betrekking tot de telefoon en de kleding aannemelijk voor. Deze vordering zal daarom (in zoverre) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2022). Uit de toelichting op de vordering komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk naar voren dat het verdwenen contante geld met een waarde van € 400 in causaal verband staat met de bewezen geachte feiten. Omdat een aanhouding van de zaak voor nadere bewijslevering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal de rechtbank de vordering voor dat onderdeel niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijk integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2022).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten samen met medeverdachte [medeverdachte] gepleegd. De rechtbank zal verdachte hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de schade van aangevers. Dat wil zeggen dat hij en zijn mededader kunnen worden aangesproken voor het hele schadebedrag, maar dat dit bedrag maar eenmaal aan de benadeelde partij betaald dient te worden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair:
telkens:medeplegen van poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 3:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering en houden aan aanwijzingen
Verdachte meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Reclassering op het adres Weesperzijde 70 te Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Daarbij dient hij zich te houden aan de aanwijzingen.
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in Indaad of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start wanneer er een plek vrijkomt. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ) en [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ) in onderhavige strafzaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Het contactverbod dient gecontroleerd te worden door de politie.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 975,00 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald, met uitzondering van de schadepost die zit op de telefoons.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 508,00.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.975,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 430,00 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat € 1.430,00 (zegge: duizend vierhonderddertig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 24 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mr. F.J. Lourens en mr. C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2023.