ECLI:NL:RBAMS:2023:2476

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
13/010366-23 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld in Amsterdam

Op 21 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige man, die op 26 februari 2022 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig voorval waarbij hij samen met een medeverdachte twee mannen heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijk geweld, maar niet aan poging tot doodslag. De verdachte heeft de slachtoffers meermalen geslagen en geschopt, terwijl zij weerloos op de grond lagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de materiële schadevergoeding voor [slachtoffer 1] is vastgesteld op € 975,00 en voor [slachtoffer 2] op € 430,00, met een immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 voor beide slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partijen te vergoeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.010366.23
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/010366-23 (promis)
Datum uitspraak: 21 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Bouwman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E. Bruijn naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 26 februari 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
feit 1:
-
primair: poging tot doodslag op [slachtoffer 1] samen met een ander;
-
subsidiair: poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] samen met een ander ;
feit 2:
-
primair: poging tot doodslag op [slachtoffer 2] samen met een ander ;
-
subsidiair: poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] samen met een ander ;
feit 3:
gezamenlijke openlijk geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
feit 4:
diefstal met geweld op 26 februari 2022 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair. Uit het dossier komt niet voldoende duidelijk naar voren waar en hoe vaak [slachtoffer 1] tegen het hoofd is geraakt.
Wel acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan feit 1 subsidiair, de poging tot zware mishandeling.
Ook vindt de officier van justitie dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan feit 2 primair. Er is herhaaldelijk tegen het hoofd van [slachtoffer 2] getrapt en geschopt. [slachtoffer 2] ligt vanaf de eerste klap roerloos op de grond. Er zijn meerdere geweldshandelingen verricht van dusdanige aard dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] daardoor zou komen te overlijden. Beide feiten heeft verdachte met zijn medeverdachte gepleegd, hetgeen blijkt uit het feit dat ze samen op pad waren, zij elkaar afwisselen in de geweldhandelingen, en ook samen de plek verlieten. Gelet op het voorgaande acht de officier van justitie de gezamenlijke openlijke geweldpleging (feit 3) ook bewezen.
Tenslotte vindt de officier van justitie dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal (feit 4). Niet bewezen vindt de officier van justitie dat verdachte het geweld heeft gepleegd met het doel de diefstal te vergemakkelijken. Van dat deel dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet voldoende duidelijk uit het dossier naar voren komt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Het feit dat iemand tegen het hoofd schopt betekent niet direct dat sprake is van een poging tot doodslag. Verder hebben beide aangevers geen enkele medische informatie verstrekt, waardoor de poging tot doodslag niet kan worden vastgesteld.
Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank nu verdachte heeft bekend beide aangevers te hebben geslagen en geschopt en de telefoon te hebben weggenomen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt – evenals de officier van justitie en de raadsman – dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en zijn medeverdachte slaan en trappen tegen [slachtoffer 1] , en dat [slachtoffer 1] minimaal een keer tegen zijn hoofd geschopt terwijl hij op de grond lag. Uit het dossier blijkt echter onvoldoende met welke mate van kracht er getrapt is en welk deel van het hoofd is geraakt. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat door het trappen tegen het hoofd de aanmerkelijke kans is ontstaan dat [slachtoffer 1] hierdoor zou komen te overlijden. Om die reden wordt verdachte vrijgesproken van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
Ook acht de rechtbank – met de raadsman – niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] . De rechtbank heeft op de ter zitting getoonde camerabeelden waargenomen dat verdachte en zijn medeverdachte meerdere keren met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer 2] hebben geschopt, en tegen zijn hoofd hebben geslagen, ook nadat hij weerloos op de grond lag. De beelden, die duidelijker zijn dan de beelden van mishandeling van [slachtoffer 1] , laten heftig geweld tegen [slachtoffer 2] zien. Dat gegeven alleen is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is namelijk nodig dat de rechtbank feiten en omstandigheden vaststelt op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de kans op het intreden van de dood aanmerkelijk was. Uit de beelden van de mishandeling van [slachtoffer 2] en de overige stukken uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende met welke kracht hij is geschopt en geslagen en waar op zijn hoofd hij geraakt is, zodat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] door de mishandeling zou komen te overlijden. Dit betekent dat verdachte ook van feit 2 primair wordt vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In de gedragingen van verdachte en de medeverdachte, zoals waar te nemen op de camerabeelden, ligt besloten dat zij het opzet hebben gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Immers, zij hebben zich geen enkel moment bekommerd om het lot van de slachtoffers, terwijl deze weerloos op de grond lagen. Ze hebben elkaar ook niet tot de orde geroepen, maar zijn doorgegaan met slaan en schoppen, zelfs toen [slachtoffer 2] met zijn hoofd ophoog probeerde te komen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1]
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte als medepleger van zowel de mishandeling van [slachtoffer 1] als die van [slachtoffer 2] kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte heeft verklaard met zijn medeverdachte op pad te zijn geweest. Ze raakten verwikkeld in een woordenwisseling die uitmondde in een gevecht. Beide verdachten hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , afwisselend, geslagen en geschopt. De rollen van verdachte en zijn medeverdachte kunnen als inwisselbaar worden beschouwd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen bij de feiten 1 en 2 acht de rechtbank ook de openlijke geweldpleging (feit 3) bewezen. Verdachte heeft bekend met zijn medeverdachte aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te hebben geslagen en geschopt op de Herengracht in Amsterdam. De aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben hierover verklaard en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen die aangiftes. Op de foto’s in het dossier is te zien er bij [slachtoffer 1] rode krassen in de nek en bij [slachtoffer 2] een snijwond boven het rechteroog is ontstaan als gevolg van het geweld.
Tot slot vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de telefoon van [slachtoffer 2] (feit 4). Door [slachtoffer 2] is aangifte gedaan van diefstal en verdachte heeft het feit bekend. Niet bewezen vindt de rechtbank dat verdachte het geweld heeft gepleegd met het oogmerk om de diefstal mogelijk of succesvol te maken. Van dat deel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 26 februari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen, in elk geval eenmaal met kracht
- met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 1] heeft geschopt, en
- tegen het hoofd en het bovenlichaam van [slachtoffer 1] heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
op 26 februari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2]
- met kracht tegen het hoofd heeft geslagen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] met zijn hoofd tegen de grond ten val is gekomen, en
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag meermalen tegen het hoofd, althans het bovenlichaam, met geschoeide voet heeft geschopt/getrapt, en
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag die [slachtoffer 2] (meermalen) op het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 3:
op 26 februari 2022 te Amsterdam, openlijk, te weten aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door
die [slachtoffer 1]
- meermalen met kracht tegen het hoofd te slaan [slachtoffer 1] en,
- terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag meermaals met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en bovenlichaam van [slachtoffer 1] te schoppen
en
die [slachtoffer 2]
- meermalen met kracht tegen het hoofd, in elk geval tegen het bovenlichaam, te slaan en
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag meermaals tegen het hoofd, althans het bovenlichaam, met geschoeide voet te schoppen en
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag meermaals op en tegen het hoofd, althans het bovenlichaam te slaan,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een blauw rechteroog, gezwollen linkerwang, rode krassen aan de linkerkant van de nek en een gezwollen rechter oor en neus voor [slachtoffer 1] en een snijwond boven het rechteroog voor [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
ten aanzien van feit 4:
op 26 februari 2022 te Amsterdam, een telefoon (iPhone 11 Pro Max) die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en dat daarom de eis van de officier van justitie sterk gematigd moet worden. Van een delictpatroon is geen sprake en gelet op de ouderdom van het feit kan worden volstaan met een aanzienlijk mildere straf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met een ander tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een ander. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in vereniging. Dat zijn ernstige feiten. Met zijn handelen heeft verdachte laten zien op geen enkele manier respect te hebben voor de lichamelijk integriteit en gezondheid van de slachtoffers. Verdachte en zijn medeverdachte zijn flink tekeer gegaan en hebben beide aangevers nodeloos hard en zonder rem geschopt en geslagen, zelfs nadat de aangevers roerloos op straat lagen. Dat er slechts gering letsel is ontstaan, is niet te danken aan het brute handelen van verdachte. Het feit vond plaats op de openbare weg en meerdere mensen waren hiervan getuige. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon van [slachtoffer 2] , terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij van een persoon die (nagenoeg) buitenbewust zijn is – nota bene door toedoen van verdachte zelf – een telefoon steelt.
De rechtbank vindt dat slechts de oplegging van een gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) betreffende verdachte van 28 februari 2023 waaruit blijkt dat verdachte de voorgaande vijf jaar eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming & Reclassering van het Leger des Heils van 10 maart 2023, opgemaakt door [naam 2] . Daarin is opgenomen dat de reclassering als directe risicofactoren ziet: het alcoholgebruik ten tijde van de gepleegde feiten, het sociaal netwerk vanwege een medeverdachte, en de beperkte impulscontrole. Mogelijk is er sprake van een (licht) verstandelijke beperking. Een IQ-onderzoek is daarom geïndiceerd. Op overige leefgebieden is veel instabiliteit. Zo beschikt verdachte niet over een vaste woon- of verblijfplaats, had hij geen dagbesteding voor zijn detentie en is er sprake van een schuldenlast. Het is verdachte met behulp van vrijwillige hulpverlening niet gelukt om meer stabiliteit te verkrijgen. Verdachte is voornemens na zijn detentie te gaan werken en heeft hiervoor al concrete stappen gezet. Ook zou verdachte met behulp van het Re-integratie Centrum (RIC) in [naam 1] zijn schulden in kaart aan het brengen zijn. Verdachte neemt verantwoordelijkheid voor het gepleegde feit en is bereid hulp te aanvaarden. De reclassering ziet mogelijkheden voor interventies. De reclassering adviseert bij veroordeling een toezicht op te leggen met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor strafoplegging. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het feit meermalen is gepleegd, er sprake is van recidive en er meerdere slachtoffers waren.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd passend en geboden. Daarnaast wordt aan verdachte een contactverbod met beide aangevers opgelegd voor de duur van 2 jaar.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.576,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderdzesenzeventig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 4.500,00 (zegge: vierduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.210 voldoende is onderbouwd. Dit bedrag ziet op een bedrag van € 200,00 voor de beschadiging van de jas, € 418,00 voor de beschadiging van de bril en € 592,00 voor de kosten voor de huishoudelijke hulp. Dit deel van de vordering moet worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De immateriële schade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook hier moet het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering voor de immateriële schade gematigd dient te worden. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de schade aan de bril pas maanden na het incident is geclaimd en heeft hij verzocht de schade om die reden af te wijzen. Ten aanzien van de schadepost huishoudelijke hulp stelt de raadsman dat deze onvoldoende is onderbouwd en verzoekt hij deze af te wijzen.
8.1.2.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten 1, 3 en 4 rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde materiële schadevergoeding zal worden toegewezen tot € 975,00 (voor de telefoons, de weggenomen riem en de beschadigde jas. Deze schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk. Dit geldt evenwel niet voor de schade aan de jas die wordt gematigd tot € 200,00. Deze schadevergoeding zal daarom (in zoverre) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2022). Uit de toelichting op de vordering komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk naar voren dat de kosten voor de bril, de huishoudelijke hulp en het verdwijnen van de huissleutels in causaal verband staan met de bewezen geachte feiten. Omdat een aanhouding van de zaak voor nadere bewijslevering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal de rechtbank de vordering voor deze onderdelen niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2022).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Kosten rechtsbijstand
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank begroot deze kosten als volgt.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 508,00 (1 punt à € 508,00).
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten samen met medeverdachte [medeverdachte] gepleegd. De rechtbank zal verdachte hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de schade van aangevers en de proceskosten. Dat wil zeggen dat hij en zijn mededader kunnen worden aangesproken voor het hele schadebedrag, maar dat dit bedrag maar eenmaal aan de benadeelde partij betaald dient te worden.
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 830,00 aan vergoeding van materiële schade en € 3.500,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 430,00 en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade moet de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00 en voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
8.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht de vordering ten aanzien van het weggenomen geldbedrag af te wijzen. Het immateriële deel van de schade moet worden gematigd. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.3.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten 2 en 3 rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding voor het materiële deel van de schade is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank voor het deel groot € 430,00 met betrekking tot de telefoon en de kleding aannemelijk voor. Deze vordering zal daarom (in zoverre) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2022). Uit de toelichting op de vordering komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk naar voren dat het verdwenen contante geld met een waarde van € 400,00 in causaal verband staat met de bewezen geachte feiten. Omdat een aanhouding van de zaak voor nadere bewijslevering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal de rechtbank de vordering voor dat onderdeel niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijk integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2022).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten samen met medeverdachte [medeverdachte] gepleegd. De rechtbank zal verdachte hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de schade van aangevers. Dat wil zeggen dat hij en zijn mededader kunnen worden aangesproken voor het hele schadebedrag, maar dat dit bedrag maar eenmaal aan de benadeelde partij betaald dient te worden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 141, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair:
telkens:medeplegen van poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 3:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
ten aanzien van feit 4:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils op het adres Weesperzijde 70 in Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
Gedragsinterventie agressiebeheersing
Verdachte neemt actief deel aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Diagnostiek IQ en eventuele ambulante begeleiding
Verdachte werkt mee aan een IQ-onderzoek. Indien er een (licht) verstandelijke beperking wordt vastgesteld en er indicatie is voor ambulante begeleiding, werkt verdachte mee aan ambulante begeleiding bij Amsta of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding start na afronding van het IQ-onderzoek. De begeleiding duurt de gehele schorsing of zoveel korter als
de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener heeft voor de begeleiding.
Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ) en [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ) in onderhavige strafzaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Het contactverbod dient gecontroleerd te worden door de politie.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 975,00 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 508,00.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.975,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 430,00 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat € 1.430,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 24 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mr. F.J. Lourens en mr. C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2023.