ECLI:NL:RBAMS:2023:244

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
13/752042-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf op 25 augustus 2021. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1990, die momenteel in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 11 januari 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. C. Stroobach.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft en dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar is opgelegd. De rechtbank heeft ook de garantie van de Staatsanwaltschaft Düsseldorf beoordeeld, die bevestigde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan.

De rechtbank heeft de verweren van de raadsvrouw verworpen, waaronder het argument dat de overlevering in strijd zou zijn met het gerechtvaardigd vertrouwen van de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was om de overlevering te weigeren, aangezien het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden aanwezig waren. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij zij benadrukte dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752042-21
RK nummer: 22/1493
Datum uitspraak: 25 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 augustus 2021 door het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans in een andere zaak gedetineerd in de [naam P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 januari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. C. Stroobach, advocaat in Diemen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van 25 augustus 2021 van het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) (referentie: 152 Gs 1436/21).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [2]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het
Staatsanwaltschaft Düsseldorfheeft bij e-mail van 20 juli 2022 de volgende garantie gegeven:
“I assure, that it is guaranteed that, in case the wanted person is
sentenced to an unconditional and irrevocal prison sentence in Germany, it will be allowed to enforce this sentence in the Netherlands.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
6. Verwerping verweer ‘overlevering in strijd met gerechtvaardigd vertrouwen’
De raadsvrouw vindt dat de verzochte overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd, omdat hij het gerechtvaardigd vertrouwen had dat zijn overlevering niet meer zou worden toegestaan. Daartoe heeft zij gewezen op het lange tijdsverloop sinds de aanhouding van de opgeëiste persoon op 25 februari 2022. Verder zou de opgeëiste persoon bij de schorsing van zijn overleveringsdetentie op 28 februari 2022 zijn meegedeeld dat de overleveringszaak binnen 60 dagen op zitting zou worden behandeld.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen grond voor weigering van de overlevering oplevert.
In deze zaak is inderdaad de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen (ruimschoots) overschreden. [3] Dat ontslaat de rechtbank echter niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. [4] Het betekent echter wel dat er geen wettelijke grondslag meer is voor gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De termijn van vrijheidsbeneming en mogelijkheden tot verlenging daarvan moeten namelijk in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
Verder levert het tijdsverloop tussen de aanhouding van de opgeëiste persoon en de behandeling van de vordering niet één van de limitatieve gevallen op waarin de rechtbank mag afzien van overlevering.
Overigens vindt de rechtbank dat de opgeëiste persoon er niet gerechtvaardigd op heeft kunnen vertrouwen dat het overleveringsverzoek niet meer zou worden ingewilligd. De Duitse uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het EAB namelijk steeds gehandhaafd. Er is niet aan de opgeëiste persoon meegedeeld dat het overleveringsverzoek niet meer actief was of dat daarop niet meer zou worden beslist. In de correspondentie tussen de raadsvrouw en het Openbaar Ministerie in november 2022 heeft het Openbaar Ministerie de raadsvrouw desgevraagd nog laten weten niet voornemens te zijn de strafvervolging van Duitsland over te nemen. Op dat moment was de behandeling van het overleveringsverzoek op zitting ook al gepland. Verder heeft de raadsvrouw gesteld dat de opgeëiste persoon zich tot op heden aan de voorwaarden heeft gehouden, waaronder zijn overleveringsdetentie was geschorst. Nu die voorwaarden onlosmakelijk verbonden zijn aan het overleveringsverzoek, moet de opgeëiste persoon zich er ook steeds bewust van zijn geweest dat dat overleveringsverzoek nog steeds geldig was en dat daar dus een beslissing op moest worden genomen.

7.Verwerping verweren ex artikel 11 OLW

Artikel 11 OLW

In artikel 11, eerste lid, van de OLW is bepaald dat aan een EAB geen gevolg wordt gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
Verweren van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering niet toe te staan gelet op artikel 11 OLW.
Onder verwijzing naar artikel 36 van de OLW heeft zij aangevoerd dat in Nederland lopende strafzaken nog langdurig een beletsel voor de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon zullen opleveren. Dit tijdsverloop maakt dat de opgeëiste persoon in de Duitse strafzaak zijn verdediging niet meer goed kan voeren en dus geen eerlijk proces meer kan krijgen en de berechting binnen redelijke termijn in het gedrang komt.
Verder zou overlevering van de opgeëiste persoon naar Duitsland het contact van de opgeëiste persoon met zijn kinderen zodanig belemmeren dat het recht op familie- en gezinsleven wordt geschonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt, kort samengevat, dat hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd onvoldoende is om op grond van artikel 11 van de OLW geen gevolg te geven aan het EAB.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie en verwerpt dan ook de verweren van de raadsvrouw.
De gestelde schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU, hierna: het Handvest) in de Duitse strafzaak heeft de raadsvrouw onderbouwd door uit te gaan van tijdsverloop door uitstel van de feitelijke overlevering op grond van artikel 36, eerste lid, van de OLW. Een beslissing over uitstel van de feitelijke overlevering komt pas aan de orde nadat de rechtbank heeft beslist over de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering. Voor de rechtbank is dat nu een toekomstige onzekere gebeurtenis, waar de rechtbank dan ook geen rekening mee houdt bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering. De raadsvrouw zal een en ander aan de orde moeten stellen in het kader van de te nemen beslissing(en) over mogelijk uitstel van de feitelijke overlevering.
Wat betreft de gestelde schending van het recht op familie- en gezinsleven (artikel 7 van het Handvest) door overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland geldt dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, van het Handvest, bij wet voorziene inmenging in de uitoefening van dit recht is. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met overlevering wordt nagestreefd. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd over het bemoeilijken van het contact van de opgeëiste persoon met zijn kinderen, is onvoldoende om dergelijke uitzonderlijke omstandigheden aan te nemen. De inmenging in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

8.Afwijzing verzoek om aanhouding van de raadsvrouw

Voor het geval de rechtbank de verweren zou verwerpen die strekken tot weigering dan wel geen gevolg geven aan het overleveringsverzoek, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de zaak aan te houden. De raadsvrouw vindt dat de rechtbank het Openbaar Ministerie opdracht moet geven in contact te treden met de Duitse autoriteiten om de vervolging over te nemen.
De rechtbank wijst dit verzoek om aanhouding af. Het (Nederlandse) Openbaar Ministerie heeft de raadsvrouw eerder al laten weten niet voornemens te zijn de vervolging van Duitsland over te nemen. Op de zitting heeft de officier van justitie dit standpunt herhaald. Het is niet aan de rechtbank om het Openbaar Ministerie op te dragen de strafvervolging over te nemen.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7, van de OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 16 juli 2015, C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474 (