ECLI:NL:RBAMS:2023:2431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
C/13/730334 / JE RK 23-132
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing in een kinderbeschermingszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die was gegeven door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA). De moeder is belast met het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind, dat in een pleeggezin verblijft. De schriftelijke aanwijzing, die op 15 februari 2023 door JBRA was gegeven, betrof de beperking van het contact tussen de moeder en haar kind. De moeder verzocht de kinderrechter om deze aanwijzing geheel te vervallen en een omgangsregeling vast te stellen.

Tijdens de mondelinge behandeling, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van JBRA en Levvel verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende was onderbouwd, omdat de onderliggende stukken van Levvel, de therapeut, de school en de pleegouders ontbraken. De moeder had geen inzage in deze stukken, wat haar recht op een eerlijk proces in gevaar bracht. De kinderrechter oordeelde dat het niet duidelijk was waarom het contact volledig moest worden opgeschort en dat er mogelijk ruimte was voor een beperkte voortzetting van het contact.

De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing toegewezen, maar het meer of anders verzochte afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de kinderrechter heeft aangegeven dat de onderliggende stukken meegenomen moeten worden in toekomstige overwegingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/730334 / JE RK 23-132
Datum uitspraak: 28 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.R. Feddema, te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan: de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (verder: JBRA), gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 28 februari 2023, ingekomen op
2 maart 2023;
- een e-mailbericht met bijlagen van JBRA, ingekomen op 24 maart 2023.
Op 28 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat
mr. I.R. Feddema, mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] namens JBRA en mevrouw [naam 3] en mevrouw [naam 4] namens Levvel.

De feiten

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin op een geheim adres.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 27 juli 2022 de ondertoezichtstelling verlengd tot
21 augustus 2023. De machtiging tot uithuisplaatsing is in dezelfde beschikking verlengd tot 21 februari 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden. Bij beschikking van 1 februari 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 augustus 2023.
JBRA heeft op 15 februari 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen: “JBRA heeft besloten het advies van Levvel op te volgen om de omgang verder op te schorten.”

Het verzoek

De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van JBRA geheel vervallen te verklaren en een omgangsregeling te bepalen waarbij [minderjarige] tenminste eenmaal per twee weken onder begeleiding anderhalf uur met de moeder en [naam 5] contact kan hebben.

De standpunten

JBRA
Levvel heeft in januari 2023 geadviseerd. Door de omgangsstop, waardoor [minderjarige] zich veiliger lijkt te voelen om het voorzichtig over nare gebeurtenissen uit het verleden te hebben, is een kleine opening voor therapie ontstaan. De inschatting is dat als de omgang weer opgestart gaat worden bij [minderjarige] de deur weer op slot gaat en hij niet toekomt aan het verwerken van zijn trauma’s. Het (gefaseerd) opbouwen van de omgang lijkt pas wenselijk wanneer [minderjarige] minder in zijn trauma getriggerd wordt als het om zijn moeder gaat, dit in lijn met het advies van Levvel van juli 2022. De gefaseerde opbouw van het contact tussen de moeder en [minderjarige] zal vormgegeven worden vanuit de ontwikkeling die [minderjarige] laat zien. JBRA is met Levvel van mening dat het belang van de therapie voor [minderjarige] op dit moment zwaarder weegt dan het belang van contact met zijn moeder, omdat contact met moeder het eerste in de weg staat en schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] .
Desgevraagd geeft JBRA aan dat de moeder de stukken van Levvel, waarop de aanwijzing is gebaseerd, kent omdat deze ook door Levvel met haar worden gedeeld. JBRA vindt het vreemd dat de door de moeder ingeschakelde onafhankelijke deskundige een advies heeft gegeven terwijl zij [minderjarige] helemaal niet heeft gezien of gesproken. [minderjarige] gaat op dit moment naar een onafhankelijk GZ-psycholoog. Daarnaast zijn bij het uitvoerdersoverleg, waar de moeder en haar advocaat ook aanwezig zijn meerdere -onafhankelijke- partijen betrokken. JBRA handhaaft de schriftelijke aanwijzing.
De (advocaat van) de moeder
De moeder kan zich niet vinden in de beperking/opschorting van het contact tussen haar en [minderjarige] . De moeder voert aan dat het gedrag van [minderjarige] niet verbetert door minder tijd door te brengen met zijn familie. Voordat [minderjarige] bij het huidige pleeggezin geplaatst werd, was hij een vrolijke jongen en was het contact tussen de moeder en [minderjarige] goed. Nu laat hij gedragsproblemen zien, heeft hij nachtmerries en verwond hij zichzelf. De moeder geeft aan dat zij van [minderjarige] houdt en hem graag weer wil zien. De advocaat van de moeder voegt hieraan toe dat de moeder sinds januari 2022 op geen enkele wijze contact heeft gehad met [minderjarige] , wat nu veel te lang duurt. Aan de moeder wordt ook geen enkel perspectief gegeven voor het weer opstarten van het contact. Onwenselijk is dat veel informatie van de pleegouders afkomstig is, waar de moeder geen inzage in heeft. De advocaat voert aan dat niet uit te sluiten is dat het zorgelijke gedrag van [minderjarige] veroorzaakt kan zijn door de overplaatsing naar het huidige pleeggezin. In ieder geval is niet objectief vast te stellen dat de gedragsverandering bij [minderjarige] te maken heeft met het gedrag van de moeder. Voordat [minderjarige] in dit gezin geplaatst is, zag hij zijn moeder eenmaal in de twee weken en zag [minderjarige] uit naar de bezoeken met zijn moeder. Mogelijk speelt loyaliteitsproblematiek dan wel de houding van pleegmoeder jegens de moeder van [minderjarige] hierbij een rol. Het is voor de moeder moeilijk een tegenonderzoek te starten. Ook beschikt de moeder niet over alle relevante informatie en stukken waarop JBRA haar standpunt heeft gebaseerd. De moeder heeft hierom zelf een deskundige benaderd, in de persoon van mevrouw A.L. Boers (GZ-psycholoog) en advies gekregen. Nu dit advies vlak voor de zitting is ontvangen, verzoekt de advocaat primair aanhouding van de behandeling van de zaak zodat alle betrokken partijen de stukken kunnen lezen. Subsidiair verzoekt de moeder de aanwijzing vervallen te verklaren nu deze niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Veel stukken zijn niet overgelegd en gedeeld door JBRA. Er zijn onvoldoende gronden die de opschorting van het contact tussen de moeder en [minderjarige] kunnen rechtvaardigen. Het volledig opschorten van het contact is onevenredig en in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Levvel
[minderjarige] heeft meer rust sinds de omgang met zijn moeder is gestopt. Hij lijkt zich nu veiliger te voelen om te spreken over de traumatische gebeurtenissen uit het verleden. De deur voor trauma- behandeling staat bij hem op een kier en het zou zorgelijk zijn als deze deur door de omgang met zijn moeder weer dicht valt. Op dit moment laat [minderjarige] rondom de therapie ontregelend gedrag zien, wat ook door de school van [minderjarige] wordt gesignaleerd. Levvel geeft aan de behoefte aan perspectief voor omgang van de moeder te snappen, maar het belang van [minderjarige] op therapie op dit moment groter is. Voor het herstarten van de omgang moet gekeken worden naar het proces van [minderjarige] en hoe hij zich ontwikkelt. [minderjarige] heeft op dit moment wekelijks traumatherapie.

De beoordeling

Het wettelijk kader van de ondertoezichtstelling biedt de gezinsmanager de mogelijkheid – tot uitvoering van haar taak – een schriftelijke aanwijzing te geven, welke het doel van de ondertoezichtstelling moet dienen. De met het gezag belaste ouder dient de schriftelijke aanwijzing op te volgen. Op grond van artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter onder andere op verzoek van de met het gezag belaste ouder(s) de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
Artikel 1:265f lid 1 BW bepaalt dat, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de gecertificeerde instelling voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige kan beperken. Die beslissing geldt op grond van het tweede lid als een schriftelijke aanwijzing waar de gezaghebbende ouder vervallenverklaring van kan verzoeken. In die procedure kan de kinderrechter een zodanige regeling vaststellen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De kinderrechter overweegt het volgende.
Aan de moeder is op 15 februari 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven ten aanzien van de beperking/opschorting van het contact tussen haar en [minderjarige] . De kinderrechter is van oordeel dat deze schriftelijke aanwijzing onvoldoende is onderbouwd en gemotiveerd nu de onderliggende stukken voor dit besluit van onder andere Levvel, de therapeut, de school en de pleegouders ontbreken. Dit is temeer van belang, omdat de moeder gemotiveerd naar voren heeft gebracht dat zij geen inzage heeft gekregen in de onderliggende stukken. Hierdoor is voor de rechtbank, maar kennelijk ook voor de moeder, onvoldoende duidelijk geworden en onderbouwd waarom het contact tussen de moeder en [minderjarige] volledig moet worden opgeschort en niet toch beperkt kan worden voortgezet.
De kinderrechter is van oordeel dat om een goede beslissing te kunnen geven deze onderliggende stukken noodzakelijk zijn. De kinderrechter geeft de GI en Levvel mee om het door de moeder overgelegde, ongedateerde, rapport van mevrouw A.L. Boers
(GZ psycholoog) mee te nemen in haar overwegingen bij een (volgende) schriftelijke aanwijzing.
Dit betekent dat het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de aanwijzing zal worden toegewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
- wijst het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing
van 15 februari 2023 toe;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2023 door mr. A.K. Mireku in tegenwoordigheid van mr. I.P.M. Dijkstra-Bakker, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 11 april 2023.