Beoordeling
5. Dat [gedaagde] de huur niet volledig heeft betaald is niet in geschil. De niet betaalde huur tot en met november 2022 bedraagt volgens [eiser 1] c.s. € 4.420,00. Uit de overgelegde specificatie, die [gedaagde] niet inhoudelijk heeft bestreden, volgt verder dat vanaf maart 2022 een verhoogde huurprijs in rekening is gebracht.
6. In de huurovereenkomst is een beding opgenomen (artikel 8.1) op grond waarvan de huur jaarlijks, op het moment dat de verhuurder dat wil, wordt verhoogd. [gedaagde] is als huurder een consument, en [eiser 1] c.s. worden als handelaar aangemerkt nu uit de stukken wordt afgeleid dat zij bedrijfsmatig woonruimte verhuren. Dit heeft tot gevolg ambtshalve moet worden onderzocht of het beding dat in de tussen [eiser 1] c.s. en [gedaagde] gesloten huurovereenkomst staat oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen). Voornoemd beding in de huurovereenkomst is naar haar aard immers te beschouwen als een beding dat is bedoeld om in meerdere overeenkomsten te worden gebruikt. Gesteld noch gebleken is dat hierover onderhandeld is en het beding wordt niet als kernbeding aangemerkt. Daarnaast staan in de in de Algemene bepalingen bedingen die ambtshalve moeten worden getoetst.
7. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Daarbij moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is dus de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen regeling zouden hebben getroffen.
8. In dit geding liggen, gelet op de huurovereenkomst en de bijbehorende Algemene Bepalingen, en in aanmerking genomen hetgeen door [eiser 1] c.s. in dit geding wordt gevorderd, de volgende bedingen ter toetsing voor. Het huurprijswijzigingsbeding, het rentebeding en het beding voor de buitengerechtelijke kosten.
Het huurprijswijzigingsbeding
9. Uit de jurisprudentie (o.a ECLI:C:EU:2013:180
RWE Vertrieben C-472/10, ECLI:EU:C:2012:242
Invitel) volgt dat het Hof van Justitie vergaande beperkingen aan de geldigheid van prijswijzigingsbedingen stelt. Voor huurprijswijziging op grond van een huurprijswijzigingsbeding gelden naar het oordeel van de kantonrechter de volgende voorwaarden. Het huurprijswijzigingsbeding moet zijn opgenomen in het huurcontract of de bijgesloten algemene voorwaarden. Het beding bevat de gronden op basis waarvan en de wijze waarop de huurprijs kan worden aangepast en deze gronden vormen een geldige reden voor de wijziging van de huurprijs. In het huurcontract moet verder zijn bepaald dat de huurder bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid de huurovereenkomst kan beëindigen. Wanneer de verhuurder gebruik maakt van zijn wijzigingsbevoegdheid, moet hij de huurder voorafgaande aan de huurverhoging daarover op duidelijke en begrijpelijke wijze informeren. De huurder moet nadat hij geïnformeerd is over de huurverhoging een reële mogelijkheid hebben om de huurovereenkomst daadwerkelijk op te zeggen of te ontbinden.
10. In beginsel is een beding dat een wijziging van de huurprijs regelt eerlijk wanneer die wijziging is gegrond op de consumentenprijsindex en is toegelicht hoe de aanpassing van de huurprijs wordt berekend. Door de huur echter niet alleen jaarlijks met de inflatiecorrectie te verhogen, maar daar bovenop nog ieder jaar 5% verhoging mogelijk te maken is het evenwicht in strijd met de goede trouw ten nadele van [gedaagde] als consument aanzienlijk verstoort. Ook overigens voldoet het beding niet aan de hiervoor gestelde voorwaarden. Er ontbreekt een geldige reden voor de jaarlijkse wijziging met 5%, waardoor de huurder op dit punt aan de willekeur van de verhuurder is overgeleverd. Daarnaast is in 8.3 weliswaar opgenomen dat [gedaagde] als huurder één maand voorafgaand aan de huurder schriftelijk bericht moet krijgen van de huurprijswijziging, maar niet dat in geval [eiser 1] c.s. van deze wijzigingsmogelijkheid gebruik maken, [gedaagde] de huur kan beëindigen, hetgeen ook overigens niet in de huurovereenkomst wordt vermeld. Daarbij geldt nog dat het de vraag is of sprake is van een reële mogelijkheid voor [gedaagde] om de huur op te zeggen, gelet op de bestaande situatie op de huurwoningmarkt in Amsterdam en omgeving. Verder speelt bij de beoordeling nog een rol dat het wijzigingsbeding slechts kan leiden tot een huurverhoging en uitdrukkelijk is opgenomen dat huurverlaging op basis van de berekening niet mogelijk is, hetgeen het evenwicht verder verstoort. Conclusie is dat het huurprijswijzigingsbeding oneerlijk is en voor vernietiging in aanmerking komt en voor een huurverhoging geen plaats is.
11. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat [gedaagde] per 1 maart 2022 een totale huurprijs van € 575,00 per maand (en niet van € 625,00) verschuldigd was. Hieruit volgt dat [eiser 1] c.s. in totaal € 450,00 (9 x € 50,00) te veel bij [gedaagde] in rekening hebben gebracht. Dit betekent dat de huurachterstand berekend tot november 2022 € 3.970,00 (€ 4.420,00 - € 450,00) bedraagt.
11. [gedaagde] voert als verweer nog aan dat hij overlast ondervindt en het gehuurde slecht is onderhouden. Bij dagvaarding hebben [eiser 1] c.s. dit verweer van [gedaagde] al bestreden en enige onderbouwing van de stellingen van [gedaagde] ontbreekt. De gevorderde huurachterstand is dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 3.970,00.
13. De contractuele rente volgens het beding in de Algemene bepalingen bedraagt 1% per maand. Jaarlijks is dat een contractuele rente van 12%. Over 2021 en 2022 is de wettelijke rente vastgesteld op 2% per jaar. Het beding is niet opgenomen in de huurovereenkomst zelf, maar in de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden waarover door partijen niet is onderhandeld. Het rentebeding heeft alleen betrekking op overtredingen van de huurder en niet op die van de verhuurder. Voor het rentebeding wordt nergens in de overeenkomst of de algemene voorwaarden een voordeel ter compensatie van het nadeel dat dit voor [gedaagde] meebrengt geboden. Daarbij is in artikel 20.6 ook nog opgenomen dat naast deze rente op iedere tekortkoming, dus ook niet tijdige huurbetaling, de huurder nog een boete van € 25,- per dag verschuldigd is en deze niet gemaximeerd is. Gelet hierop wordt het evenwicht tussen de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van [gedaagde] aanzienlijk verstoord. Het rentebeding is zelfstandig, maar ook in combinatie met het boetebeding een onredelijk bezwarend beding als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW en zal worden vernietigd.
Het incassokostenbeding
14. Het incassokostenbeding is eveneens oneerlijk. [gedaagde] is immers een consument en dat betekent dat slechts de kosten als bedoeld in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten door hem verschuldigd zijn. De bepaling in de Algemene bepalingen (artikel 20.4) wijkt ten nadele van de consument af van het bepaalde in artikel 6:96 van het BW j.o. het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Er is een te hoog minimum van € 125,- opgenomen in plaats van € 40,-. Daarbij is ook geen maximum opgenomen en wordt gesproken over tenminste 15%, waardoor een hoger percentage kennelijk ook mogelijk is, hetgeen ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Hiermee wordt het evenwicht onevenredig verstoord. Ook geldt dat de cumulatie met artikel 20.6 de oneerlijkheid van het beding alleen nog maar versterkt. Dit leidt ertoe dat dit beding wordt vernietigd.
Gevolgen van deze toetsing
15. De genoemde bedingen zijn oneerlijk en moeten daarom worden vernietigd. In beginsel dient de kantonrechter dit voornemen aan [eiser 1] c.s. kenbaar te maken teneinde [eiser 1] c.s. in de gelegenheid te stellen zich over dit voornemen uit te laten en eventuele argumenten waarom van oneerlijkheid geen sprake zou zijn naar voren te brengen. Nu zij ervoor hebben gekozen om tijdens de mondelinge behandeling, waar zij deze toelichting hadden kunnen geven, niet aanwezig te zijn, is er nu geen aanleiding [eiser 1] c.s. daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen.
15. Het vorenstaande betekent dat de huurverhoging, de contractuele rente en de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn omdat de bedingen die daarop betrekking hebben worden vernietigd. Nu sprake is van een oneerlijke bedingen, is terugvallen op een eventuele wettelijke regeling van schadevergoeding niet mogelijk, zie HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68 en HR 10 februari 2023 ECLI:NL:HR 2023:198. Voor toewijzing van wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten op grond van de wet is om die reden geen grond.
Ontbinding en ontruiming
17. Gebleken is dat [eiser 1] c.s. hebben voldaan aan de informatieplicht en de meldplicht als bedoeld in artikel 2 van Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening.
17. Gelet op de omvang van de huurachterstand tot en met november 2022, is sprake van een zodanig ernstig tekortschieten van [gedaagde] in de nakoming van zijn huurbetalingsverplichting, dat toewijzing van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, evenals de daaraan verbonden vordering tot ontruiming van het gehuurde. Na te melden ontruimingstermijn komt daarbij redelijk voor. Nu de huurachterstand wordt toegewezen tot en met november 2022 zal de kantonrechter verder een bedrag ter hoogte van de op dit moment geldende huur
(€ 575,00) toewijzen vanaf 1 december 2022 tot aan de daadwerkelijke ontruiming.
19. [gedaagde] vordert een verhuiskostenvergoeding van € 5.000,00. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] meent schade te hebben doordat hij wordt gedwongen te verhuizen. Nu de ontruiming is gelegen in de niet tijdige en volledige betaling van de huur, zoals hiervoor in conventie is overwogen, is er voor een dergelijke vergoeding geen rechtsgrond, zodat deze vordering reeds hierom wordt afgewezen.
Proceskosten
20. [gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding. In conventie wordt slecht 1 punt aan salaris gemachtigde in rekening gebracht, nu er niemand op de mondelinge behandeling is verschenen. De kosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. worden in reconventie begroot op nihil.