ECLI:NL:RBAMS:2023:2388

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
C/13/729982 HA RK 23-51
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 11 april 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een wrakingsverzoek toegewezen dat was ingediend door twee verzoekers, vertegenwoordigd door hun raadsman, mr. R. van 't Land en mr. S.Ph.Chr. Wester. Het verzoek was gericht tegen mr. H.P.H.I. Cleerdin, de rechter-commissaris in hun strafzaak. De verzoekers voerden aan dat de rechter-commissaris de schijn van vooringenomenheid had gewekt door zijn uitlatingen in een proces-verbaal van bevindingen. Deze uitlatingen wekten twijfels over de objectiviteit van de rechter-commissaris en zijn bereidheid om de onderzoeksopdracht uit te voeren. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de vrees van de verzoekers voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is, vooral gezien de kwalificaties die de rechter-commissaris aan de raadslieden had gegeven en zijn suggesties dat de verdediging zich bediende van vertragingstactieken.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter-commissaris had in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij zijn mening had gegeven en dat de feitelijke beslissing over de onderzoekswensen aan de zittingsrechter was. Echter, de wrakingskamer oordeelde dat de uitlatingen van de rechter-commissaris, in combinatie met zijn rol in de procedure, de indruk wekten dat hij niet voldoende professionele distantie kon opbrengen. Dit leidde tot de beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen, waardoor de rechter-commissaris niet langer betrokken kan zijn bij de zaak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/13/729982/HA RK 23/51
Beslissing van 11 april 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:

1.[verzoeker 1]

raadsman: mr R. van ’t Land
2. [verzoeker 2]raadsman: mr. S.Ph.Chr. Wester
hierna gezamenlijk nader te noemen: verzoekers
strekkende tot de wraking van
mr. H.P.H.I. Cleerdin
rechter-commissaris in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.
De procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van bevindingen van 9 februari 2023 van de rechter-commissaris in de strafzaak tegen verzoekers en een medeverdachte (parketnummers 13.107810.22 ( [verzoeker 1] ), 13.083017.22 (medeverdachte) en 13.086065.22 ( [verzoeker 2] ));
  • een e-mailbericht van mr. Wester aan de rechter-commissaris van 10 februari 2023;
  • een e-mailbericht van mr. Van ’t Land aan de rechter-commissaris van 13 februari 2023;
  • een e-mailbericht van de rechter-commissaris aan mrs. Wester en Van ’t Land van 17 februari 2023, inhoudende een reactie op hun e-mailberichten van 10 en 13 februari 2023;
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van mr. Wester van 20 februari 2023 namens [verzoeker 2] ;
  • het e-mailbericht van 20 februari 2023 van mr. Van ’t Land waarbij hij te kennen geeft dat zijn cliënt [verzoeker 1] zich bij het wrakingsverzoek aansluit;
  • de schriftelijke zienswijze van de rechter-commissaris van 7 maart 2023.
De rechter-commissaris heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 28 maart 2023. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [verzoeker 2] vergezeld van zijn raadsman mr. Wester;
  • mr. Van ‘Land, raadsman van [verzoeker 1] ;
  • de rechter-commissaris;
  • mr. U.E.A. Weitzel, officier van justitie.
[verzoeker 1] is niet verschenen.
Ter zitting hebben de raadslieden en de rechter-commissaris hun standpunten nader toegelicht, mr. Wester mede aan de hand van een pleitnota, en vragen van de wrakingskamer beantwoord. Daarna is beslissing bepaald op heden.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
Verzoekers zijn verdachten in twee van een drietal gelieerde strafzaken die zijn geregistreerd onder de parketnummers 13/086065-22 en 13-107810-22. De rechter-commissaris is in alle drie de zaken rechter-commissaris.
De rechtbank heeft op 27 september 2022 een aantal verzoeken tot het horen van getuigen toegewezen en de zaken daartoe verwezen naar de rechter-commissaris. Naast het horen van (nog) niet-geïdentificeerde SkyECC-gebruikers betrof één van de toegewezen getuige ‘ [naam getuige] ’, verblijvend in Brazilië. Bij het opstellen van het rechtshulpverzoek is de rechter-commissaris gebleken dat zich in het dossier een persoon met de achternaam “ [naam getuige] ’ bevond én een persoon met de naam ‘ [naam] ’. Toen werd verzocht beide personen te horen, heeft de rechter-commissaris ook de getuige [naam] toegewezen en dit op 23 januari 2023 schriftelijk aan de verdediging bevestigd. Daarna zijn de rechtshulpverzoeken aan Brazilië opgesteld.
Op verzoek van de verdediging is door de rechter-commissaris op 8 februari 2023 een nadere termijn gegeven tot 26 februari 2023 voor het indienen van aanvullende onderzoekswensen.
In het proces-verbaal van bevindingen van 9 februari 2023 heeft de rechter-commissaris verslag gedaan van alle handelingen die hij in het kader van en na de verwijzing door de rechtbank heeft ondernomen en schrijft hij daarna onder meer:
“Tot zover wat er gebeurd is. Dan nog het volgende. Het is de taak van de rechter-commissaris o.a. opdrachten uit te voeren, maar ook de snelheid van het proces bewaken. In dit verband de komende overdenkingen. (…) Het is begrijpelijk dat de verdediging naar deze getuigen heeft gevraagd en het is ook hun taak, maar het is tegelijkertijd de vraag wie hier iets mee opschiet. (…) Resumerend: op grond van Keskin hoefden een aantal van de getuigen niet opgeroepen te worden zonder afdoende onderbouwing, de kans dat ze gaan verklaren is minimaal, én het gaat nog (bij de ‘Brazilianen’) maanden duren (als ooit). De rechter-commissaris adviseert u daarom terug te komen op de beslissing de (nog niet gehoorde) getuigen op te roepen en om verder tijdsverlies te voorkomen over te gaan tot een inhoudelijke behandeling waarvoor een zitting gepland stond voor (20?) april 2023. (…)”.
De raadslieden hebben bij e-mailberichten van 10, respectievelijk 13 februari 2023 hun verbazing uitgesproken over de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen aangezien de getuigen al waren toegewezen en de rechter-commissaris de rechtbank nu adviseert daarop terug te komen. De raadslieden hebben de rechter-commissaris om uitleg gevraagd. De raadsman van [verzoeker 1] heeft daarbij opgemerkt dat het proces-verbaal bij hem de vraag doet rijzen in hoeverre er overleg is geweest met het Openbaar Ministerie dan wel de rechtbank en of hij de verdediging kan daarover informeren.
In zijn e-mailbericht van 17 februari 2023 heeft de rechter-commissaris in reactie op de e-mailberichten van de raadslieden geschreven:
“(…) Ik had wel het idee dat mijn standpunt niet direct in goede aarde zou vallen maar uw beider reacties lijken een beetje overtrokken. Waar ik niet wist dat dit volgens Strafvordering kon stelt mr Wester mij een termijn, en dreigt ook met wraking, en mr Van ’t Land suggereert met zijn beledigende vraag zelfs dat ik contact zou hebben gehad met het OM of met de rechtbank. Ik zal u beiden geruststellen: mijn proces-verbaal bevat gewoon ‘een’ mening en wel míjn mening, niet meer en niet minder en die houdt in: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. (…) ik mag met mijn ervaring o.a. als rechter-commissaris gerust op papier zetten wat ik denk en vind, ík moet de opdracht uitvoeren en daar heb ik dus mijn bedenkingen bij. Daar is niets op tegen. Wat de zittingsrechter met mijn proces-verbaal vervolgens doet is aan de zittingsrechter (…) Gaan we vervolgens op de ingeslagen weg door dan zie ik geen enkele reden daar niet aan mee te doen, (…). Mijn proces-verbaal staat uiteraard (maar dat had ik beter even kunnen vermelden) los van de eventuele nadere onderzoekswensen waarvoor er nog een termijn loopt. Vooruitlopen op wensen die ik nog niet ken gaat ook mij te ver. (…)”.

2.Het wrakingsverzoek en de reacties daarop

2.1
Verzoekers hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter-commissaris met zijn uitlatingen in het proces-verbaal van bevindingen jegens verzoekers de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Door de gegeven ‘overdenkingen’ zijn bij verzoekers ernstige twijfels gerezen over de wijze waarop de rechter-commissaris het verdere onderzoek en de daarbinnen te nemen beslissingen zal vormgeven.
2.2
Verzoekers baseren hun twijfels allereerst erop dat de rechter-commissaris (ineens) het erkende verdedigingsbelang bij het horen van de toegewezen getuigen in twijfel trekt, zoals blijkt uit zijn vraag “wie hier iets mee opschiet?”. Hieruit vloeit de vrees voort dat hij kennelijk geen zin heeft om de onderzoeksopdracht uit te voeren. Daarnaast loopt hij in zijn proces-verbaal van bevindingen vooruit op hetgeen getuigen al dan niet zullen gaan verklaren. Ook de overweging in zijn proces-verbaal om af te zien van het horen van deze getuigen “om verder tijdverlies te voorkomen”, roept twijfels op omdat het afzien van getuigen om reden ‘dat niet valt in te zien dat zij binnen afzienbare termijn gehoord kunnen worden’, op dit moment in de procedure (nog) niet aan de orde is. Daarbij komt dat de rechter-commissaris zelf maanden heeft gewacht met het opstarten van het rechtshulpverzoek en er nu geen inhoudelijke behandeling (meer) staat gepland. Tot slot is het advies van de rechter-commissaris om alsnog over te gaan tot een inhoudelijke behandeling op 20 april 2023 onbegrijpelijk en zorgwekkend. Deze zitting was immers al van de planning gehaald, wat aan alle procespartijen was gecommuniceerd. Als de rechter-commissaris het doorgaan van de inhoudelijke behandeling zo belangrijk vindt, hebben verzoekers niet meer het vertrouwen dat objectief en binnen het verdedigingsbelang zal worden geoordeeld over de in te dienen aanvullende onderzoekswensen waarvoor de indieningstermijn pas op 26 februari 2023 (en derhalve uiterst kort voor 20 april 2023) eindigt.
2.3
De rechter-commissaris heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Deze reactie houdt in, kort samengevat, dat de schijn van vooringenomenheid niet concreet is gemaakt. Bij zijn rol als de rechter-commissaris hoort het bewaken van de voortgang. Daarnaast heeft hij een uitvoerende rol om te doen wat de zittingsrechter hem opdraagt. Maar daar mag hij zelf ook iets over denken en van vinden, in alle openheid. Dat is wat hij in het proces-verbaal van bevindingen met zijn ‘overdenkingen’ ten aanzien van het horen van de nog niet gehoorde getuigen heeft gedaan. De feitelijke beslissing daarover ligt bij de zittingsrechter, aldus de rechter-commissaris.
2.4
In de reactie heeft de rechter-commissaris onder meer het navolgende geschreven “Bij dit verzoek
(het verzoek van mr. Wester, rechtbank)heeft mr. Van ’t Land zich (na een eerdere beledigende insinuerende vraag aan mij of ik over de inhoud van mijn proces-verbaal contact had gehad met de officier van justitie of de behandelend MK) met een pennenstreek aangesloten.” (…) Verder schrijft hij: “Mr Wester behoort wat dat betreft de hand geheel in eigen boezem te steken. Schaamteloos hoe hij hier de wrakingskamer op deze wijze voorlicht/-liegt. (….)” Over de inhoudelijke kant van het wrakingsverzoek vervolgt de rechter-commissaris onder andere met de volgende zinnen: “Mr Wester schermt met artikel 6 EVRM, maar hij is na dit artikel gestopt met lezen. Artikel 9 EVRM bepaalt:
Everyone has the right to freedom of thought.(…)” waarna de rechter-commissaris schrijft dat het enige dat hij gedaan heeft is zijn mening geven. Verder schrijft hij: “Het enige dat ik zeg is dat deze
fishing-expeditionin Brazilië nog heel lang kan duren en dat ik niet verwacht dat dit enig resultaat zal opleveren. (…) Of is mr Wester niet uit op resultaat, maar op vertraging? Laten we elkaar geen mietje noemen, hij zou niet de eerste raadsman zijn wiens tactiek eruit bestaat dat vertraging goed uitkomt. Het is m.i. niet zo zeer de vraag of er vrees voor vooringenomenheid van mij bestaat maar meer de vraag of áls mijn mening gevolgd zou worden, dit geen zand gooit in de tactiek van de verdediging. Zoals ook het onderhavige wrakingsverzoek weer de nodige vertraging oplevert. (…) Mr. Wester voert in dit verband nog aan dat de rechter-commissaris geen zin zou hebben de opdracht van de MK uit voeren. Dan leest hij heel slecht. Niet
ikheb geen zin in maar ik vind dat
hetgeen zin heeft. (…)”
2.5
De raadslieden hebben ter zitting nog aangevoerd dat met de inhoud van de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris de vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris bij verzoekers verder is versterkt. Nog los van de beledigende uitlatingen aan het adres van de raadslieden als ‘met een pennenstreek aangesloten’, ‘gestopt met lezen’ en ‘dan leest hij heel slecht’ heeft de rechter-commissaris met zijn reactie laten zien hoe hij aankijkt tegen de wijze waarop de verdediging wordt gevoerd. De raadslieden wijzen daarbij op het verwijt dat mr. Wester de wrakingskamer zou hebben voorgelogen, het duiden van het verzoek tot horen van getuigen in Brazilië als een ‘
fishing expedition’en het verwijt aan de raadslieden dat zij zich bedienen van een vertragingstactiek.
2.6
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat een van de taken van de rechter-commissaris procesbewaking is. De rechter-commissaris heeft op basis van alle gegevens de inschatting gemaakt dat het horen van de getuigen niets zal opleveren. De officier van justitie ziet in het handelen van de rechter-commissaris geen (schijn van) vooringenomenheid.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Een wrakingsverzoek is alleen succesvol in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid bij de rechter, althans dat de vrees van verzoekers dat de rechter vooringenomen is, objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Voorop wordt gesteld dat het niet aan de wrakingskamer is om een oordeel te geven over de juridische juistheid van hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen is beschreven over de aan te leggen toets bij verzoeken tot het horen van getuigen. Wel kan de wrakingskamer zich voorstellen dat de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen met daarin de ‘overdenkingen’ van de rechter-commissaris gevolgd door een advies aan de rechtbank om over te gaan tot de inhoudelijke behandeling bij verzoekers de wenkbrauwen heeft doen fronsen. De getuigenverzoeken waren immers al toegewezen maar de getuigen nog niet allemaal gehoord en daarnaast liep de termijn voor aanvullende onderzoekswensen op dat moment nog. Het is dan ook begrijpelijk dat de raadslieden daarover vragen aan de rechter-commissaris hebben gesteld.
3.3
De rechter-commissaris heeft in de beantwoording van deze vragen aan de raadslieden geschreven dat hij zijn bedenkingen heeft bij de opdracht van de rechtbank. In zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek, en ook op de wrakingszitting, heeft hij naar voren gebracht dat dat het horen van de betreffende getuigen in Brazilië naar zijn mening een ‘fishing expedition’ is. Daarbij heeft hij zijn bedenkingen ingekleurd. Zo heeft de rechter-commissaris zowel in zijn schriftelijke reactie en ter zitting gesuggereerd dat de verdediging zich bedient van een vertragingstactiek. Dit heeft de rechter-commissaris - bij beide gelegenheden - ingeleid met de zin “Laten we elkaar geen mietje noemen”. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat daarmee bij de raadslieden de indruk is ontstaan dat als hun onderzoekswensen vanuit dit perspectief zullen worden beoordeeld, de kans gering is dat deze zullen worden toegewezen. Ook bij de wrakingskamer bestaan gelet op al het voorgaande zorgen of de rechter-commissaris nog voldoende professionele distantie kan opbrengen bij de beoordeling van de onderzoekswensen van verzoekers. Hierbij wordt ook betrokken dat de rechter-commissaris ten aanzien van de raadslieden (ook) ter zitting kwalificaties als ‘dommigheid’ en ‘voorliegen van de wrakingskamer’ heeft gebezigd.
3.4
Gelet op het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat de vrees van verzoekers dat de rechter-commissaris vooringenomen is, objectief gerechtvaardigd is.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. K.A. Brunner, voorzitter, mr. H.C. Hoogeveen en mr. A.R.P.J. Davids in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.