ECLI:NL:RBAMS:2023:2366

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
13/108503-22 (A) en 15/107417-22 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging na poging tot zware mishandeling en huisvredebreuk

Op 17 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die op 30 april 2022 in Amsterdam een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes in de borststreek van het slachtoffer gestoken, wat leidde tot oppervlakkige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan huisvredebreuk, omdat hij op 29 april 2022 niet vertrok uit de woning van een ander, ondanks een vordering om dat te doen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging, gezien zijn psychische problemen en het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed had op de strafmaat. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/108503-22 (A) en 15/107417-22 (B)
(Promis)
Parketnummer vordering tul: 05/152177-19
Datum uitspraak: 17 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de 3 april 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A (13/108503-22 ) en zaak B (15/107417-22) aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.K.B. Bijl, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank op de terechtzitting psycholoog J. Yntema en reclasseringswerker [naam medewerker] gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd– ten laste gelegd dat hij zich in zaak A op 30 april 2022 schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling, door met een mes in de borststreek van [slachtoffer 1] te steken en stekende bewegingen in de richting van zijn borststreek te maken. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als bedreiging en cumulatief/alternatief als mishandeling.
In zaak B is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 29 april 2022 huisvredebreuk heeft gepleegd in de woning van [slachtoffer 2] , door daar niet te vertrekken nadat dat was gevorderd.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat in zaak A bewezen kan worden dat verdachte meerdere malen in de borststreek van [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes. Dit blijkt uit de onderlinge samenhang tussen de verklaringen van verdachte en het slachtoffer, het geconstateerde letsel en het sporenonderzoek. Door het slachtoffer meermaals te steken ter hoogte van zijn borst, had verdachte opzet om hem van het leven te beroven. Dat het letsel relatief lijkt mee te vallen en er geen specifieke letselbeschrijving is, doet daaraan niet af. Het gewelddadige handelen van verdachte, namelijk het meermalen steken in de borst, was gericht op de reële mogelijkheid dat verdachte het slachtoffer met het mes dodelijk zou verwonden. Gelet hierop acht de officier van justitie de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie acht ook de in zaak B ten laste gelegde huisvredebreuk bewezen, gelet op de bevindingen van de politie en de verklaringen van verdachte en aangeefster [slachtoffer 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot doodslag en van de poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft verklaard dat hij in een waas heeft gehandeld en dus niet bewust heeft geprobeerd om het slachtoffer te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachtes uitlatingen tegen verbalisanten na het incident waarin hij zegt terug te gaan naar de woning ‘om ze allemaal dood te steken’, moeten worden bezien in het licht van het GHB-delier waarin verdachte zich op dat moment bevond. Daarnaast heeft het slachtoffer zulke oppervlakkige verwondingen overgehouden aan het incident, dat van een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel geen sprake kan zijn.
Ten aanzien van de bedreiging en mishandeling in zaak A en de huisvredebreuk in zaak B heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van zaak A
Vaststaande feiten
Op 30 april 2022 rond 20:00 uur bevond verdachte zich in de woning van [naam] aan het [adres] . Ook slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) bevonden zich in deze woning. Verdachte heeft verklaard dat hij een paar dagen eerder ook in de woning was met [slachtoffer 1] en [getuige] en toen is gereanimeerd vanwege een overdosis heroïne. Bij die gelegenheid zou zijn horloge door hen zijn gestolen. Op 30 april is verdachte naar de woning teruggegaan om het horloge terug te krijgen. Op een gegeven moment is in de woning ruzie ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ). [slachtoffer 1] maakte een vervelende opmerking, waarna verdachte uit razernij een mes heeft gepakt en hem heeft gestoken. Ter zitting bevestigde verdachte deze verklaring en vulde daarop aan dat [slachtoffer 1] het horloge niet terug wilde geven. Vervolgens heeft verdachte onderhands richting het midden van de torso van [slachtoffer 1] gestoken. [slachtoffer 1] had de kracht om het mes af te weren, maar verdachte heeft [slachtoffer 1] desondanks geraakt. De politie heeft [slachtoffer 1] enkele dagen later gehoord. [slachtoffer 1] verklaarde toen dat verdachte stekende bewegingen naar hem maakte en dat hij door verdachte twee keer in de borst werd gestoken. De verbalisanten hebben geconstateerd dat [slachtoffer 1] twee oppervlakkige verwondingen aan de borst had. Er zijn foto’s van het letsel gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd.
Verdachte was bij zijn aanhouding onder invloed van GHB. Kort na zijn aanhouding heeft hij op meerdere momenten verklaard dat hij [slachtoffer 1] dood had moeten maken, dat hij wilde dat hij [slachtoffer 1] doorboord had en dat hij, als hij hier uitkwam, terug zou gaan naar [adres] ‘om ze allemaal neer te steken’. Ook later bij de rechter-commissaris op 2 mei 2022 verklaarde verdachte ‘dat het zou kunnen dat ik dat ga doen', omdat hij al zijn belangrijke spullen aan het [adres] was kwijtgeraakt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte meerdere keren heeft gestoken richting [slachtoffer 1] en hem daarbij ook twee keer heeft geraakt.
Juridische kwalificatie van verdachtes handelen
Het op iemand insteken met een mes, met name wanneer wordt gestoken in de richting van de borststreek, kan onder omstandigheden worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. In de borststreek bevinden zich vitale organen die geraakt kunnen worden wanneer daar wordt gestoken. Daarnaast heeft verdachte uitlatingen gedaan die erop kunnen wijzen dat zijn opzet gericht was op het doden van het slachtoffer.
Er zijn, met andere woorden, een aantal omstandigheden die ervoor kunnen pleiten om het handelen van verdachte te kwalificeren als een poging tot doodslag. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Niet vastgesteld kan worden met welke kracht verdachte in de richting van de borst heeft gestoken, en daarmee of het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich mee heeft gebracht. Verdachtes uitlatingen na zijn aanhouding, gedaan onder zodanige invloed van GHB dat hij buiten bewustzijn raakte en daarvoor in het ziekenhuis moest worden opgenomen, laat de rechtbank in dit kader buiten beschouwing. Van het plegen van een poging tot doodslag zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Door het in razernij steken met een mes in de richting van het midden van de borst, is echter wel sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, bijvoorbeeld door het raken van een slagader of het beschadigen van organen die zich in de borstkas bevinden. Die kans heeft verdachte – gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen – bewust aanvaard. De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht de huisvredebreuk in zaak B wettig en overtuigend bewezen op basis van de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse en verdachtes eigen verklaring. Omdat ten aanzien van dit feit geen verweer is gevoerd, behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
op 30 april 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de borststreek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en met een mes stekende bewegingen in de richting van de borststreek van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van zaak B:
op 29 april 2022 te [plaats] , in de woning gelegen aan de [adres] bij [slachtoffer 2] in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het voorgeleidingsconsult van S. Rakhshandehroo, psychiater van 3 mei 2022. Hieruit blijkt dat verdachte ten tijde van de bewezen geachte feiten bij Fivoor in behandeling was. Hij is eerder meermaals gedwongen opgenomen geweest in een psychiatrische kliniek, laatstelijk in juni 2021 vanwege een psychose. Hij zou toen haloperidol (antipsychoticum) voorgeschreven hebben gekregen, hetgeen hij naar eigen zeggen in de periode van het bewezenverklaarde aan het afbouwen was. Voorts is sprake van problematisch middelengebruik (onder andere cocaïne en GHB).
Ook is pro justitia rapportage in zaak A opgemaakt. Over verdachte is gerapporteerd door B. Vervliet, arts in opleiding tot specialist psychiatrie onder supervisie van J. Neeleman, psychiater (hierna: de psychiater) op 1 september 2022. Neeleman heeft op 11 februari 2023 aanvullend gerapporteerd. Daarnaast is over verdachte gerapporteerd door J. Yntema, GZ-psycholoog, op 31 augustus2022 en aanvullend op 10 februari 2023.
Stoornis
De psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis (cluster B) en forse verslavingsproblematiek. Daarnaast is sprake van zwakbegaafdheid, terwijl in het aanvullende onderzoek dat ten grondslag ligt aan het pro justitia rapport van 10 februari 2023, ook een manisch psychotisch toestandsbeeld (ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis) wordt geconstateerd.
Het oordeel van de psychiater komt grotendeels overeen met dat van de psycholoog, in die zin dat zwakbegaafdheid, een persoonlijkheidsstoornis (van het borderline type, ook cluster B) en verslavingsproblematiek worden gediagnosticeerd. Voorts zijn er aanwijzingen voor een delirante toestand, hoogstwaarschijnlijk samenhangend met GHB-gebruik, ten tijde van het bewezen verklaarde. Het meer recente psychotische gedrag is volgens de psychiater ontstaan door een bijzondere psychotische stressreactie met manische kenmerken. Deze randpsychotische stressreactie komt geregeld voor in het beloop van de borderline persoonlijkheidsstoornis na stress. Bij verdachte is deze stressreactie uitgesprokener door zijn verstandelijke beperking.
Doorwerking van de stoornissen in de feiten
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was volgens de psycholoog en psychiater sprake van de genoemde stoornissen, behalve van de ongespecificeerde schizofreniespectrum stoornis (volgens de psycholoog) of de psychotische stressreactie met manische kenmerken (volgens de psychiater). Beide deskundigen concluderen dat verdachte, mede vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis, impulsief kan reageren, hetgeen versterkt kan worden door middelengebruik. Ook zijn cognitieve beperkingen kunnen hierin een rol hebben gespeeld. Daardoor kan verdachte het overzicht verliezen in complexe probleemsituaties. De psychiater benadrukt dat een (GHB-)delier altijd gepaard gaat met extreme gedragslabiliteit en in die zin valt een zeer relevant en sturend verband tussen deze toestand en zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde aan te nemen. Al met al adviseert de psycholoog in haar rapport om de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, enigszins verminderd aan verdachte toe te rekenen, terwijl de psychiater adviseert om de feiten in sterk verminderd toe te rekenen. Ter zitting heeft de psycholoog op vragen geantwoord dat verdachte toch als tenminste verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit in zaak A sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor verdachte is beïnvloed in zijn handelen. Gezien de ernst en de aard van deze stoornissen acht de rechtbank verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezen verklaarde feit. Het feit in zaak B vond één dag eerder plaats zodat de geconstateerde psychische stoornissen naar het oordeel van de rechtbank ook toen van invloed op verdachtes handelen waren. Bovendien staat voor de rechtbank vast dat verdachte toen ook onder invloed van GHB was. Om die reden acht de rechtbank verdachte ook voor dit feit sterk verminderd toerekeningsvatbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd. Verdachte is geneigd om alle verantwoordelijkheid voor zijn keuzes en gedragingen buiten zichzelf te leggen en is vanuit zijn stoornissen niet in staat om zich te houden aan voorwaarden, zo is ook in het verleden gebleken. De kans is dan ook groot dat hij zich zal onttrekken aan zorg.
Ook blijkt uit de rapportage van de psychiater dat verdachte diepe ambivalentie heeft ten aanzien van behandeling in de zin van: ‘ja zeggen en nee doen’. Dit leidt steeds tot therapeutische onmacht bij behandelaren. Tbs met voorwaarden is voorbehouden aan personen die niet te gevaarlijk zijn en zich duurzaam hebben gecommitteerd aan behandeling. Dat is bij verdachte niet het geval. Het kader van tbs met voorwaarden is voor verdachte onvoldoende, gelet op het hoge recidiverisico en omdat verdachte te kennen heeft gegeven dat hij het niet meer nodig vindt om voorwaarden opgelegd te krijgen. Gezien de kans op herhaling en zijn stoornissen is tbs met verpleging noodzakelijk nu het onverantwoord is verdachte zonder behandeling te laten terugkeren in de maatschappij.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, conform de adviezen van de deskundigen, tbs met voorwaarden op te leggen. Verdachte is wel degelijk gemotiveerd om in een dergelijk kader behandeld te worden en moet hier de kans voor krijgen. Hij wil alleen niet naar de [naam kliniek] (die door de deskundigen is geadviseerd), omdat verslavingsbehandelingen daar op de voorgrond staan, terwijl de verslaving niet langer zijn grootste probleem is. Zijn voorkeur gaat uit naar de Forensisch Psychiatrische Kliniek in Heiloo.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Ernst van de feiten en oordeel over de op te leggen straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft in razernij met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van de borstkas van het slachtoffer en hem daar ook daadwerkelijk meerdere keren mee geraakt. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het is gebleven bij oppervlakkig letsel, is niet aan verdachte te danken maar aan de afwerende gedragingen van het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte dit aan en is van oordeel dat de ernst van dit feit de oplegging van een gevangenisstraf rechtvaardigt. Daarnaast heeft verdachte ook huisvredebreuk gepleegd bij zijn ex-vriendin in Purmerend. Dit is een hinderlijk feit, nu eenieder bij uitstek zeggenschap moet kunnen hebben over de eigen woning.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 februari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hij liep bovendien in een proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank houdt verder rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf, alsmede met het feit dat de rechtbank naast het opleggen van een gevangenisstraf ook komt tot de oplegging van een maatregel. Al met al acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden voor beide bewezenverklaarde feiten. Verdachte heeft de straf die opgelegd zal worden al uitgezeten.
8.3.2
Oordeel over de op te leggen maatregel
De rechtbank heeft acht geslagen op de adviezen in de al eerder genoemde pro justitia rapportages over de op te leggen maatregel.
Recidiverisico
De psychiater acht het recidiverisico zeer hoog. Verdachte uitte zich tegenover de psychiater weliswaar gemotiveerd voor behandeling en abstinentie, maar deze motivatie is ambivalent en gebleken onvoldoende beschermend. Verdachte is dakloos en zal indien er geen externe bescherming is na detentie onder veel stress komen te staan. Dit verhoogt bij hem het risico op terugval (en dus geweld) sterk.
De psycholoog concludeert dat sprake is van een matig tot hoog recidiverisico bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij. Op de zitting heeft zij verklaard dat het recidiverisico met name verhoogd wordt door de verslaving waar verdachte mee te kampen heeft. Er is sprake van een jarenlange verslaving, waardoor – ook na abstinentie van middelen binnen detentie – een groot risico op terugval in middelengebruik bestaat bij terugkeer in de maatschappij. Middelengebruik zorgt bij verdachte voor een verhoogde kans op impulsief handelen en onvoorspelbare situaties, waarbij verdachte een verhoogde kans heeft om agressief te reageren. Bij een behandeling is het recidiverisico op termijn matig tot hoog, maar bij terugval in middelengebruik is sprake van een hoog recidiverisico.
Zowel de psycholoog als de psychiater komen tot het advies om tbs met voorwaarden op te leggen. Het is belangrijk dat de behandeling binnen een stevig forensisch kader wordt vormgegeven, omdat eerdere hulpverleningspogingen steeds zijn mislukt.
De psycholoog heeft opgemerkt dat wanneer er verandering komt in de motivatie
voor behandeling of betrokkene onvoldoende stabiliseert, zal moeten worden opgeschaald naar een TBS met dwangverpleging.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 4 november 2022, opgemaakt door [naam medewerker] . De reclassering adviseert positief over TBS met voorwaarden, ondanks het feit dat diverse keren voorwaardelijke straffen ten uitvoer zijn gelegd.
Terbeschikkingstelling
Anders dan de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de maatregel tbs met voorwaarden een onvoldoende veilig kader biedt voor een succesvolle behandeling van verdachte. Tbs met voorwaarden biedt bovendien onvoldoende bescherming voor de maatschappij. De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
Ten eerste benadrukt de rechtbank de ernst van de problematiek van verdachte. Hij wordt sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht en het recidiverisico wordt ingeschat als (zeer) hoog. Dit laatste vormt een belangrijke contra-indicatie voor tbs met voorwaarden.
Ten tweede bevatten de pro justitia rapportages diverse passages waaruit de rechtbank opmaakt dat verdachte zich niet
kanconformeren aan voorwaarden. Zo vermeldt de psycholoog: ‘Tot slot wordt genoemd dat betrokkene niet in staat is zich aan bijzondere voorwaarden en behandelingen te houden.’ Ook staat vermeld: ‘Hierbij dient echter ook te worden opgemerkt dat eerdere behandelingen, ondanks dat betrokkene zelf hierom vroeg, onvoldoende van de grond zijn gekomen of voortijdig zijn afgebroken.’ De psychiater vermeldt dat verdachte hem bij het aanvullend onderzoek zegt dat hij in het PPC wil blijven en geen behoefte meer heeft aan opname in een verslavingskliniek want die verslaving is al lang voorbij. Ook aan behandeling in het kader van een tbs heeft hij inmiddels geen behoefte meer ‘want een poosje in het PPC is voldoende’ wat hem betreft.
Verder heeft verdachte in dit kader ter zitting verklaard dat hij geen behandeling meer nodig heeft voor zijn verslaving omdat hij genezen is. Hij is het niet eens met de adviezen en wil eventueel alleen naar de FPK Heiloo en niet naar de [naam kliniek] , en alleen als in Heiloo eenzelfde regime als in het PPC geldt. Verdachte toont zich dwingend en niet gericht op samenwerking, waardoor de rechtbank grote problemen voorziet bij een behandeling binnen enig kader dat minder beveiliging biedt dan het kader van tbs met dwangverpleging. De kans op een snelle patstelling in en onttrekking aan de behandeling acht de rechtbank bij het opleggen van voorwaarden zeer groot.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij verdachte de voor tbs met voorwaarden vereiste betrouwbare bereidheid tot medewerking ontbreekt.
Ten slotte levert ook het gedrag van verdachte een bijdrage aan de keuze van de rechtbank om tbs met dwangverpleging op te leggen. Uit de aanvullende rapportage van 10 februari 2023 blijkt dat verdachte agressief is geworden toen de psycholoog het rapport met hem wilde bespreken, niet kalmeerde en uiteindelijk zelfs gesepareerd moest worden. Op de zitting van 3 april 2023, tijdens het horen van de psycholoog als deskundige, heeft verdachte gezegd dat zij helemaal geen psycholoog is en dat zij verzint dat verdachte onvoorspelbaar gedrag vertoont. Ook heeft verdachte verklaard dat het slachtoffer een pechvogel is, omdat hij eigenlijk de andere jongen (getuige [getuige] ) had moeten pakken. Volgens verdachte was hij bovendien niet verward, maar waren juist alle anderen verward. Ondanks dat hij momenteel al enige tijd abstinent is van middelen en goed is ingesteld op medicatie, laat verdachte dus nog steeds onverbloemd aspecten van zijn gevaarlijke stoornis zien.
De rechtbank is van oordeel dat al het voorgaande de oplegging van tbs met verpleging van overheidswege noodzakelijk maakt. Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan nu het bewezen geachte feit in zaak A een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat het in zaak A bewezen geachte feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

9.Beslag

Ten behoeve van het onderzoek naar verdachte zijn drie messen in beslag genomen met de goednummers 6181392, 6181393 en 6181394. De messen behoren niet aan verdachte toe. De rechtbank bepaalt dat de messen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 30 april 2022 ter griffie van de rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie, in de zaak met parketnummer 05/152177-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 november 2020 van de politierechter in de rechtbank Gelderland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tussen de stukken bevindt zich ook een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank wijst de vordering af, omdat zij de tenuitvoerlegging – gelet op de oplegging van tbs met dwangverpleging – niet opportuun acht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 38d, 38e, 45, 57, 138 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
Poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van zaak B:
wederrechtelijk in de woning vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
6181392 (mes)
6181393 (mes)
6181394 (mes)
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 05/152177-19
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. R. van de Water en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2023.