ECLI:NL:RBAMS:2023:2335

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
13/030133-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

Op 12 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Siedlce, Polen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering beoordeeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de processen die tot de veroordelingen hebben geleid, en dat er geen garanties waren verstrekt zoals vereist onder artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Hierdoor kon de rechtbank de overlevering op basis van artikel 12 OLW weigeren.

De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van overlevering op basis van artikel 6a OLW onderzocht, dat de overlevering kan weigeren als de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. De verdediging heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon aan deze voorwaarde voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon inderdaad rechtmatig in Nederland verblijft en dat de opgelegde straffen in Polen niet onverenigbaar zijn met het Nederlandse recht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/030133-23 (EAB 1)
Datum uitspraak: 12 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 2 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 september 2022 door
the Regional Court in Siedlce(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geborteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
verblijvende op het adres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.M.P. van Eijsden, advocaat in Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
-a/ enforceable judgement of the District Court in Siedlce dated 09 May 2016, reference number VII K 129/16;
-b/ enforceable judgement of the District Court in Siedlce dated 07 July 2016, reference number VII K 272/16;
-c/ enforceable judgement of the District Court in Siedlce dated 14 September 2016, reference number VII K 202/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van
-a/ 7 maanden;
-b/ 1 jaar en 3 maanden;
-c/ 2 jaren en 6 maanden (offence 1) en 10 maanden (offence 2). Deze straffen zijn samengevoegd tot 3 jaren,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissingen heeft geleid, en die - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op basis van artikel 12 OLW worden geweigerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon vindt dat de rechtbank op basis van de nu voorliggende informatie niet kan afzien van weigeren. Dat zou in strijd zijn met de rechtspraak van de rechtbank Amsterdam, nu uit het EAB niet volgt op welke datum de adresinstructie is verstrekt.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie betoogt dat moet worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in elke zaak een adresinstructie heeft ontvangen en is gewezen op de gevolgen als hij daar niet aan zou voldoen. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de verdenkingen en heeft ondanks de instructie geen adreswijziging doorgegeven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt genoegzaam dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek in alle zaken een adresinstructie heeft ontvangen en is gewezen op de gevolgen als hij zich daar niet aan zou houden. Verder staat vast dat ‘rechtbankcorrespondentie’ is verstuurd naar het door hem opgegeven adres.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon is kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van de ‘rechtbankcorrespondentie’, als hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
A1. diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
B1. diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
B2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
C1. diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
C2. diefstal.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Ruim voor de zitting heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon uitgebreide en goed gedocumenteerde stukken aan de rechtbank en de officier van justitie doen toekomen ter onderbouwing van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon vindt dat is voldaan aan de eerste voorwaarde. Uit de overgelegde stukken blijkt dat is voldaan aan de inkomenseis. Doordat de opgeëiste persoon voor uitzendbureaus heeft gewerkt, heeft hij zich niet kunnen inschrijven. De verdediging heeft er daarom voor gekozen om bankafschriften bij te voegen waaruit het continue verblijf in Nederland kan worden afgeleid. Hij heeft bijna dagelijks in Nederland gepind en ook het storten van salaris is op de afschriften terug te vinden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat niet is voldaan aan de eerste voorwaarde. De opgeëiste persoon was niet in Nederland ingeschreven, maar heeft steeds kortere periodes verbleven in aan uitzendbureaus gekoppelde woningen. Bovendien zijn poststukken gericht aan een adres in Polen. Daarbij komt dat de verschillende huurovereenkomsten niet aaneengesloten zijn, er zitten telkens een aantal maanden tussen. Hetzelfde geldt voor de zorgverzekering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Het is een feit van algemene bekendheid dat Poolse arbeidskrachten in dienst bij uitzendbureaus zich niet in Nederland kunnen inschrijven. Daadwerkelijk verblijf in Nederland kan echter ook op andere wijzen worden aangetoond. Gelet op de overgelegde salarisoverzichten en bankgegevens, gecombineerd met het gemiddeld aantal gewerkte uren dat valt af te leiden uit de overzichten van het UWV, kan worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon, zoals hij zelf ter zitting heeft aangegeven, de afgelopen jaren in Nederland moet hebben verbleven.
Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel. Uit de ter zitting overgelegde brief van de IND van 21 maart 2023 en een e-mailbericht van 28 maart 2023, volgt dat de strafrechtelijke feiten er niet toe zullen leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht.
Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf voor het overige kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Regional Court in Siedlce(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van [opgeëiste persoon]
.
BEVEELTde gevangenhouding van [opgeëiste persoon] tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.