ECLI:NL:RBAMS:2023:2333

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
13/028730-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 12 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de voorzitster van het kantongerecht Kleve in Duitsland. Het EAB, dat op 20 december 2022 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1982, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer van verdovende middelen in Duitsland. De behandeling van de zaak vond plaats op 29 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, het openbaar ministerie vertegenwoordigde en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P. Plasman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging voerde aan dat het EAB ongenoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon voldoende was. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon als medepleger wordt gezien en dat de feiten voldoende zijn beschreven in het EAB.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de garantie van de Staatsanwaltschaft Kleve, dat de opgeëiste persoon na veroordeling in Duitsland terug naar Nederland zal worden overgebracht, voldoende is. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging en het openbaar ministerie overwogen met betrekking tot de weigeringsgronden van de OLW en heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een schending van het ne bis in idem-beginsel. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028730-23
Datum uitspraak: 12 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 december 2022 door de voorzitster van het kantongerecht Kleve (Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
verblijvend op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P. Plasman namens zijn kantoorgenoot mr. L.S. Janssens, beiden advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een nationaal aanhoudingsbevel van kantongerecht Kleve van 25 november 2022, dossiernummer 10 Gs 1924/22 (204 Js 399/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de overlevering moet worden geweigerd omdat het EAB ongenoegzaam is. De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon blijkt niet uit het EAB. Evenmin is aangegeven op basis van welke feiten en omstandigheden hij als verdachte is aangemerkt.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt het EAB genoegzaam. De mate van betrokkenheid is genoemd, de opgeëiste persoon wordt namelijk gezien als medepleger en opdrachtgever. Nu het om een vervolgings-EAB gaat en het onderzoek nog loopt, is een preciezere weergave van de rol van de opgeëiste persoon niet vereist.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is hieraan naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De opgeëiste persoon wordt als medepleger ervan verdacht opdracht te hebben gegeven voor de invoer van verdovende middelen in Duitsland. Op 17 mei 2022 werd dit transport op de snelweg bij Emmerich-Elten onderschept. De feiten zijn mede in het licht van de aard van het EAB, een vervolgings-EAB, genoegzaam beschreven.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Staatsanwaltschaft Kleve heeft per e-mail van 13 februari 2023 de volgende garantie gegeven:
“it is assured that in the event of a final sentence to imprisonment without suspension on probation within the Federal Republic of Germany the wanted person, [opgeëiste persoon], will be transferred back to the Netherlands according to the Council Framework Decision 2008/909/HA of 27th November 2008 (Convention on the Transfer of Sentenced Persons of 21st
March 1983, if he does agree to this). “
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen en het bewijs bevindt zich daar;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Duitse markt;
  • de medeverdachte wordt ook in Duitsland berecht;
  • het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens vervolging in te stellen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank oordeelt dat, gelet op de argumenten die de officier van justitie heeft aangevoerd, het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.

8.De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid , onder a OLW. De opgeëiste persoon is op 31 januari 2023, na schorsing van zijn overleveringsdetentie, in Nederland direct weer aangehouden vanwege een verdenking van het overtreden van de Opiumwet. Daarbij is hij als verdachte gehoord. Het onderzoek in die zaak loopt nog. Desgevraagd heeft de raadsman medegedeeld dat die zaak los staat van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat, nu het niet om hetzelfde feit gaat, vervolging in Nederland niet in de weg staat aan het toestaan van de overlevering.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, onder a luidt: ‘Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is’. Dit artikel beoogt schending van het ne bis in idem beginsel te voorkomen en ziet op vervolging van
hetzelfdefeit als waarvoor de overlevering wordt verzocht. Daarvan is in het onderhavige geval, zoals ook door de raadsman bevestigd, geen sprake. De in dit artikel bedoelde weigeringsgrond is dan ook niet van toepassing.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
de voorzitster van het kantongerecht Kleve (Duitsland)voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.