ECLI:NL:RBAMS:2023:2331

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
13/026507-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering aan Roemenië op grond van artikel 12 OLW

Op 12 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De zaak betreft een EAB dat is uitgevaardigd door de Satu Mare Court in Roemenië op 16 januari 2023, met als doel de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. Tijdens de zitting op 29 maart 2023 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat er geen van de in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden aanwezig zijn. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de informatie van de Roemeense autoriteiten over de verzetprocedure niet voldoende zekerheid biedt dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet worden geschonden. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, omdat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/026507-23
Datum uitspraak: 12 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 2 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 januari 2023 door
Satu Mare Court, county of Satu Mare(Roemenië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een criminal sentence no.1768 of 15.12.2022 final by no appeal on 10.01.2023, reference file no. 466/296/2021 pending before Satu Mare Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar en 4 dagen.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In aanvullende informatie van 23 maart 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende meegedeeld:
“The sentences pronounced in absence of the accused will be handed over to the convicted
person personally without delay after being handed over.
The person will also be expressly informed of the right to appeal, in which he/she has the right to be present and which allows the factual situation of the case, including new evidence, to be re-examined and which may lead to the original sentence being annulled.
These matters are revealed in point 3.4 of the European Warrant of Attestation.
The convicted person tried in absentia has the possibility to request, on the date of his transfer to Romania, the reopening of the criminal proceedings, a legal institution provided for by Article 466 of the new Code of Criminal Procedure.
This legal text regulates the possibility (faculty) for the convicted person to request the reopening of the criminal proceedings if he/she wishes to do so and should be considered only as an additional guarantee of the right to defence, and not as an appeal in the proper sense of the word, as the judgments of conviction on the basis of which the European arrest warrants are issued are enforceable sentences.
The text of the law in question only regulates thepossibilityfor the convicted person to make an application for the above-mentioned purposes, whichdoes not guarantee the reopening of the trial,as the decision on such applications is left to the discretion of the judge hearing the case, who will give his decision on the basis of the evidence submitted by the convicted person in support of his application.”
We enclose the provisions of Article 466 of the New Code of Criminal Procedure:
(…)
(4) Criminal proceedings may not be reopened if the convicted person has requested to
be tried in absentia."
In aanvullende informatie van 28 maart 2023 wordt dit herhaald, maar is na kopje
(4)het volgende toegevoegd:
According to Article 93 paragraph (2) letter (a) of Law no. 302/2004 republished, he has the right to be personally served with the judgment within 10 days of his admission to the detention facility in Romania, and from the moment the judgment is served he will be informed that he has the right to appeal or to have his case retried.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van dit artikel geweigerd dient te worden omdat de verzetgarantie niet onvoorwaardelijk is.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat door de aanvulling van 28 maart 2023 sprake lijkt van een onvoorwaardelijke verzetgarantie, maar heeft erkend dat nog enige ruimte bestaat voor twijfel daaraan. De officier van justitie heeft ook medegedeeld dat eerder gestelde vragen over het al dan niet verstrekken van een adresinstructie aan de opgeëiste persoon in het voorbereidend onderzoek, door de Roemeense autoriteiten niet zijn beantwoord.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is ambtshalve bekend met de inhoud van het tweede lid van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering. Daaruit volgt dat van een veroordeling bij verstek sprake is als – kort gezegd – de verdachte niet is gedagvaard en niet op een formele wijze van de terechtzitting op de hoogte is gebracht. Uit de informatie in het EAB onder 3.1.a volgt dat een oproep voor de zittingen is verstuurd naar het huisadres van de opgeëiste persoon, maar die als onbestelbaar retour is gekomen. Om die reden kan de rechtbank op basis van de nu voorliggende informatie niet vaststellen of sprake is van een
onvoorwaardelijkrecht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW. De aanvullende informatie van 28 maart 2023 met betrekking tot het Roemeense artikel 93, maakt dit niet anders. Omdat de officier van justitie al meerdere keren hierover aanvullende informatie bij de Roemeense autoriteiten heeft opgevraagd, ziet de rechtbank geen reden de zaak nog eens aan te houden. [4]
De rechtbank is van oordeel dat bovenstaande aanvullende informatie geen zekerheid biedt dat aan de vereisten van artikel 12, sub d, OLW is voldaan. Dit betekent dat de overlevering kan worden geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van deze bevoegdheid. Uit de stukken kan onvoldoende worden afgeleid dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet door de overlevering worden geschonden.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Satu Mare Court, county of Satu Mare(Roemenië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek), punt 85 e.v.