ECLI:NL:RBAMS:2023:2238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
13/023001-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde diefstal

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Bamberg in Duitsland. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1981, die verdacht wordt van betrokkenheid bij een plofkraak op 9 december 2022. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 30 maart 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.G.J. Geerlings.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De raadsman had aangevoerd dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege onduidelijkheid over de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de omschrijving in het EAB voldoende duidelijk was. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten in acht genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, valt onder de lijst van feiten die in bijlage 1 van de OLW zijn opgenomen, en er is geen sprake van een weigeringsgrond. De uitspraak is gedaan door mr. P. van Kesteren, voorzitter, en mrs. M.C. Eggink en H.P. Kijlstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/023001-23
RK nummer: 23/334
Datum uitspraak: 13 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 1 februari 2023 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 januari 2023 door het
Amtsgericht Bamberg, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.G.J. Geerlings, advocaat in Roermond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van 10 januari 2023, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Bamberg, dossiernummer: 1 Gs 64/23 (2110 Js 22814/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat het onduidelijk is waar de overlevering op ziet en daarom moet de overlevering worden geweigerd. In de feitsomschrijving wordt veel informatie gegeven, ook van voor 9 december 2022. Als de overlevering ook op de periode van voor 9 december 2022 ziet, dan is het onduidelijk wat de rol van de opgeëiste persoon is. Als de overlevering alleen ziet op 9 december 2022 dan is het onduidelijk waarom er zoveel randinformatie wordt gegeven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en dat het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij een plofkraak in vereniging gepleegd op 9 december 2022 in [plaats] , waarbij de opgeëiste persoon als medeplichtige is aangemerkt. Daarmee is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank van oordeel is dat het feit genoegzaam is omschreven. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Senior Public Prosecutorte Bamberg heeft op 21 maart 2023 de volgende garantie gegeven:
Ik garandeer u ten aanzien van alle hier aangehouden verdachten, mits zij de Nederlandse nationaliteit hebben, overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel (2002/584/JBZ) en artikel 6, lid 1, van de Nederlandse Overleveringswet, dat indien de gezochte persoon na overlevering in Duitsland wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke en onherroepelijke vrijheidsstraf, hij zijn straf in Nederland zal kunnen uitzitten (conform Europees Kaderbesluit 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende, nu de rechtbank begrijpt dat deze garantie betrekking heeft op Nederlanders of daarmee gelijkgestelden die behoren tot de groep waarvoor de overlevering is gevraagd en dat uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon tot deze groep behoort. Daarom heeft de garantie betrekking op de opgeëiste persoon.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
- de medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- de slachtoffers wonen in Duitsland;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland;
- de aanhouding van de opgeëiste persoon is op verzoek van de Duitse autoriteiten verricht;
- het Nederlands openbaar ministerie is niet voornemens om zelf de opgeëiste persoon te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en voert hiertoe aan dat er al een Nederlands onderzoek loopt waarin het feit uit het EAB kan worden meengenomen. Daarbij heeft de opgeëiste persoon geen actieve handelingen in Duitsland verricht volgens de feitsomschrijving in het EAB.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Bamberg(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.