ECLI:NL:RBAMS:2023:2235

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
13/023016-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Bamberg in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Afghanistan, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft. De behandeling van het EAB vond plaats op 30 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Diependaal, aanwezig was. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn en werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.J. Lamers.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon zich schuldig zou hebben gemaakt aan georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, wat betekent dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen belemmeringen waren om de overlevering te weigeren. De uitspraak werd gedaan door mr. P. van Kesteren, voorzitter, en mrs. M.C. Eggink en H.P. Kijlstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/023016-23
RK nummer: 23/293
Datum uitspraak: 13 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 31 januari 2023 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 oktober 2022 door het
Amtsgericht Bamberg, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft middels een schriftelijke verklaring afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. M.J. Lamers, advocaat in Utrecht, die zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Afghaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van 25 oktober 2022 uitgevaardigd door het
Amtsgericht Bamberg(5 Gs 468/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De opgeëiste persoon is in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en daarmee is aan deze voorwaarde voldaan.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Uit de brief van 14 maart 2023 volgt dat de opgeëiste persoon niet zijn verblijfsrecht zal verliezen.
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Senior officier van justitie te Bamberg heeft op 22 maart 2023 de volgende garantie gegeven:
Ik garandeer u ten aanzien van alle hier gedetineerde verdachten, mits zij de Nederlandse nationaliteit hebben of daarmee gelijkgesteld zijn, overeenkomstig artikel 5, derde lid, van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel (2002/584/JBZ) en artikel 6, eerste lid, van de Nederlandse Overleveringswet, dat indien de gezochte persoon na overlevering in Duitsland wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke en onherroepelijke vrijheidsstraf, hij zijn straf in Nederland zal kunnen uitzitten (conform Europees Kaderbesluit 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende, nu de rechtbank begrijpt dat deze garantie betrekking heeft op Nederlanders of daarmee gelijkgestelden die behoren tot de groep waarvoor de overlevering is gevraagd en dat uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon tot deze groep behoort. Daarom heeft de garantie betrekking op de opgeëiste persoon.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
- de medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- de slachtoffers bevinden zich in Duitsland;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland;
- de aanhouding van de opgeëiste persoon is op verzoek van de Duitse autoriteiten verricht;
- het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens zelf om de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Bamberg(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.