ECLI:NL:RBAMS:2023:2233

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
13/025526-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Bamberg in Duitsland. Het EAB, dat op 24 januari 2023 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Afghanistan in 1993, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft.

De behandeling van het EAB vond plaats op 30 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Diependaal, aanwezig was. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn en werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.J. Lamers. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de bijbehorende strafbare feiten beoordeeld, die zijn omschreven als georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar is voorzien.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de raadsman om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat niet aan de vereisten voor gelijkstelling is voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering en heeft daarom de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. P. van Kesteren, voorzitter, en mrs. M.C. Eggink en H.P. Kijlstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/025526-23
Datum uitspraak: 13 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 16 februari 2023, zoals gecorrigeerd op 23 februari 2023, tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2023 door het
Amtsgericht Bamberg, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats 2] (Afghanistan) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft middels een schriftelijke verklaring afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. M.J. Lamers, advocaat in Utrecht.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Afghaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van 19 januari 2023 uitgevaardigd door het
Amtsgericht Bamberg, dossiernummer: 5 Gs 98/23 (2110 Js 739/23).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [2]

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Gelijkstelling

De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. De raadsman betwist de inhoud van de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 13 maart 2023, omdat de opgeëiste persoon niet meer als veelpleger kan worden aangemerkt en zonder de achtergrond te weten van de onderbreking van het verblijfsrecht in 2018 kan niet worden uitgegaan van verlies van verblijfsrecht door die onderbreking nu de opgeëiste persoon al sinds 2007 in Nederland is.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De opgeëiste persoon is in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. In de voornoemde brief van de IND staat dat er tussen 15 juni en 19 juli 2018 geen verblijfsrecht was. Sinds 19 juli 2018 heeft de opgeëiste persoon een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Er is dus niet aangetoond dat de opgeëiste persoon vanaf 19 juli 2018 vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad. Er is dus niet aan de eerste voorwaarde voldaan. De opgeëiste persoon kan dus niet worden gelijkgesteld met een Nederlander.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [3]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
- de medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- de slachtoffers wonen in Duitsland;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland;
- de aanhouding van de opgeëiste persoon is op verzoek van de Duitse autoriteiten verricht;
- het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens om zelf de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Bamberg(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.