ECLI:NL:RBAMS:2023:2207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/13/722925 / HA ZA 22-752
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de koopovereenkomst en de rechtsverhouding tussen partijen in het kader van het Weens Koopverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiser en een Nederlandse gedaagde over de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen. De eiser, die handelt in chiazaad, heeft twee bestellingen geplaatst bij de gedaagde, die ook actief is in de handel in voedingsmiddelen. De eiser heeft de facturen voor deze bestellingen betaald aan een derde partij, Medina Vasquez, en heeft nooit de geleverde goederen ontvangen. De eiser vorderde terugbetaling van het betaalde bedrag, terwijl de gedaagde betwistte dat er een overeenkomst met de eiser was gesloten, en stelde dat de eiser met Medina Vasquez had gecontracteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet met de gedaagde heeft gecontracteerd, maar met Medina Vasquez. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij met de gedaagde een koopovereenkomst is aangegaan. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste partij bij het aangaan van een overeenkomst en de gevolgen van het dagvaarden van de verkeerde partij.

De rechtbank heeft ook de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, gezien de woonplaats van de gedaagde in Nederland, en het toepasselijke recht, het Weens Koopverdrag, vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet met de gedaagde heeft gecontracteerd, en dat de gedaagde niet als verkoper kan worden aangemerkt. De eiser heeft zijn vordering verloren en is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/722925 / HA ZA 22-752
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] (Polen),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 september 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident;
- het tussenvonnis van 11 januari 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 januari 2023, met de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] houdt zich met zijn eenmanszaak, [bedrijf 1] , bezig met handel in voedingsmiddelen, waaronder chiazaad.
2.2.
[gedaagde] houdt zich ook met zijn eenmanszaak, genaamd [bedrijf 2] , bezig met handel in voedingsmiddelen. [gedaagde] verkoopt via de website [website] chiazaad aan consumenten. De algemene voorwaarden op deze website vermelden [bedrijf 2] als verkoper. [gedaagde] neemt op zijn beurt het chiazaad af van Medina Vasquez SLR te Bolivia (hierna: Medina Vasquez). Ook de contactgegevens van Medina Vasquez staan op de website vermeld. [gedaagde] heeft ook een webshop op eBay, waarop klanten hun bestellingen kunnen plaatsen.
2.3.
[eiser] heeft twee keer een bestelling geplaatst via het op de website [website] vermelde e-mailadres [e-mailadres] . De eerste keer was op 23 maart 2017. [eiser] heeft via voornoemd e-mailadres op 2 mei 2017 de factuur voor deze bestelling ontvangen. De factuur was op naam gesteld van Medina Vasquez, waarbij ook haar bankrekeningnummer is vermeld en onderaan de factuur wordt verwezen naar haar algemene voorwaarden. Deze bestelling, bestaande uit een containerlading chiazaad, is afgeleverd op de bestemming in Polen.
2.4.
De tweede keer was in december 2017. Op 1 december 2017 heeft [eiser] het volgende geschreven naar het e-mailadres [e-mailadres] :
“Hi
What is your CIF price now for chia seeds?
Regards [eiser] ”
2.5.
Via het emailadres [e-mailadres] heeft [eiser] het volgende antwoord ontvangen:
“Dear Mr [eiser]
We can do a better price if you pay 50% advance and balance against documents with a 2% discount. This will be USD 1940 CIF Gdynia with immediate shipment
ETA mid Feb
[naam 1] ”
2.6.
Na verder e-mailverkeer over de korting heeft [eiser] vervolgens geschreven:
“Hi
Ok, so please send me proforma invoice i will pay all at once.
Btw you wrote in July about 500$ discount on the next order
it still valid?
regards [eiser] ”
2.7.
Op 4 december 2017 heeft [eiser] via het emailadres [e-mailadres] het volgende bericht ontvangen:
“Dear Mr [eiser]
Yes you are right about the previous FOB vs CIF misunderstanding so I am re-imbursing the USD 500, Please see the attached pro forma for your payment deducting the USD 500 and the 2% discount for prompt payment. Thank you for your order,
[naam 1] ”
2.8.
Als bijlage bij het in 2.7 genoemde e-mailbericht was een factuur d.d. 4 december 2017 voor een totaalbedrag van USD 33,721.60 gevoegd. Deze factuur is op naam van Medina Vasquez gesteld en gericht aan K-tech, gevestigd in Polen. Onder “Banking details” is Medina Vasquez als begunstigde vermeld. Onderaan de factuur is vermeld: “Thank you for doing business with us”. Onder deze woorden wordt tot slot verwezen naar de algemene voorwaarden van Medina Vasquez (“general terms and conditions of sale apply to all sales and offers”).
2.9.
Op 5 december 2017 heeft [eiser] het op de factuur vermelde bedrag van USD 33,721.60 overgemaakt op de rekening van Medina Vasquez.
2.10.
[eiser] heeft de bestelde containerlading chiazaad niet ontvangen op de afgesproken datum. Hij heeft op 5 februari 2018 gemaild naar [e-mailadres] over de stand van zaken.
2.11.
Op 6 februari 2018 heeft [eiser] vanaf info@medinavasquez.com het volgende antwoord ontvangen:
“Dear mr [eiser]
Please excuse for not replying anytime sooner, we have had some very extreme weather for quite some time so everything got seriously delayed. We will update asap about your shipment,
[naam 2] ”
2.12.
[eiser] heeft hierna op verschillende momenten gevraagd naar de stand van zaken, waarop de ene keer wel en de andere keer niet is gereageerd. Op 20 juni 2018 heeft [eiser] het volgende e-mailbericht ontvangen via [e-mailadres] :
“Dear Mr [eiser] ,
you are now talking with the re seller of Medina Vasquez and also other suppliers in Holland,
Like I said I will forward your message to Bolivia but I must say that I know they had a serious problem in its sourcing so we are also facing an extensive delay.
[naam 1] ”
2.13.
In de maanden hierna heeft [eiser] diverse verklaringen voor het uitblijven van de levering ontvangen (weersomstandigheden, politieke onrust, schaarste), maar hij heeft zijn levering niet ontvangen.
2.14.
[eiser] heeft vervolgens een advocaat in Bolivia ingeschakeld om verhaal te halen bij Medina Vasquez. Dat is zonder resultaat gebleven.
2.15.
Bij brief van 13 augustus 2020 heeft [eiser] [website] / [bedrijf 2] , ter attentie van [gedaagde] , gesommeerd tot terugbetaling van USD 33.721,60. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.
2.16.
Bij e-mailbericht van 18 januari 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] - kort samengevat - geschreven dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de op hem rustende leveringsverplichting, dat nakoming al bijna vier jaar uitblijft, dat [gedaagde] daardoor in verzuim is en dat [eiser] de koopovereenkomst ontbindt, mocht dat nog niet zijn gebeurd. Tot slot wordt [gedaagde] gesommeerd om binnen twee weken tot terugbetaling over te gaan, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.17.
Op deze brief heeft [gedaagde] gereageerd bij ongedateerde brief. Kort samengevat geeft [gedaagde] in deze brief aan dat [eiser] een geschil heeft met Medina Vasquez en met haar contact dient op te nemen.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank:
a. voor recht verklaart dat de ontbinding van de overeenkomst die door [eiser] is gedaan rechtsgeldig is;
b. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na datum van dit vonnis aan [eiser] te betalen de som van 33.721,60 USD, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 maart 2018, althans vanaf de dag van deze dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag van algehele voldoening;
c. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien na datum van dit vonnis aan [eiser] te betalen € 1.072,46 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
d. [gedaagde] veroordeelt in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
e. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat hij met [gedaagde] een koopovereenkomst heeft gesloten tot levering van een containerlading chiazaad. [eiser] heeft de factuur van 4 december 2017 betaald, maar hij heeft de levering nooit ontvangen, ook niet na herhaalde verzoeken en aanmaningen van hem en zijn gemachtigde. [gedaagde] is daarom toerekenbaar tekortgeschoten in zijn leveringsverplichting en is in verzuim. [gedaagde] probeert zich ten onrechte achter Medina Vasquez te verschuilen om onder zijn verplichtingen uit te komen. [eiser] heeft uiteindelijk de koopovereenkomst ontbonden en vordert thans terugbetaling van [gedaagde] , inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde] voert allereerst een bevoegdheidsverweer. Daarnaast betwist [gedaagde] kort gezegd dat hij met [eiser] een koopovereenkomst heeft gesloten. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] een overeenkomst gesloten met Medina Vasquez. Daarom concludeert [gedaagde] tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Omdat één van partijen woonplaats in het buitenland heeft ( [eiser] in Polen), heeft dit geschil een internationaal karakter en dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
4.2.
De gedaagde partij heeft zijn woonplaats in Nederland. Nederland is lidstaat van de Europese Unie. Op grond van artikel 4 van de EEX Verordening (EU) Nr. 1215/2012 wordt de gedaagde partij in beginsel opgeroepen voor een gerecht van de lidstaat waarin hij woont. Een grondslag voor afwijking van deze hoofdregel heeft [gedaagde] gebaseerd op de algemene voorwaarden waarnaar wordt verwezen in de factuur van 4 december 2017 waarin de rechtbank Santa Cruz de la Sierra te Bolivia als bevoegde rechtbank is aangewezen, maar hij heeft dit bevoegdheidsverweer voorwaardelijk ingesteld. Dit bevoegdheidsverweer wordt volgens [gedaagde] pas relevant indien wordt geoordeeld dat tussen hem en [eiser] een overeenkomst tot stand is gekomen. Daarom zal de rechtbank dit bevoegdheidsverweer nog niet behandelen, maar eerst haar rechtsmacht vaststellen op grond van artikel 4 van de hierboven genoemde verordening. Omdat [gedaagde] in Nederland is gevestigd, heeft de Nederlandse rechter in dit geval rechtsmacht. Gelet op de woonplaats van [gedaagde] is de Rechtbank Amsterdam bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.3.
Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.
4.4.
Het gaat in deze zaak om een gestelde koopovereenkomst met betrekking tot roerende zaken. Beide partijen wonen in een staat die partij is bij het Weens Koopverdrag (hierna: WKV). Daarom gelden voor de (gestelde) koopovereenkomst de bepalingen van dit verdrag, tenzij partijen de toepassing van het WKV geheel of gedeeltelijk hebben uitgesloten. Dat is hier niet het geval. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het WKV op de rechtsbetrekking tussen hen van toepassing is, in ieder geval voor zover het gaat om de vraag of een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Het inhoudelijke geschil wordt daarom aan de hand van de bepalingen van het WKV beoordeeld.
Koopovereenkomst tussen wie?
4.5.
[eiser] stelt dat hij met [gedaagde] een koopovereenkomst heeft gesloten, terwijl [gedaagde] aanvoert dat [eiser] niet met hem maar met Medina Vasquez heeft gecontracteerd. Het gaat in deze zaak dus niet om de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen, maar tussen wie.
4.6.
Voor het tot stand komen van een overeenkomst zijn op grond van de artikelen 14 en 18 WKV een aanbod en aanvaarding van dat aanbod vereist. De vraag wie partij is bij de gestelde koopovereenkomst is een kwestie van uitleg en dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 8 WKV. Dit artikel luidt als volgt:
1. Voor de toepassing van dit Verdrag dienen verklaringen afgelegd door en andere gedragingen van een partij te worden uitgelegd in overeenstemming met haar bedoeling, wanneer de andere partij die bedoeling kende of daarvan niet onkundig kon zijn.
2. Indien het voorgaande lid niet van toepassing is, dienen verklaringen afgelegd door, dan wel andere gedragingen van een partij te worden uitgelegd overeenkomstig de zin die een redelijk persoon van gelijke hoedanigheid als de andere partij in dezelfde omstandigheden hieraan zou hebben toegekend.
3. Bij het bepalen van de bedoeling van een partij of de zin die een redelijk persoon daaraan zou hebben toegekend, dient naar behoren rekening te worden gehouden met alle ter zake dienende omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de onderhandelingen, eventuele handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn, gewoonten en alle latere gedragingen van partijen.
4.7.
Het komt er aldus op aan of een redelijk persoon in dit geval mocht aannemen dat een koopovereenkomst tot stand kwam met [gedaagde] , althans met zijn eenmanszaak [bedrijf 2] . Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Aangezien [eiser] zich erop beroept dat een koopovereenkomst met [gedaagde] tot stand is gekomen, rusten de stelplicht en – zo nodig – de bewijslast daarvan op [eiser] (artikel 150 Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde] niet als verkoper worden aangemerkt. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van het volgende.
4.8.
[eiser] heeft op 23 maart 2017 een eerste bestelling chiazaad geplaatst via het emailadres [e-mailadres] . Voor deze bestelling heeft [eiser] gecommuniceerd met ‘ [naam 1] ’. In deze e-mailcorrespondentie wordt geen melding gemaakt van [bedrijf 2] of [gedaagde] . De factuur d.d. 2 mei 2017 die [eiser] vervolgens ontving via hetzelfde e-mailadres betreft een factuur op briefpapier van Medina Vasquez, op naam gesteld van Medina Vasquez, waarbij ook haar bankrekeningnummer is vermeld en onderaan de factuur wordt verwezen naar haar algemene voorwaarden. [eiser] heeft deze factuur betaald aan Medina Vasquez, waarna de container door Medina Vasquez aan [eiser] is geleverd.
4.9.
Bij de tweede levering in december 2017 heeft [eiser] weer via hetzelfde e-mailadres gecommuniceerd en onderhandeld met [naam 1] over een containerlading chiazaad. In geen van de e-mailberichten wordt melding gemaakt van [bedrijf 2] of [gedaagde] . Bij de e-mail van 4 december 2017, waarin [naam 1] [eiser] bedankt voor zijn bestelling, is opnieuw een factuur van Medina Vasquez bijgevoegd. Op de factuur is Medina Vasquez als begunstigde vermeld en wordt verwezen naar haar algemene verkoopvoorwaarden. Tot slot bevat de factuur de woorden: ‘Thank you for doing business with us’. Ook deze factuur heeft [eiser] betaald aan Medina Vasquez.
4.10.
Onder deze omstandigheden had een redelijk persoon moeten begrijpen dat hij met Medina Vasquez contracteerde. De door [eiser] genoemde omstandigheid dat in de algemene voorwaarden op de website [website] [bedrijf 2] als verkoper stond vermeld, biedt onvoldoende tegenwicht.. Deze voorwaarden zijn niet aan [eiser] toegezonden bij het aangaan van de overeenkomst. Bovendien heeft [eiser] niet een bestelling in de webshop geplaatst, maar heeft hij per e-mail geïnformeerd over de afname van een containerlading. Hij mocht er niet zonder meer van uitgaan dat ook voor een dergelijke afname [bedrijf 2] de verkoper zou zijn, te meer nu op de website van [website] ook de naam van Medina Vasquez stond vermeld. Ook het gegeven dat het emailadres [e-mailadres] op de webshop van [gedaagde] is vermeld en dat dit e-mailadres op het LinkedIn profiel van [gedaagde] is vermeld, maakt hem nog geen verkoper bij de transactie met [eiser] . Hierover heeft [gedaagde] tijdens de zitting verklaard dat meerdere ondernemingen gebruik maken van de website [website] en dat de afhandeling van de bestelling afhankelijk is van het type bestelling. [gedaagde] heeft toegelicht dat bulkbestellingen door Medina Vasquez worden afgehandeld en de kleinere bestellingen voor consumenten door [bedrijf 2] . Hoewel deze taakverdeling niet uit de website bleek, had [eiser] gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden (en met name de factuur van Medina Vasquez met daarin een verwijzing naar haar algemene voorwaarden) op zijn minst moeten twijfelen aan zijn aanname dat hij afnam van een Nederlandse eenmanszaak en dat ‘ [naam 1] ’ een vertegenwoordiger was van [gedaagde] . Hij heeft hierover echter geen vragen gesteld en het factuurbedrag overgemaakt naar Bolivia.
4.11.
[eiser] heeft meermaals benadrukt dat ‘ [naam 1] ’ in werkelijkheid [gedaagde] is en dat alle contacten over de bestelling dus uitsluitend via [gedaagde] zijn verlopen. [gedaagde] betwist dit en stelt dat [naam 1] de neef van de eigenaar van Medina Vasquez is. Met wie [eiser] nu feitelijk heeft gecorrespondeerd kan echter in het midden blijven. Het gaat immers om de betekenis die hij ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst aan de e-mails toekende en mocht toekennen. Op de zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat hij destijds niet meende dat hij met [gedaagde] contact had, maar met een medewerker van chia-direct. Zoals hiervoor al overwogen is, mocht [gedaagde] er - gelet op de overige omstandigheden - echter niet zonder meer op vertrouwen dat [naam 1] een vertegenwoordiger was van [gedaagde] en dat diens eenmanszaak [bedrijf 2] zijn contractspartner was.
4.12.
Onder deze omstandigheden kan ook buiten beschouwing blijven de vraag of de door [gedaagde] overgelegde koopovereenkomst (productie 4 bij conclusie van antwoord) een authentiek stuk betreft, hetgeen [eiser] betwist. Ook zonder beantwoording van deze vraag komt de rechtbank tot de conclusie dat [eiser] niet met [gedaagde] heeft gecontracteerd. Bovendien is het koopcontract niet noodzakelijk om het bestaan van de overeenkomst te bewijzen, aangezien een koopovereenkomst niet door middel van een geschrift behoeft te worden gesloten of bewezen en aan geen enkel vormvereiste is onderworpen (artikel 11 WKV).
Conclusie
4.13.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen. Het dagvaarden van de verkeerde partij raakt immers niet de ontvankelijkheid, maar betreft een inhoudelijke kwestie.
4.14.
Gelet op deze afwijzing, is het door [gedaagde] opgeworpen bevoegdheidsincident niet meer aan de orde.
Proceskosten
4.15.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt. Hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
Totaal
2.833,00
4.16.
[eiser] wordt ook veroordeeld in de nakosten. Deze nakosten zijn toewijsbaar voor zover deze op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.833,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema, rechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.