ECLI:NL:RBAMS:2023:2206

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/13/720240 / HA ZA 22-547
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en ontbinding; verzuim en facturen in geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen over een aannemingsovereenkomst. De eisende partij, bestaande uit twee eisers, heeft de gedaagde partij, een aannemersbedrijf, aangesproken op de nakoming van de overeenkomst en heeft ontbinding van de overeenkomst gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde partij haar werkzaamheden heeft opgeschort vanwege niet-betaalde facturen door de eisers. De eisers hebben betwist dat zij de facturen verschuldigd waren, en hebben een bedrag van € 22.785,- gevorderd van de gedaagde partij, alsook schadevergoeding en vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief de communicatie tussen partijen en de inhoud van de facturen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde partij terecht haar werkzaamheden heeft opgeschort, omdat de eisers in verzuim waren door het niet betalen van de facturen. Hierdoor kon de eisende partij de overeenkomst niet rechtsgeldig ontbinden. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de gedaagde partij vorderingen ingesteld voor openstaande facturen, die door de rechtbank zijn toegewezen, met een totaalbedrag van € 16.196,12 inclusief btw. De rechtbank heeft de eisers ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/720240 / HA ZA 22-547
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna samen te noemen: [eisers] (in vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. D.M.R. Janssen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
tevens handelende onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. V.J. Verhulst te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 juli 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 28 december 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 9 november 2023, met de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] voert een aannemersbedrijf onder de naam [handelsnaam] (hierna: [handelsnaam] ). Dit bedrijf houdt zich bezig met bouw- en renovatiewerkzaamheden ten behoeve van woningen en gebouwen. In dit vonnis wordt onder [gedaagde] mede verstaan [handelsnaam] .
2.2.
In augustus 2020 heeft [eisers] [gedaagde] benaderd voor een verbouwing van haar woning aan de [adres] . In augustus en september 2020 hebben [eisers] en [gedaagde] gecorrespondeerd over de wensen van [eisers] , die waren onderverdeeld in “must haves” en “nice to haves”, en over het budget van [eisers] [gedaagde] heeft op basis van deze wensen en het budget van [eisers] op 1 oktober 2020 een offerte opgesteld.
2.3.
[eisers] heeft de offerte ondertekend. In de offerte is een bedrag van € 48.518,96 opgenomen aan “projectkosten exclusief stelposten en inclusief btw” (hierna: de aanneemsom) en een bedrag van € 20.700,- aan “stelposten”. In de offerte is een overzicht van stelposten opgenomen. De voor deze procedure van belang zijnde stelpost is de volgende:

Elektra
Aanpassen van de elektrische installatie begane grond en elektra souterrain.
Aangezien nog niet alles vast staat en nog nadere uitwerking behoeft hebben wij voor de elektra een stelpost moeten opnemen.
Wij hebben een inschatting moeten maken op basis van onze ervaring.
Hierbij zijn wij van het volgende uitgegaan:
- Het vervangen van de huidige internet bekabeling met CAT-6a kabels. Hierbij wordt in eerste instantie uitgegaan van de mogelijkheid om nieuwe kabels te trekken door de huidige leidingen naar de aanwezige aansluitpunten.
- Het aanpassen van elektra-aansluitingen t.b.v. de nieuw te plaatsen keuken.
- Het aanleggen elektra t.b.v. de geheel nieuwe ruimte-indeling in het souterrain. Dit zal een centraaldozen-systeem zijn. Electraleidingen zullen met name in de nieuw te plaatsen wanden en de plafonds worden verwerkt.
Dit is inclusief alle benodigde materialen t.b.v. leidingwerk, bedrading, schakelmateriaal en afmontagemateriaal van het merk GIRA (basis wit)
Dit is exclusief de levering van, door u zelf aan te schaffen, lampen/armaturen.
Stelpost: Aanpassen elektrische installatie bg en souterrain € 3.800,00”
2.4.
In de offerte is onder meer een betaalschema opgenomen en een bepaling over verrekening van stelposten, die als volgt luidt:
“Stelposten worden alsvolgt afgerekend:
Dit geschiedt separaat op basis van de aan de aannemer berekende prijzen door leveranciers en of onderaannemers respectievelijk de door de aannemer gemaakte kosten (materiaal en arbeid) vermeerderd met een aannemersvergoeding van 10%. Hierover wordt vervolgens de BTW berekend.”
2.5.
[eisers] heeft gedurende de verbouwing in totaal een bedrag van € 47.548,58 van de aanneemsom voldaan. De laatste betaaltermijn (2% van de aanneemsom bij oplevering) van € 970,38 is niet voldaan.
2.6.
Daarnaast heeft [eisers] ook een aantal facturen voor stelposten en meerwerk voldaan, te weten:
Factuurnummer
Factuurdatum
Omschrijving factuur
Bedrag incl. btw
[fact.nr. 1]
5 januari 2020 [1]
Aanschaf Sanidouche en Sanivite
€ 1.270,50
[fact.nr. 2]
5 januari 2020
1e termijn geluids- en warmteisolatie
€ 1.257,89
[fact.nr. 3]
14 januari 2020
2e termijn geluids- en warmteisolatie
€ 1.257,89
[fact.nr. 4]
28 januari 2020
Vloeregalisatie kleine slaapkamer
€ 743,06
[fact.nr. 5]
29 januari 2020
Additioneel stucwerk
€ 767,14
[fact.nr. 6]
18 januari 2020
Meerkosten tegelwerk badkamer
€ 1.223,13
[fact.nr. 7]
8 februari 2020
Tussentijdse afrekening parkeerkosten
€ 1.836,88
Deze facturen zijn geen onderwerp van geschil tussen partijen.
2.7.
De volgende factuur heeft [eisers] wel betaald, maar is volgens haar niet verschuldigd.
Factuurnummer
Factuurdatum
Omschrijving factuur
Bedrag incl. btw
[fact.nr. 8]
27 januari 2020 [2]
Tussentijdse afrekening eerste deel stelpost elektrawerkzaamheden, bijgevoegde factuur van Padberg Elektro d.d. 26 januari 2021
€ 9.032,81
2.8.
De volgende facturen heeft [eisers] niet voldaan:
Factuurnummer
Factuurdatum
Omschrijving factuur
Bedrag incl. btw
[fact.nr. 9]
23 februari 2020 [3]
Afrekening meer- en minderwerk uitgevoerd door [naam 2]
€ 6.816,90
[fact.nr. 10]
15 februari 2020
Afvoer en storting van afval
€ 264,76
[fact.nr. 11]
12 maart 2021
Afrekening huur- en transportkosten van de bouwdrogers
€ 719,60
[fact.nr. 12]
23 maart 2020
Tweede deel stelpost elektra-werkzaamheden, bijgevoegde factuur van Padberg Elektro d.d. 22 maart 2021
€ 1.427,35
2.9.
Naar aanleiding van de niet-betaalde facturen hebben [eisers] en [gedaagde] per e-mail gecorrespondeerd. Ook hebben partijen op 1 maart 2021 telefonisch contact gehad. [gedaagde] - en later haar gemachtigde - heeft [eisers] meerdere malen gesommeerd om de in 2.8 genoemde facturen te betalen, waaronder bij brief van 22 maart 2021.
2.10.
In maart 2021 heeft [gedaagde] haar werkzaamheden opgeschort.
2.11.
Bij brief van 30 maart 2021 heeft de gemachtigde van [eisers] als volgt gereageerd, voor zover relevant:

Betwisting facturen
[handelsnaam] schort echter ten onrechte op, want clienten [ [eisers] , toevoeging rechtbank] betwisten de juistheid van de facturen voor de afvoerstorting ( [fact.nr. 10] ), de loodgieters- en ventilatiewerkzaamheden ( [fact.nr. 9] ) en de bouwdrogers ( [fact.nr. 14] ) integraal. Ook betwisten zij de verschuldigdheid van de reeds (onder protest, om opschorting te voorkomen) betaalde factuur van € 9.032,81 voor de elektrawerkzaamheden ( [fact.nr. 12] ) (…) en de tweede, recent ontvangen factuur voor de elektra ( [fact.nr. 12] ) (…). Clienten zullen dus niet tot betaling overgaan.
(…)
Sommatie
Door het feit dat [handelsnaam] het werk heeft opgeschort terwijl zij niets van clienten te vorderen heeft – het is juist andersom – hebben clienten goede gronden om te vrezen dat [handelsnaam] in de nakoming van haar verplichting om het werk af te ronden zal tekortschieten. (…)”
2.12.
Vervolgens heeft [gedaagde] de volgende factuur aan [eisers] verstuurd. [eisers] heeft deze factuur niet betaald.
Factuurnummer
Factuurdatum
Omschrijving factuur
Bedrag incl. btw
[fact.nr. 13]
19 juli 2021
Afrekening meer- en minderwerk
€ 8.214,02
2.13.
Op 20 juli 2021 heeft bouwkundig expert de heer [naam 1] van KakesWaal taxatie-expertise B.V. (hierna: [naam 1] ) in opdracht van [eisers] een opname gemaakt van het door [gedaagde] uitgevoerde werk. Op 16 december 2021 heeft [naam 1] van deze opname een deskundigenrapport uitgebracht. In dit rapport is onder andere een lijst van tekortkomingen opgenomen en is een begroting gemaakt van de afronding van het werk en het herstel van de gebreken.
2.14.
Bij brieven van 5 en 10 mei 2022 heeft de gemachtigde van [eisers] aan de gemachtigde van [gedaagde] kort samengevat geschreven dat [eisers] de aannemingsovereenkomst partieel ontbindt vanwege het aanhoudende verzuim van [gedaagde] . Daarnaast heeft de gemachtigde van [eisers] [gedaagde] gesommeerd een bedrag van € 25.160,83 te betalen, wegens de ongedaanmakingsverplichting, ontbindingsschade, onverschuldigde betaling en buitengerechtelijke kosten.
2.15.
Op 24 juni 2022 heeft [eisers] – na op 15 juni 2022 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam – conservatoir beslag doen leggen ten laste van [handelsnaam] onder Rabobank tot een bedrag van € 28.400,-.
2.16.
Als reactie op de brief van 5 mei 2022 heeft de gemachtigde van [gedaagde] bij brief van 4 juli 2022 geschreven, voor zover relevant:
“Cliënte [ [gedaagde] , toevoeging rechtbank] stelt dat uw cliënten [ [eisers] , toevoeging rechtbank] de overeenkomst niet hebben kunnen ontbinden omdat sprake is van schuldeisersverzuim. Cliënte heeft immers haar werkzaamheden bevoegd opgeschort wegens het langdurig uitblijven van betaling door uw cliënten. Ik verwijs naar de brief van 22 maart 2021 gericht aan uw cliënten.
Tot op heden hebben uw cliënten drie facturen onbetaald gelaten. Het gaat om de facturen met factuurnummers [fact.nr. 10] d.d. 15 februari 2021, [fact.nr. 9] d.d. 23 februari 2021, [fact.nr. 11] d.d. 12 maart 2021 en [fact.nr. 13] d.d. 19 juli 2021. Cliënte ziet betaling ervan spoedig tegemoet.”
2.17.
Betaling van de vier voornoemde facturen heeft tot nu toe niet plaatsgevonden en [gedaagde] heeft geen werkzaamheden meer verricht.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eisers] vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank:
i. [gedaagde] veroordeelt om een bedrag van € 22.785,- aan [eisers] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.275,01 vanaf 14 april 2021 en gerekend over een bedrag van € 19.509,99 vanaf 19 mei 2022, althans een veroordeling uitspreekt die de rechtbank juist en passend acht;
ii. [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding aan [eisers] van de als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst nog te lijden schade die niet in het vonnis kan worden begroot, op te maken en te vereffenen volgens de wet;
iii. [gedaagde] veroordeelt om de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte van € 2.376,02 aan [eiser 1] te betalen, althans een veroordeling uitspreekt die de rechtbank juist en passend acht;
iv. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, de beslagkosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
v. dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
3.2.
[eisers] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. [gedaagde] heeft haar werkzaamheden niet afgerond en heeft de gebreken in de woning niet hersteld. [gedaagde] heeft ten onrechte vier facturen (zie 2.8 en 2.11) bij [eisers] in rekening gebracht en bij niet betaling heeft [gedaagde] haar werkzaamheden ten onrechte opgeschort. Vervolgens heeft [gedaagde] ten onrechte een vierde factuur verstuurd (zie 2.12). Deze facturen waren en zijn [eisers] niet verschuldigd, omdat kort samengevat i) een aantal werkzaamheden onder de aanneemsom vielen, ii) stelposten waren opgenomen waarvan niet meer dan 10% in prijs kan worden overschreden en iii) [eisers] geen opdracht had gegeven voor meerwerk, noch was gewaarschuwd voor de kosten van dat meerwerk. Omdat [gedaagde] niet op de ingebrekestelling van 30 maart 2021 heeft gereageerd, heeft [eisers] op 5 mei 2022 de aannemingsovereenkomst ontbonden, aldus steeds [eisers] Haar vordering op [gedaagde] is als volgt opgebouwd:
- ongedaanmakingsverplichting en ontbindingsschade van € 22.803,81: [naam 1] begroot in zijn rapport de waarde van de niet-uitgevoerde werkzaamheden en van de benodigde herstelwerkzaamheden op € 23.774,-. Hierop moet de niet-betaalde oplevertermijn van € 970,38 in mindering worden gebracht, zodat [eisers] vanwege de ontbinding een bedrag van € 22.803,81 te vorderen heeft;
- onverschuldigde betaling van € 3.275,01: [eisers] heeft een deel van de factuur van [fact.nr. 8] ten onrechte betaald. [gedaagde] heeft [eisers] niet gewaarschuwd voor een overschrijding van de stelpost elektra van € 3.800,- exclusief btw. Omdat de stelpost moet worden beschouwd als richtprijs, mag deze met maximaal 10% worden overschreden. Tezamen met het wel besproken meerwerk van € 700,- voor de meterkast mocht [gedaagde] maximaal € 5.757,80 inclusief btw in rekening brengen. [eisers] heeft dus een bedrag van € 3.275,01 (€ 9.032,81 minus € 5.757,90) onverschuldigd betaald;
- verrekening van het nog aan [gedaagde] te betalen bedrag van € 3.293,82.
In totaal bedraagt de vordering (€ 22.803,81 + € 3.275,01 - € 3.293,82 =) € 22.785,-. [eisers] vordert daarnaast een verwijzing naar de schadestaatprocedure, omdat de schade is begroot kort voor het uitbrengen van de dagvaarding en op dit moment niet bekend is hoe hoog de daadwerkelijke schade zal uitvallen gelet op de huidige inflatie.
3.3.
[gedaagde] voert als volgt verweer. [eisers] heeft gedurende het bouwproces meerdere keren opdracht tot meerwerk gegeven en moest begrijpen dat hier ook meer kosten aan verbonden waren. Echter heeft zij – ondanks herhaalde verzoeken van [gedaagde] – geweigerd de facturen te betalen. Daarom heeft [gedaagde] haar werkzaamheden opgeschort. [eisers] verkeerde daarmee als eerste in verzuim. Dit betekent dat [gedaagde] niet in verzuim was op het moment dat [eisers] de aannemingsovereenkomst wilde ontbinden en [gedaagde] ook niet gehouden kan worden tot ongedaanmaking of vergoeding van enige vorm van schade. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de proces- en nakosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
Onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie als verweer heeft aangevoerd, vordert [gedaagde] - samengevat - dat de rechtbank:
i. [gedaagde] op grond van artikel 6:60 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bevrijdt van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst, alsmede eventuele daaruit voortvloeiende verplichtingen tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden;
ii. [eisers] veroordeelt om binnen veertien dagen na dit vonnis aan [gedaagde] een bedrag van € 17.442,63 te betalen voor de nog openstaande facturen;
iii. [eisers] veroordeelt om binnen veertien dagen na dit vonnis aan [gedaagde] de openstaande aanneemsom van € 970,38 te betalen;
iv. [eisers] veroordeelt om binnen veertien dagen na dit vonnis aan [gedaagde] een bedrag van € 1.497,38 aan deskundigenkosten te betalen;
v. de kosten onder ii, iii en iv vermeerdert met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis;
vi. dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
3.6.
[eisers] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In conventie moet de rechtbank oordelen over de volgende onderdelen:
ongedaanmakingsverplichting en ontbindingsschade van in totaal € 22.803,81, plus;
onverschuldigde betaling van € 3.275,01 voor de elektrafactuur, minus;
het door [eisers] aan [gedaagde] verschuldigde bedrag van € 3.293,82.
De ontbinding waarop de vordering onder 1) is gebaseerd zal de rechtbank als eerst behandelen. De vordering onder 2) komt in 4.29 aan bod. Het onder 3) vermelde zal de rechtbank slechts behandelen als een van de vorderingen van [eisers] voor toewijzing in aanmerking komt.
Ontbinding?
4.2.
Voor een geldige ontbinding dient sprake te zijn van verzuim bij de wederpartij (artikel 6:265 lid 2 BW). Daarom dient allereerst te worden beoordeeld of [gedaagde] in verzuim was, zoals [eisers] stelt. Feit is dat [gedaagde] haar werkzaamheden op enig moment heeft stilgelegd. Maar [gedaagde] betwist dat zij in verzuim was, omdat zij in maart 2020 de uitvoering van haar werkzaamheden heeft mogen opschorten: [eisers] weigerde immers om de facturen met nummers [fact.nr. 10] , [fact.nr. 9] en [fact.nr. 14] te betalen en frustreerde het bouwproces. [eisers] was volgens [gedaagde] als eerste in verzuim. Gelet op dit verweer zal de rechtbank hierna beoordelen of [eisers] de facturen [fact.nr. 10] , [fact.nr. 9] en [fact.nr. 14] verschuldigd was aan [gedaagde] . Dit zal zij doen door de facturen een voor een na te lopen. Daarbij is allereerst van belang of de stelposten moeten worden aangemerkt als een richtprijs.
4.3.
In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen een richtprijs en vergoeding voor meerwerk. Als de aannemer een richtprijs heeft afgegeven, moet de opdrachtgever ( [eisers] ) aan de aannemer ( [gedaagde] ) een redelijke prijs betalen, maar dat de aannemer de opdrachtgever tijdig moet waarschuwen als de richtprijs met meer dan 10% wordt overschreden (artikel 7:752 BW). Voor het meerwerk geldt dat wanneer de opdrachtgever iets aan het afgesproken werk wil veranderen of toevoegen, de aannemer alleen een verhoging van de prijs kan vorderen als hij de opdrachtgever heeft gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging in verband met die veranderingen of toevoegingen. Dit laatste geldt niet, als de opdrachtgever uit zichzelf had moeten begrijpen dat de door hem gewenste veranderingen of toevoegingen tot een verhoging van de prijs zouden leiden (artikel 7:755 BW).
Het is aan [eisers] om te stellen – en zo nodig te bewijzen – dat sprake is van een richtprijs. Het is aan [gedaagde] om te stellen – en bij betwisting te bewijzen – dat [eisers] haar opdracht heeft gegeven voor het verrichten van meerwerk, waarvan de verschuldigdheid tussen partijen in het geding is. Vervolgens is het aan [eisers] om waar nodig deze standpunten van [eisers] voldoende concreet te weerspreken.
4.4.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft [gedaagde] verwezen naar diverse verklaringen, van onder andere [naam 6] (bouwkundig expert), [naam 3] (foreman/supervisor op het project), [naam 7] (timmerman, onderaannemer), [naam 2] (loodgieter, hierna te noemen: [naam 2] ) en [naam 4] (elektricien). [eisers] heeft aangevoerd dat aan deze verklaringen geen waarde kan worden toegekend, omdat deze personen partijdig zouden zijn. [gedaagde] heeft de daar tegen aangevoerd dat er geen sprake is van een afhankelijke relatie tussen haar en de genoemde personen. [gedaagde] heeft tijdens de zitting toegelicht dat al deze personen reeds zijn betaald voor hun werkzaamheden en zij hen niet meer inhuurt. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze verklaringen door een ander zijn geschreven. Voor zover de verklaringen nauwelijks concreet zijn zoals [eisers] tot slot heeft gesteld, is dat van invloed op de bruikbaarheid voor de stellingen van [gedaagde] , maar dat betekent niet dat de verklaringen niet betrouwbaar zijn. Waar nodig zal de rechtbank in haar beoordeling de desbetreffende verklaringen citeren.
Factuur [fact.nr. 10] inzake afvoer en storting van afval van € 264,76 inclusief btw
4.5.
[eisers] voert aan dat [gedaagde] haar voor deze kosten niet heeft gewaarschuwd. Daarnaast heeft [eisers] aangevoerd dat juist minder afval hoefde te worden afgevoerd, omdat zij zelf voor verwijdering van de keuken heeft zorggedragen.
4.6.
De rechtbank komt tot de conclusie dat deze factuur niet is verschuldigd. De stel- en bewijslast van de verschuldigdheid van deze factuur ligt bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat door de spreiding van tijd van de werkzaamheden, is gekozen voor een regelmatige afvoer van afval van de werkplaats naar de stort. Zij heeft echter nagelaten voldoende onderbouwd te stellen dat deze keuze in onderling overleg met [eisers] is gemaakt of dat [eisers] met deze kosten heeft ingestemd. In haar conclusie van antwoord (randnummer 21) heeft [gedaagde] voor de onderbouwing van haar stelling verwezen naar haar schrijven van 15 februari 2021, maar dit schrijven is niet overgelegd als productie 5. Het overzicht van de door [gedaagde] bij het Recyclepunt betaalde gelden, is niet relevant voor de vraag of [gedaagde] betaling van deze factuur kan vorderen van [eisers] Het gaat er immers niet om dat [gedaagde] deze kosten heeft gemaakt, maar dat zij dat met [eisers] heeft besproken en dat zij daarmee hebben ingestemd. Ook de stelling dat alle isolatiematerialen in het plafond van het souterrain in opdracht van [eisers] moesten worden vervangen, wordt betwist en kan zonder nadere toelichting van [gedaagde] , die ontbreekt, niet worden gevolgd.
Factuur [fact.nr. 11] inzake huur- en transportbouwdrogers van € 719,60 inclusief btw
4.7.
[eisers] voert wederom aan dat [gedaagde] haar niet heeft gewaarschuwd voor deze kosten.
4.8.
Ook hier komt de rechtbank tot de conclusie dat deze factuur niet is verschuldigd. De stel- en bewijslast van de verschuldigdheid van deze factuur ligt bij [gedaagde] . Op de factuur zijn huurkosten van twee bouwdrogers van 60 liter en een bouwdroger van 120 liter in rekening gebracht, alsook transportkosten. [gedaagde] heeft in het geheel nagelaten de noodzaak en instemming van het gebruik van de bouwdrogers en de kosten daarvan toe te lichten. Zij heeft enkel verwezen naar de facturen van het verhuurbedrijf en de kosten die [gedaagde] zelf heeft gemaakt voor het transport (conclusie van antwoord, randnummer 22). Zij heeft echter niet gesteld dat [eisers] ook heeft ingestemd met deze kosten. Bij gebreke van een gemotiveerde toelichting moet het ervoor worden gehouden dat er geen instemming was met deze kosten en hoeft [eisers] deze factuur niet te betalen.
Factuur [fact.nr. 9] inzake meer- en minderwerk [naam 2] van € 6.816,90 inclusief btw
4.9.
[eisers] betwist de verschuldigdheid van deze factuur, omdat - kort samengevat - veel hogere bedragen in rekening worden gebracht dan begroot voor de werkzaamheden die als geoffreerd dan wel als stelpost zijn opgenomen en omdat meerwerk in rekening wordt gebracht waartoe [eisers] geen opdracht heeft gegeven en waarvoor zij ook niet is gewaarschuwd. Deze factuur is opgebouwd uit de volgende werkzaamheden, die hierna puntsgewijs worden besproken, met uitzondering van punt g. waarover tussen partijen geen discussie bestaat:
a. ventilatie badkamer en extra overige ventilatie;
b. vernieuwen waterleidingen in plaats van ‘aanpassen’;
c. aansluiten en testen drie pompen in badkamer in plaats van een pomp;
d. leveren en plaatsen extra pomp ten behoeve van wasmachine;
e. inzagen inbouwwastafels en levering meubelsifons;
f. stelpost ‘aanpassingen CV souterrain’;
g. aanleg rookgasafvoer ten behoeve van de C.V.-ketel.
a. ventilatie badkamer en extra overige ventilatie
4.10.
Blijkens de factuur ziet deze post op de volgende werkzaamheden: levering en plaatsing van ITHO Mechanische Ventilatie Box (in plaats van badkamerventilator), levering en plaatsing groter afzuigingskanaal met twee inzuiglocaties in badkamer, het aansluiten van de afzuiging van het toilet op het nieuwe kanaal en het realiseren van kanaal door achtergevel via slaapkamer souterrain. Deze werkzaamheden zijn begroot op € 1.023,50 exclusief btw. Op dit bedrag is het reeds in de offerte onder de aanneemsom opgenomen bedrag van € 368,00 exclusief btw in mindering gebracht, zodat [gedaagde] voor deze post in totaal € 655,50 in rekening heeft gebracht.
4.11.
[eisers] voert aan dat al deze kosten zijn inbegrepen in de aanneemsom. [eisers] had namelijk [gedaagde] verzocht om een ‘goed en nieuw ventilatiesysteem’ in de badkamer te installeren. Zij ging er daarom vanuit dat de kosten voor een ITHO ventilatiebox in de offerte was opgenomen. Als [gedaagde] een veel goedkopere variant in de stelpost had begroot en [eisers] niet heeft gewaarschuwd voor de prijsstijging van de duurdere versie die zij uiteindelijk heeft geïnstalleerd, dan komen deze meerkosten voor rekening en risico van [gedaagde] . De enige wijziging ten opzichte van de offerte waartoe [eisers] opdracht heeft gegeven, is het wijzigen van de route van het ventilatiekanaal. Een waarschuwing dat deze wijziging van het ventilatiekanaal tot meerwerk zou leiden, heeft [gedaagde] evenmin gegeven, aldus [eisers]
4.12.
De rechtbank volgt [eisers] niet in haar betoog. [gedaagde] stelt dat [eisers] zelf de opdracht heeft gegeven voor het plaatsen van een ITHO ventilatiebox en de daarbij behorende werkzaamheden. Zij heeft dit onderbouwd met de volgende verklaring van [naam 2] :
“Die kanalen [van de ventilatie, toevoeging rechtbank] hebben we nog helemaal met platte buis moeten wegwerken. De kanalen liepen niet alleen in de badkamer, met meerdere afzuigpunten, maar ook door andere ruimten. Hier zijn zelfs nog koven voor getimmerd om weg te werken. Hier hebben ze allemaal toestemming voor gegeven. Ze hebben opdracht gegeven om die ITHO ventilatiebox en de benodigde kanalen te gaan halen. Ze hebben opdracht gegeven om alles te plaatsen. Hebben zelfs nog de lokaties van de afzuigpunten aangewezen. Het was absoluut duidelijk bij de bewoners wat de kosten van de ventilatiebox zou zijn en dat dit met de kanalen en de arbeid veel meer zou kosten dan het plaatsen van het simpele badkamerventilatortje dat men eerst had bedacht. De meerkosten zouden via [handelsnaam] worden afgerekend.”
[eisers] heeft niet nader gereageerd op deze gedetailleerde verklaring van [naam 2] . [gedaagde] heeft dan ook voldoende toegelicht dat [eisers] opdracht heeft gegeven voor een duurder ventilatiesysteem en zich bewust was van een prijsstijging als gevolg daarvan. De conclusie is dat [eisers] een bedrag van € 655,50 exclusief btw is verschuldigd aan [gedaagde] .
b. vernieuwen waterleidingen in plaats van ‘aanpassen’ van € 572,00 exclusief btw en
4.13.
Volgens [gedaagde] is de waterleiding op verzoek van [eisers] geheel vernieuwd in plaats van aangepast. [eisers] betwist dit en voert aan dat zij ook niet voor meerkosten is gewaarschuwd.
4.14.
[gedaagde] heeft vervolgens de verklaring van [naam 2] ingebracht, waarin voor zover relevant het volgende staat:
“We hebben daar met zijn drieen gestaan, de bewoonster, ik en [gedaagde] . Dit was in het begin, in december nog. Alle oude leidingen waren veel in het zicht en de bewoonster wilde dit weggewerkt hebben. Ook was het leidingwerk erg oud en moest eigenlijk vervangen worden vanwege lekkage. Het was op bepaalde plaatsen vrijwel onmogelijk om ergens bij te komen (keuken, toilet etc.). Met bewoonster is besproken dat het vernieuwen van de leidingen meer zou kosten dan de begrote aanpassingen. Men had ook liever alle waterleidingen nieuw en schoon. Met volle verstand hebben zij hier 100% hun toestemming voor gegeven en gingen akkoord met betalen van het kostenverschil.”
Weliswaar heeft [eisers] hier tegenin gebracht dat het leidingwerk volgens de oude bewoners in 2003 reeds was vervangen en derhalve geen noodzaak tot vervanging was, maar dat vormt onvoldoende betwisting van de specifieke en concrete verklaring van [naam 2] . Voor het aannemen van het door [eisers] beweerde alternatieve scenario – dat niet erg voor de hand ligt, namelijk dat [naam 2] zonder opdracht deze werkzaamheden op eigen initiatief zou hebben uitgevoerd – heeft [eisers] onvoldoende toelichting gegeven. Deze meerkosten zijn dus verschuldigd.
c. aansluiten en testen drie pompen in badkamer in plaats van een pomp van € 593,40 exclusief btw
4.15.
[gedaagde] stelt dat één waterpomp was inbegrepen in de offerte en dat de twee extra pompen zijn aangelegd in opdracht van [eisers] Dit wordt deels betwist; [eisers] heeft in haar conclusie van antwoord in reconventie erkend dat zij twee pompen in de badkamer wilde hebben in plaats van de geoffreerde een pomp. Zij hebben aangevoerd dat het
aansluitenvan deze twee pompen in de offerte is inbegrepen, zodat zij slechts de
aanschafprijsvan één extra pomp verschuldigd is. De rechtbank gaat hier niet in mee, omdat uit de offerte blijkt dat het aansluiten van één pomp is geoffreerd. Dat is ook logisch, aangezien aanvankelijk één pomp geleverd zou worden. Daarnaast heeft [eisers] erkend opdracht te hebben gegeven voor het aanschaffen en aansluiten van een extra pomp ten behoeve van de wasmachine. Het zou daarom [eisers] niet moeten verbazen dat het aansluiten van twee pompen meer kost dan het aansluiten van een pomp. Ook blijkt voldoende dat [eisers] opdracht heeft gegeven voor de aanschaf en aansluiting van de derde pomp. De verklaring van [naam 2] op dit punt is wederom zeer specifiek:
“Het was een uitdaging om alles goed aangelegd te krijgen voor de twee wastafels, een douche, een bad en een broyeurtoilet aangeschaft. Voor de badkamer waren naast de broyeur bij het toilet twee pompen voor nodig. Er was in eerste instantie uitgegaan van 1 grotere pomp. Deze twee pompen zijn door mij geleverd en geinstalleerd. Deze zijn door [handelsnaam] afgerekend.
Ook moest er een aparte pomp komen voor de wasmachine. Deze heb ik in opdracht van de bewoners ook geleverd en geinstalleerd. (…)
In totaal zijn er dus door mij 3 pompen (ex de pomp voor het toilet) geleverd en aangesloten in plaats van 1. Dit betekende veel meer kosten voor arbeid en materiaal. Dit is allemaal door mij en [gedaagde] met de bewoners in het souterrain besproken. Hiermee heeft de bewoner vooraf ingestemd.”
4.16.
Het had op de weg van [eisers] gelegen haar betwisting nader toe te lichten. Nu zij dit heeft nagelaten, gaat de rechtbank ervan uit dat voor dit meerwerk opdracht is gegeven en [eisers] zich bewust was van meerkosten. Ook post c. is dus verschuldigd.
e
. inzagen inbouwwastafels en levering meubelsifons van € 247,90 exclusie btw
4.17.
[gedaagde] stelt dat het badkamermeubel tot meerwerk heeft geleid waartoe [eisers] opdracht heeft gegeven. [gedaagde] heeft verklaard dat aanvankelijk een kant-en-klaar meubelstuk zou worden geleverd door een door [eisers] uitgezochte meubelmaker. Dit meubelstuk zou reeds gaten bevatten voor de te plaatsen wastafels, maar toen het meubel werd geleverd, bleken die er niet te zijn. Daarnaast waren geen passende sifons meegeleverd. [eisers] heeft [gedaagde] gevraagd de benodigde werkzaamheden uit te voeren om het badkamermeubel aan te sluiten. [eisers] stelt dat het plaatsen en aansluiten van de wastafel in de aanneemsom is inbegrepen en dat zij voor de eventuele extra kosten niet is gewaarschuwd.
4.18.
De verklaring van [naam 2] ondersteunt echter ook hier de stelling van [gedaagde] :
“Het meubel zou kant en klaar zijn maar er bleken geen gaten te zijn gemaakt door de meubelmaker. Deze moesten er in worden gezaagd omdat ik anders de kommen niet kon plaatsen. Dit is heel secuur werk en ik ben geen timmerman. Dit heb ik tegen de bewoner gezegd maar hij vroeg of ik dit wilde doen omdat ik anders de waskommen niet konden worden geplaatst.
Hier ben ik een paar uur mee bezig geweest om dit zorgvuldig voor elkaar te krijgen. Dat dit meerwerk was en geld zou kosten is afgesproken met de bewoner.
Ook heb ik in opdracht van de bewoners ruimtebesparende sifons geleverd en geplaatst. Deze waren niet geleverd door de bewoners omdat ze deze niet hadden meebesteld. Dat het leveren van de speciale sifons meerwerk was en geld kostte was logisch en is duidelijk besproken met de bewoners. Zij hebben mij opdracht gegeven om deze te halen en te plaatsen. (…)”
4.19.
Deze gang van zaken is niet voldoende gemotiveerd betwist door [eisers] De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eisers] had moeten begrijpen dat de plaatsing van het badkamermeubel extra geld ging kosten. Daarom is [eisers] ook de post onder e. verschuldigd.
f. stelpost ‘aanpassingen CV souterrain’ van in totaal € 5.710,30 exclusief btw
4.20.
[gedaagde] stelt dat ook hier sprake is van meerwerk, omdat het hele cv-systeem in het souterrain veranderd moest worden, in plaats van alleen het (geoffreerde) plaatsen van een handdoekradiator. [gedaagde] heeft tijdens de zitting toegelicht dat [eisers] aanvankelijk de balken in het plafond in het zicht wilde laten en de cv-leidingen weggewerkt wenste te hebben. Toen het budget van [eisers] niet toereikend bleek voor alle wensen, heeft [gedaagde] de begroting op verzoek van [eisers] aangepast; [eisers] besloot onder meer het plafond onder de balken te laten lopen. Dit is in de offerte verwoord met “regelwerk op de onderzijde van de balklaag”. Tijdens de verbouwing heeft [eisers] aangegeven de cv-leidingen zoveel mogelijk weg te willen werken om het toch mogelijk te maken om de balken in de slaapkamers in het zicht te houden. Daarop zijn de cv-leidingen tussen de balken weggewerkt. [eisers] heeft concreet opdracht gegeven voor deze werkzaamheden en dient de meerwerkkosten te betalen, aldus [gedaagde] .
4.21.
[eisers] voert aan dat deze werkzaamheden voor een bedrag van € 900,- exclusief btw als stelpost in de offerte waren opgenomen en dat zij niet is gewaarschuwd dat en waarom deze kosten vijf keer hoger liggen. Aangezien zij niet in de gelegenheid is gesteld om de hogere kosten te voorkomen, is [eisers] van mening dat deze kosten niet meer dan 10% mag worden overschreden.
4.22.
Op vragen over de eerste begroting en het laten vervallen van de wens de balken vrij te houden, heeft [eisers] niet veel anders kunnen verklaren dan dat zij niet afweet van een eerdere begroting. Een verklaring voor de bewoordingen “regelwerk op de onderzijde van de balklaag” heeft zij niet gegeven. Daar komt bij dat de verklaring van [naam 2] ook op dit punt gedetailleerd is en overeenstemt met de stellingen van [gedaagde] :
“Bewoner gaf mij opdracht om de cv-leidingen tussen de balken te maken. Heb toen aangegeven dat ze dan beter in plaats van knelkoppelingen naar perskoppeling kon gaan ivm lekkages in de toekomst. Ook wilde ze alle leidingen overal zo veel mogelijk weg te werken. Zij gaf mij opdracht om alle cv-leidingen in het souterrain en ook voor de begane grond te vervangen. Het is aan de bewoner duidelijk gemaakt dat dit veel meer werk was en ook veel meer zou kosten dan alleen maar een stuk leiding aanpassen en een badkamer radiator leveren en aansluiten. Hier is de bewoner absoluut op gewezen. Het ging dan ook een heel nieuw cv-systeem. Hier waren ook [gedaagde] , [naam 3] en anderen bij. De bewoner wist absoluut dat dit veel meer ging kosten en gaf hiervoor de opdracht. (…)”
4.23.
Gelet op de bewoordingen in de offerte, de toelichting van [gedaagde] en de verklaring van [naam 2] had [eisers] ter betwisting meer moeten aanvoeren dan dat van meet af aan de bedoeling was de balken vrij te houden. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat voor alle werkzaamheden die te maken hebben met de balken door [eisers] opdracht is gegeven. Dat zijn de kosten van € 3.885,00 en € 1.039,68 exclusief btw (in totaal € 4.924,68). Hierover is [eisers] 10% aannemersvergoeding verschuldigd, zijnde € 492,47 exclusief btw.
4.24.
De stelling van [eisers] dat de stelpost in de offerte voor de cv-installatie een richtprijs was, heeft [gedaagde] betwist. Zoals overwogen is het uitgangspunt dat de partij die zich op het rechtsgevolg van de overschrijding van de richtprijs beroept, de stelplicht en bewijslast draagt van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat partijen een richtprijs zijn overeengekomen en wat de omvang van deze prijs was. [eisers] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het om een richtprijs gaat. Uit voorgaande blijkt dat sprake is van meerwerk, waardoor de hoogte van de stelpost ook niet als richtprijs gezien kan worden voor het uiteindelijk verlangde en verrichte werk.
4.25.
Tot slot is onder deze stelpost het leveren en plaatsen van een Honeywell klokthermostaat voor een bedrag van € 266,50 exclusief btw opgenomen. [gedaagde] stelt dat [eisers] opdracht heeft gegeven voor deze specifieke klokthermostaat Zij wijst op de verklaring van [naam 2] die dit bevestigt. Hiertegenover heeft [eisers] gemotiveerd verweer gevoerd. [eisers] heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij een ronde thermostaat had aangeschaft, omdat er al een rond gat zat in de muur waar de thermostaat zou komen. Deze stelling heeft zij onderbouwd met foto’s van de muur en het gat. Een Honeywell klokthermostaat zou daar niet op passen. Volgens [eisers] heeft [naam 2] ongevraagd een andere thermostaat geïnstalleerd, omdat dat beter zou zijn. Als mogelijke reden hiervoor heeft [eisers] genoemd dat de besturing van de thermostaat van de Honeywell makkelijk was aan te sluiten vanwege de manier waarop [naam 2] het leidingwerk had uitgevoerd.
4.26.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen om toe te lichten dat desondanks sprake is van meerwerk waarvoor kosten in rekening mogen worden gebracht. Dat betekent dat een bedrag van € 266,50 exclusief btw (€ 322,47 inclusief btw) niet is verschuldigd.
Conclusie meer-/minderwerk [naam 2]
4.27.
Dit alles betekent dat van de factuur [fact.nr. 9] inzake meer- en minderwerk [naam 2] van € 6.816,90 inclusief btw in totaal een bedrag van (€ 4.924,68 + € 492,47 = €5.417,15 exclusief btw) € 6.554,75 inclusief btw is verschuldigd.
Tussenconclusie ontbinding
4.28.
De conclusie van het bovenstaande is dat de niet-betaalde facturen grotendeels verschuldigd zijn. [gedaagde] had derhalve een opeisbare vordering op [eisers] heeft echter ondanks herhaalde sommaties de facturen niet voldaan. Sterker nog, [eisers] heeft zelfs aangegeven niet tot betaling van de facturen over te gaan. Onder deze omstandigheden heeft [gedaagde] terecht de uitvoering van haar werkzaamheden opgeschort en mocht die opgeschort houden, gezien deze houding van [eisers] Gelet op deze terechte opschorting van [gedaagde] , heeft [eisers] de aannemingsovereenkomst niet kunnen ontbinden. Op grond van artikel 6:59 BW leidt een bevoegd gedane opschorting namelijk tot schuldeisersverzuim, wat onder meer tot gevolg heeft dat de schuldenaar ( [gedaagde] ) niet in verzuim kan zijn (artikel 6:61 lid 2 BW). Zoals hiervoor is overwogen: zolang [gedaagde] niet in verzuim is, kan [eisers] niet ontbinden (artikel 6:265 lid 2 BW) Dit betekent dat de ontbinding van de aannemingsovereenkomst door [eisers] geen effect heeft gesorteerd. Voor ongedaanmaking wegens de partiele ontbinding is dus geen plaats. Ook de vordering tot schadevergoeding wegen tekortkomingen is niet toewijsbaar, omdat ook hiervoor verzuim bij [gedaagde] is vereist (artikel 6:74 lid 2 BW). De vorderingen die op het verzuim van [gedaagde] zijn gebaseerd komen dus niet voor toewijzing in aanmerking.
Elektrafactuur: onverschuldigde betaling van € 3.275,01?
4.29.
[eisers] meent dat zij de facturen [fact.nr. 8] en [fact.nr. 12] voor een gedeelte onverschuldigd heeft betaald en vordert dat bedrag in deze procedure terug. Zij heeft het volgende gesteld. Factuur [fact.nr. 8] ten bedrage van € 9.032,81 inclusief btw en factuur [fact.nr. 12] ten bedrage van € 1.427,35 inclusief btw zien op elektrawerkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn reeds als stelpost in de offerte opgenomen voor een bedrag van € 3.800,- exclusief btw. [gedaagde] heeft [eisers] niet gewaarschuwd voor een overschrijding van deze richtprijs, zodat deze met maximaal 10% mocht worden overschreden. Uitsluitend de werkzaamheden aan de meterkast betreft meerwerk (voor een bedrag van € 700,-). Dit betekent dat [gedaagde] € 5.757,80 inclusief btw voor de elektrawerkzaamheden in rekening mocht brengen. Na ontvangst van de eerste deelfactuur van € 9.032,81 inclusief btw heeft [eisers] wel geklaagd over de hoogte, maar om een door [gedaagde] aangekondigde opschorting te voorkomen, heeft zij de factuur toch betaald. De tweede factuur heeft zij niet betaald. De factuur [fact.nr. 12] ten bedrage van € 1.427,35 inclusief btw is [eisers] niet verschuldigd en het teveel betaalde bedrag van € 3.275,01 dient [gedaagde] aan [eisers] terug te betalen, aldus [eisers]
4.30.
[gedaagde] betwist het voorgaande en vordert in reconventie betaling van factuur [fact.nr. 12] ten bedrage van € 1.427,35 inclusief btw.
4.31.
In de offerte heeft [gedaagde] een stelpost voor elektrawerkzaamheden voor een bedrag van € 3.800,- exclusief btw opgenomen (zie 2.3). De rechtbank is van oordeel dat [eisers] dit niet als een richtprijs heeft mogen begrijpen. [gedaagde] heeft toegelicht dat deze stelpost is opgenomen op basis van een globale inschatting van de wensen van [eisers] Dit komt ook overeen met de omschrijving van de stelpost, die qua omvang van de werkzaamheden en het materiaal zeer onbepaald is. De stelpost voor elektra begint immers met de woorden “Aangezien nog niet alles vast staat en nog nadere uitwerking behoeft hebben wij voor de elektra een stelpost moeten opnemen”. Daarnaast heeft [gedaagde] aangegeven dat [eisers] opdracht heeft gegeven voor beduidend meer werkzaamheden dan aanvankelijk tussen partijen was besproken en dus als stelpost was opgenomen. Het betoog van [gedaagde] is in lijn met de verklaring van de elektricien Padberg die onder meer heeft verklaard, voor zover relevant:
“Toen ik voor het eerst op de locatie kwam om met [handelsnaam] , de werkzaamheden door te nemen, klampte [eiser 1] mij direct aan. Hij had zelf, buiten [handelsnaam] , om een lijstje gemaakt van dingen die hij wilde en begon mij, los van [handelsnaam] , allerlei dingen te laten zien die hij wilde laten doen. Dit was veel meer en veel bewerkelijker en kostbaarder dan [handelsnaam] in haar stelpost, in samenspraak met [eiser 1] , had begroot. Voorbeelden hiervan zijn:
* De levering en installatie van een geheel nieuwe groepenkast (…)
* [eiser 1] wilde in het souterrain veel meer elektrapunten dan [handelsnaam] had kunnen voorzien.
* [eiser 1] wilde ook spots in de plafonds met dimmers in plaats van centrale lichtpunten met schakelaars zoals door [handelsnaam] in de stelpost was begroot. Dit is veel duurder qua arbeid en materiaal. Ook was het aantal spots in de slaapkamer buitenproportioneel veel.
* Daarnaast gaf [eiser 1] opdracht om, in plaats van het alleen vervangen van het schakelmateriaal op de begane grond, ook alle bekabeling op de begane grond, door de oude bestaande leidingen, te vervangen. (…)
* Op de begane grond zijn er, naast de ingeschatte elektra voor de keuken, ook enkele extra wandcontactdozen aangelegd en ook werden er aanpassingen gedaan aan de positie van lichtpunten. Ook werd er in de CV-kast buiten, in opdracht van [eiser 1] , naast de begrote voeding voor de CV-ketel ook een extra aparte groep met extra elektrapunt aangelegd t.b.v. stroomvoorziening voor de tuin. (…)
[handelsnaam] heeft een heel aantal keer aangegeven dat veel zaken die [eiser 1] aan mij opdroeg niet door haar in de stelpost meegenomen waren. [eiser 1] wist dat de extra werkzaamheden gevraagde werkzaamheden meer geld zouden kosten. Toch bleef hij de stelpost verder invullen (overschrijden) en gaf hiervoor de opdrachten.”
4.32.
Uit de hiervoor geciteerde verklaring blijkt dat veel meer en afwijkende werkzaamheden zijn verricht dan in de offerte als stelpost opgenomen. Dit weerspreekt [eisers] ook niet, alleen voert zij aan dat zij niet is gewaarschuwd voor meerkosten.
Daarnaast voert zij aan dat ook de elektra in 2003 was vernieuwd. Dit verweer is onvoldoende. Allereerst [eisers] erkennen dat zij met Padberg direct (zonder tussenkomst van [gedaagde] ) communiceerden over het uit te voeren werk en dat daarbij ook meer werkzaamheden werden opgedragen dan vooraf gepland. Dit blijkt ook wel uit de hoogte van de uiteindelijke factuur van Padberg, die bijna drie keer zo hoog is als waarvan [gedaagde] in de offerte uitging. Tegen de omvang en de kosten van die werkzaamheden heeft [eisers] overigens niets ingebracht. De rechtbank gaat er dus vanuit dat Padberg terecht werkzaamheden voor in totaal € 10.460,16 bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht.
4.33.
In die omstandigheden moesten [eisers] zich er bewust van zijn dat de werkzaamheden waar zij om verzochten, ook tot hogere kosten zou leiden. Zij mochten er niet vanuit gaan dat dit wensenpakket wel gedekt was door de stelpost. Voor zover zij er daadwerkelijk op hebben vertrouwd dat Padberg en/of [gedaagde] hen, als jong stel, “een mooi huis gunden” – zoals zij ter zitting heeft verklaard – was dat vertrouwen niet gerechtvaardigd.
Daarom is de conclusie van de rechtbank dat de elektrawerkzaamheden meerwerk betreft en dat [eiser 1] dit meerwerk dient te betalen. Dit betekent dat [eisers] geen vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling heeft voor wat betreft factuur [fact.nr. 12] . De factuur [fact.nr. 12] ten bedrage van € 1.427,35 inclusief btw is nog niet betaald en zal hierna in reconventie verder worden besproken..
Conclusie in conventie
4.34.
De conclusie is dat de hoofdvorderingen van [eisers] onder 3.1 (onder i. en ii.) worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten en beslagkosten
4.35.
Omdat de vorderingen van [eisers] worden afgewezen, is er geen grond om de door [eisers] gevorderde buitengerechtelijke kosten en beslagkosten toe te wijzen. De vorderingen die op deze kosten zien (3.1 onder iii. en iv.), worden daarom afgewezen.
Proceskosten in conventie
4.36.
[eisers] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
Totaal
2.833,00
4.37.
[gedaagde] heeft ook recht op vergoeding van kosten die zij zal moeten maken na de datum van dit vonnis. Deze nakosten worden toewezen op manier die in dit soort zaken gebruikelijk is.
In reconventie
Vordering onder i: bevrijding van de verplichtingen op grond van artikel 6:60 BW
4.38.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zal bepalen dat zij van alle verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst zal zijn bevrijd ex artikel 6:60 BW. Zij legt hieraan ten grondslag de weigering van [eisers] tot betaling van de facturen en het frustreren van het bouwproces. [eisers] heeft, terwijl zij zelf in schuldeisersverzuim verkeerde, besloten om het werk af te laten maken door een derde. Hierdoor is het [gedaagde] onmogelijk gemaakt om de resterende werkzaamheden uit te voeren. Volgens [gedaagde] moet [eisers] op haar beurt niet worden ontslagen van haar verplichting de laatste termijn van 2% à € 970,38 te betalen.
4.39.
Ingevolge artikel 6:60 BW kan de rechter op vordering van de schuldenaar ( [gedaagde] ) bepalen dat deze van zijn verbintenis bevrijd zal zijn, al dan niet onder door de rechter te stellen voorwaarden, als de schuldeiser ( [eisers] ) in verzuim is. Zoals onder 4.28 overwogen, is [eisers] in verzuim. Nu [eisers] verder geen verweer heeft gevoerd tegen het onder i. gevorderde, is de rechtbank van oordeel dat van [gedaagde] , gelet op de gang van zaken, niet meer in redelijkheid kan worden gevergd om haar eventueel resterende verplichtingen na te komen. Deze vordering zal dus worden toegewezen zoals gevorderd.
Vordering onder ii: openstaande facturen van in totaal € 17.442,63
4.40.
In reconventie heeft [gedaagde] de betaling van de openstaande facturen gevorderd. In conventie is beoordeeld of [eisers] de facturen verschuldigd is aan [gedaagde] ; de rechtbank heeft een deel wel en een deel niet verschuldigd geacht. Onder verwijzing naar de motivering in conventie kan [eisers] in reconventie worden veroordeeld tot betaling van twee facturen: factuur [fact.nr. 9] voor een bedrag van € 6.554,75 inclusief btw (zie 4.27) en factuur van [fact.nr. 12] ten bedrage van € 1.427,35 inclusief btw (zie 4.32).
4.41.
[gedaagde] vordert daarnaast de factuur [fact.nr. 13] met omschrijving “afrekening meer- en minderwerk” voor een bedrag van € 8.214,02. [eisers] heeft slechts voor twee meerwerkposten erkend dat zij daartoe opdracht heeft gegeven, namelijk het realiseren en verwijderen van een zijwand met nissen links van de douche naast de wastafel voor een bedrag van € 532,95 inclusief btw en het dichtmaken van een opening in de wand tussen de hal en woonkamer voor een bedrag van € 417,46 inclusief btw. Ten aanzien van alle andere meerwerkposten genoemd op deze factuur heeft [eisers] de verschuldigdheid betwist, omdat deze meerwerkposten enerzijds werkzaamheden zijn waartoe [eisers] geen opdracht heeft gegeven, anderzijds werkzaamheden betreffen waarvan [eiser 1] veronderstelde dat die in de aanneemsom waren begrepen, zoals het isoleren van het plafond in het souterrain.
4.42.
[gedaagde] draagt de stelplicht en bewijslast van haar stelling dat [eisers] opdracht heeft gegeven tot de meerwerkposten vermeld op factuur [fact.nr. 13] en dat zij uit zichzelf had moeten begrijpen dat dit tot een verhoging van de prijs zou leiden. De rechtbank komt tot de conclusie dat zij dat voldoende heeft gedaan, zowel door haar toelichting in de conclusie van antwoord als tijdens de zitting. Zij heeft voldoende toegelicht dat [eisers] deze werkzaamheden zelf heeft opgedragen; in hun verklaringen bevestigen [naam 7] en [naam 3] de stelling dat [eisers] zelf hebben gevraagd om het verdubbelen van de gehele wand achter het bad en het isoleren van de koof en het plafond in het souterrain. Ten aanzien van de extra werkzaamheden in de badkamer geldt dat [eisers] niet heeft betwist dat zij toch wel een richel wenste, dat het wastafelmeubel zwaarder was dan verwacht en dat zij zeer diepe inbouwkranen hadden besteld. [eisers] voert wel aan dat deze onderdelen in de offerte waren inbegrepen, maar de rechtbank heeft dit nergens in de offerte kunnen terugvinden. [eisers] moest daarbij ook zelf begrijpen dat al deze extra werkzaamheden ook tot kostenverhogingen zouden leiden, aangezien ze meer materiaal en/of arbeidsuren vergden. Ook deze posten zijn dus toewijsbaar. Voor het overige is geen verweer gevoerd. De conclusie is dat [eisers] deze factuur van € 8.214,02 inclusief btw is verschuldigd.
4.43.
Dat betekent dat [eisers] aan [gedaagde] dient te betalen € 16.196,12 inclusief btw (€ 6.554,75 (4.27) + € 1.427,35 (4.33)+ € 8.214,02 (4.42)).
4.44.
[gedaagde] vordert over dit bedrag de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis. [eisers] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank dit zal toewijzen.
Vordering onder iii: openstaande hoofdsom van € 970,38
4.45.
Deze vordering wordt afgewezen. Uit het betaalschema opgenomen in de offerte blijkt dat partijen betaling van de laatste termijn van € 970,38 aan [gedaagde] zijn overeengekomen bij oplevering van het werk. [gedaagde] heeft niet gesteld dat en wanneer sprake was van oplevering, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat deze termijn nog niet verschuldigd is.
Vordering iv: deskundigenkosten van € 1.497,38
4.46.
De rechtbank begrijpt de post ‘deskundigenkosten’ als een vordering tot vergoeding van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub b BW). Ook hiervoor geldt dat [gedaagde] de stel- en bewijslast heeft dat zij deze kosten heeft gemaakt, dat de kosten redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat deze kosten naar hun omvang redelijk zijn. [gedaagde] heeft hierover echter geen toelichting gegeven. Daarom worden deze kosten afgewezen.
Proceskosten in reconventie
4.47.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [eisers] als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] . Omdat de reconventionele vordering voor zover die wordt toegewezen (onder i en ii), voortvloeit uit het verweer dat [gedaagde] in conventie heeft gevoerd, ziet de rechtbank aanleiding de kosten van de procedure in reconventie te begroten op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.833,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.3.
bevrijdt [gedaagde] op grond van artikel 6:60 BW van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst, alsmede eventuele daaruit voortvloeiende verplichtingen tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden,
5.4.
veroordeelt [eisers] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 16.196,12 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis,
5.5.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en reconventie
5.7.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 271,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf veertien dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Zaagsma, rechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.

Voetnoten

1.De rechtbank gaat ervan uit dat overal waar in deze tabel 2020 staat vermeld, 2021 bedoeld zal zijn.
2.Idem
3.Idem