ECLI:NL:RBAMS:2023:2198

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/13/729363 / FA RK 23-886
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling afgewezen wegens huiselijk geweld en gebrek aan draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een procedure betreffende gezag, omgang en kinderalimentatie. De vader verzocht om gezamenlijk gezag en een zorgregeling voor zijn minderjarige kind, geboren uit de relatie met de moeder. De moeder verweerde zich tegen deze verzoeken en voerde aan dat zij in de relatie met de vader systematisch was mishandeld, wat door de vader werd betwist. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen, omdat de moeder op dit moment geen draagkracht heeft om mee te werken aan een omgangsregeling. De rechtbank oordeelde dat de moeder rust en ruimte nodig heeft om aan zichzelf te werken en dat de omgang met de vader ernstig nadeel zou opleveren voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de vader is verplicht om € 544,- per maand te betalen aan de moeder, met ingang van 20 februari 2023. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/729363 / FA RK 23-886 (bodem) en C/13/729362 / FA RK 23-885 (provo) (LH MW)
Beschikking van 30 maart 2023 betreffende gezag, omgang en kinderalimentatie
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna mede te noemen de vader,
advocaat mr. J.E. Kötter te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna mede te noemen de moeder,
advocaat mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de vader, ingekomen op 7 februari 2023;
  • een verweerschrift van de moeder, tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 20 februari 2023;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, van de vader, ingekomen op 7 maart 2023.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 16 maart 2023. Ter zitting zijn partijen en hun advocaten verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is H. Uyanik verschenen. Ter zitting is besloten de bodemzaak te behandelen.
1.3.
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van partijen is het volgende minderjarige kind geboren:
[minderjarige] (hierna mede te noemen [minderjarige] ),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021.
2.2.
De minderjarige is erkend door de vader.
2.3.
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [de moeder] . De moeder heeft een zoon [naam 1] uit een eerdere relatie.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt met het gezamenlijk gezag te worden belast en een zorgregeling vast te stellen. Hij verzoekt in het kader van een zorgregeling onder meer te bepalen dat hij de minderjarige om de week van maandag tot en met de daaropvolgende maandag bij zich heeft en daarbij te bepalen dat het halen en brengen tussen partijen bij helfte wordt gedeeld. Hij verzoekt tevens te bepalen dat [minderjarige] haar verjaardag om het jaar bij de vader/moeder is, zij op vaderdag bij de vader is en op moederdag bij de moeder en op de verjaardag van de vader en de moeder, bij de betreffende ouder is. De vader verzoekt tevens een proceskostenregeling te treffen.
3.2.
Volgens de vader kende de relatie van de ouders spreekwoordelijke ups en downs. De moeder is in maart 2022 vertrokken, waarna de vader [minderjarige] een maand niet meer heeft mogen zien. Na een maand hebben de ouders het bijgelegd en is de moeder weer bij de vader ingetrokken. In december 2022 is de relatie tussen partijen definitief verbroken. De vader heeft vanaf dat moment geen omgang meer met [minderjarige] . Er zijn volgens de vader geen contra indicaties voor de omgang. Het beeld dat de moeder schetst is eenzijdig en onjuist. De vader ontkent dat hij de moeder heeft mishandeld. Hij betwist dat hij kampt met agressieproblemen en drugs gebruikt. De vader heeft nog een zoon uit een eerdere relatie, [naam 2] . Door de huidige situatie is er geen contact tussen [minderjarige] en [naam 2] , hetgeen de vader niet in het belang van de kinderen acht.
3.3.
De vader verweert zich tegen de verzochte kinderalimentatie. De vader berekent de behoefte van de minderjarige op € 734,- per maand. Volgens de vader laat zijn draagkracht het toe dat hij de moeder een bijdrage van € 211,- per maand voldoet. Hij verzoekt dit bedrag vast te leggen in de te wijzen beschikking, met ingang van de datum van het verzoekschrift.

4.Het verweer

4.1.
De moeder verweert zich tegen de verzoeken van de man betreffende het gezag en de verzochte omgangsregeling. Zij verzoekt bij zelfstandig verzoek te bepalen dat de man haar met ingang van 16 januari 2023 € 776,- per maand ter zake van kinderalimentatie betaalt.
4.2.
Ter onderbouwing van haar verweer voert de moeder aan dat zij van 2020 tot en met 2022 frequent en stelselmatig voor de ogen van de kinderen is mishandeld. De moeder heeft twee maal aangifte van mishandeling gedaan. De moeder heeft een zoon [naam 1] uit een eerdere relatie (2009). [naam 1] heeft ADHD is getuige geweest van de mishandelingen. De vader heeft zich altijd weinig om [minderjarige] bekommerd. De moeder is door Veilig Thuis verwezen naar de Blijf-groep. De relatie met de vader heeft een weerslag gehad op het hele functioneren van de moeder. Zij heeft een burn-out en nu een uitkering ingevolge de Ziektewet. De moeder maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] als zij bij de vader zou zijn. Haar zorgen zien op de pedagogische kwaliteiten van de vader, zijn emotioneel welbevinden en zijn drugsgebruik. Beide kinderen hebben in de relatie met de vader veel negativiteit en geweld gezien en meegemaakt. Het is in hun belang dat zij zich in alle rust en zonder spanningen kunnen ontwikkelen. De moeder is gelet op alles wat er is gebeurd zeer angstig voor de vader. Een omgangsregeling zal voor de moeder gevoelens van terreur met zich meebrengen. Dit zal haar mentale toestand geen goed doen.
4.3.
Overleg met de vader behoort volgens de moeder niet tot de mogelijkheden. De moeder heeft geen enkel vertrouwen in de goede bedoelingen van de vader. De vader geeft haar het gevoel dat zij minderwaardig is. Als er iets gebeurde wat hem niet zinde, sloeg hij er op los. Gezamenlijk gezag zal voor de moeder zoveel spanningen met zich meebrengen, dat dit zijn weerslag zal hebben op de [minderjarige] . [minderjarige] zal in dat geval klem en verloren geraken, aldus de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Ten aanzien van de verzoeken in de bodemzaak, overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
De rechtbank neemt in aanmerking hetgeen de Raad ter zitting naar voren heeft gebracht. De Raad ziet dat de moeder rust nodig heeft om te kunnen herstellen. Er is volgens de Raad bij de moeder nu geen ruimte om de omgang met de vader op te starten. Binnen het hulpverleningstraject van de moeder, kan gekeken worden wanneer kan worden gestart met begeleide omgang. In geval van begeleide omgang, zijn er geen zorgen over de veiligheid van de minderjarige. Begeleide omgang is mogelijk via de Blijfgroep, dan wel het Ouder en Kind Team (OKT). De Raad benadrukt dat het verzoek van de vader ten aanzien van de omgang een brug te ver is.
Gezag
5.3.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de vader een tot het gezag bevoegde ouder is als bedoeld in dit artikel. De rechtbank overweegt dat voor de uitoefening van gezamenlijk gezag het noodzakelijk is dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen.
5.5.
Volgens de moeder werd zij in de relatie met de vader systematisch mishandeld, hetgeen de vader betwist. De rechtbank stelt vast dat de moeder ter onderbouwing van haar standpunt de volgende stukken heeft overgelegd:
  • een proces-verbaal van aangifte van 12 maart 2022, waarin de moeder verklaart dat zij door de vader in de periode van 3 maart 2020 en 24 februari 2022 stelselmatig is mishandeld, waaronder hardhandig vastpakken bij de nek, intimideren, schreeuwen en op de grond smijten;
  • twee foto’s van de moeder, met een klein kind op schoot, waarop zij een dik oog heeft en huilt;
  • een afsluitende brief van UVA Minds betreffende de zoon [naam 1] van de moeder, waarin (onder meer) staat dat sinds maart 2022 een aantal gesprekken zijn geweest met de moeder, waarin met werd name gesproken hoe de moeder [naam 1] kon steunen in het verwerken van indrukken rondom huiselijk geweld en de scheiding van de moeder en de stiefvader.
  • een proces-verbaal van aangifte van 25 december 2022, waarin de moeder verklaart dat zij op 14 december 2022 in aanwezigheid van de minderjarige is mishandeld.
5.6.
De moeder heeft verder ter zitting toegelicht dat de mishandelingen een grote impact op haar en ook op de kinderen hebben (gehad). [minderjarige] sloeg zichzelf en ook de moeder in het gezicht. De moeder heeft hiervoor hulp gezocht bij het OKT en daar twee keer een gesprek gehad, hoe hier mee om te gaan. De moeder heeft een burn-out en ook PTSS-klachten en heeft in verband hiermee tweewekelijkse gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts en daarnaast gesprekken met het NPI. [naam 1] kampt met nachtmerries. De moeder heeft een afspraak met de huisarts, om te kijken welk traject voor hem kan worden gestart. De moeder heeft inmiddels een intake gehad bij de Blijfgroep.
5.7.
De rechtbank ziet dat de moeder op dit moment alle zeilen moet bijzetten om zichzelf staande te houden. Dat het de moeder aan draagkracht ontbreekt heeft de moeder naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van de stukken en hetgeen zij ter zitting heeft toegelicht, voldoende aangetoond en aannemelijk gemaakt. De moeder heeft een burn-out, ontvangt een ziektewetuitkering en heeft voor haarzelf en ook voor [minderjarige] en [naam 1] hulp gezocht. Er is diverse hulpverlening bij de moeder en de kinderen betrokken. In deze situatie kan van de moeder, naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de spanningen, die dit met zich mee zou brengen, niet worden gevergd om met de vader in contact te treden en in gezamenlijk overleg beslissingen over de minderjarige te nemen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat in deze situatie binnen afzienbare tijd verandering komt. De moeder werkt goed aan zichzelf en moet daar nu de rust en ruimte voor krijgen. De rechtbank acht het belangrijk dat de moeder als verzorgende ouder zelfstandig de beslissingen over [minderjarige] kan blijven nemen. De rechtbank acht gelet op voornoemde omstandigheden geen basis aanwezig voor gezamenlijk gezag. Het verzoek van de vader zal daarom worden afgewezen.
Omgang
5.8.
Ingevolge artikel 1:377a BW heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge lid 3 van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.9.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de moeder op dit moment geen draagkracht heeft om mee te werken aan enige omgangsregeling. Zoals reeds hiervoor vermeld heeft de moeder een burn-out, is er diverse hulpverlening bij haar en de kinderen betrokken en heeft de moeder nu rust en ruimte nodig. Daarbij komt dat de moeder de primaire opvoeder is van [minderjarige] en ook van [naam 1] . Het is in het belang van de kinderen noodzakelijk dat zij zich staande weet te houden. De rechtbank ziet in deze situatie geen mogelijkheden om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de omgang met de vader ernstig nadeel zou opleveren voor de ontwikkeling van [minderjarige] , dan wel acht deze anderszins in strijd met haar zwaarwegende belangen. De rechtbank gaat er vanuit dat de bij de moeder betrokken hulpverlening, de (begeleide) omgang zal opstarten, zodra zij daar de ruimte en de draagkracht voor heeft. Het verzoek van de man ten aanzien van de omgang zal daarom eveneens worden afgewezen.
Kinderalimentatie
5.10.
Voor wat betreft de kinderalimentatie overweegt de rechtbank dat de moeder ter zitting een draagkrachtberekening heeft overgelegd, die (gedeeltelijk) door de vader is betwist. De moeder is aan de zijde van de vader uitgegaan van het bedrag ter zake van de onttrekkingen in 2021. Volgens de vader zijn de cijfers van 2021 niet representatief, nu 2021 in verband met Covid, een extreem goed jaar was voor hem als huisschilder. De vader betwist verder dat het bedrag ter zake van onttrekkingen verhoogd zou moeten worden met € 4.062,-, zoals de moeder voorstaat. Volgens de vader betreft dit de bijtelling van zijn auto. Volgens de moeder moet aan de zijde van de vader geen rekening gehouden worden met enige zorgkorting, hetgeen de vader bewist.
5.11.
De rechtbank zal uitgaan van de onttrekkingen van de vader in 2021, nu het op de weg van de vader had gelegen zijn standpunt hieromtrent nader te onderbouwen en hij dat heeft nagelaten. De rechtbank zal het bedrag van € 4.062,-, buiten beschouwing laten, nu dit de bijtelling van de auto betreft. Aan de zijde van de vader gaat de rechtbank daarom uit van een fiscale winst van € 60.315,-. Nu de ouders het over het inkomen van de moeder eens zijn, zal de rechtbank uitgaan van een fiscaal jaarinkomen van € 23.468,-, zoals ook uit haar jaaropgave 2022 blijkt. De rechtbank acht het redelijk om, nu het er naar uitziet dat de vader op enig moment (begeleide) omgang met de minderjarige zal hebben, aan zijn zijde rekening te houden met een zorgkorting van 5%. De rechtbank houdt verder rekening met de kinderbijdrage van € 222,- per maand, die de vader ten behoeve van zijn zoon uit een eerdere relatie betaalt.
5.12.
De rechtbank houdt rekening met de op partijen van toepassing zijnde heffingskortingen en berekent aan de hand van vorenstaande en zoals uit de bijgevoegde berekening blijkt, de behoefte van de minderjarige op € 838,- per maand.
5.13.
De rechtbank berekent de bijdrage van de vader aan de hand van vorenstaande op en zoals uit de bijgevoegde berekening blijkt op € 544,- per maand. De rechtbank zal bepalen dat de vader deze bijdrage met ingang van de datum van het verzoek van de moeder dient te voldoen.
5.14.
Gelet op de aard van de procedure, zal de rechtbank de proceskosten op de gebruikelijke wijze compenseren.
5.15.
Nu de rechtbank in de bodemzaak zal beslissen, heeft de vader geen belang meer bij zijn verzoeken in de provisionele voorziening, zodat deze vanwege gebrek aan belang zullen worden afgewezen.
5.16.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

in de bodemzaak C/13/729363 / FA RK 23-886:
6.1.
bepaalt dat vader € 544,- per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, met ingang van 20 februari 2023, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
bepaalt dat elk van partijen de eigen proceskosten voldoet;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het overige af.
in de provisionele voorziening C/13/729362 / FA RK 23-885:
6.5.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.W. van der Weel, griffier, op 30 maart 2023.