ECLI:NL:RBAMS:2023:2197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/13/708634 / FA RK 21-6537
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder na geweldsincidenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw verzocht om met het eenhoofdig gezag over hun minderjarige kind te worden belast. De rechtbank heeft vastgesteld dat er aannemelijk is dat de man geweld jegens de vrouw heeft gebruikt, wat heeft geleid tot een onwerkbare communicatie tussen de ouders. De man heeft geweigerd mee te werken aan hulpverleningstrajecten en ontkent het geweld, terwijl de vrouw haar stellingen met bewijs heeft onderbouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de minderjarige, wat noodzakelijk is voor het voortduren van gezamenlijk gezag. Daarom heeft de rechtbank besloten het gezamenlijk gezag te beëindigen en de vrouw met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om een zorgregeling afgewezen, omdat er onvoldoende basis is voor een veilige omgang. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/708634 / FA RK 21-6537 (LH MW)
Beschikking van 30 maart 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. V.W.J.M. Kuit,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.S. Bodha,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De verdere procedure

1.1.
Bij beschikking van 30 november 2022 is (onder meer):
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat de man de vrouw ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] een kinderbijdrage dient te betalen van € 25,- per maand;
  • bepaald dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toekomt;
  • het verzoek van de man tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem afgewezen;
  • de beslissing ten aanzien van het verzoek eenhoofdig gezag van de vrouw en de zorgregeling pro forma aangehouden tot 6 december 2022, in afwachting van het gesprek tussen de ouders en het jeugdteam op 22 november 2022 en het traject in de voorlopige voorzieningenprocedure. Partijen dienden de rechtbank te informeren over het verloop van het gesprek op 22 november 2022 en zich uit te laten over het door hen gewenste vervolg van de procedure.
1.2.
Hierna zijn bij de rechtbank binnengekomen:
  • een brief van de zijde van de man van 6 december 2022;
  • een F-9 formulier van de vrouw van 6 december 2022, voorzien van bijlagen;
  • een e-mail van de advocaat van de man van 13 januari 2023;
  • een F-9 formulier van de vrouw van 13 januari 2023, voorzien van e-mail- correspondentie met de Blijfgroep en jeugdteam Zaanstad;
  • een F-9 formulier van de vrouw van 26 januari 2023, met een aanvullend verzoek;
  • een F-9 formulier van de vrouw van 7 maart 2023, voorzien van bijlagen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023. Verschenen zijn partijen bijgestaan door hun advocaten en namens de Raad, [naam 1] . Partijen zijn tevens ter zitting bijgestaan door tolken. De advocaat van de man heeft ter zitting aan de hand van een pleitnota gepleit.
1.4.
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Ter beoordeling aan de rechtbank liggen de volgende verzoeken voor:
  • het primaire verzoek van de vrouw om haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten en haar (aanvullend) subsidiaire verzoek tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar en
  • het verzoek van de man een zorgregeling tussen hem en de minderjarige vast te stellen, onder verbeurte van een dwangsom.
2.2.
Het minderjarig kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
2.3.
De man verzoekt thans een eindbeschikking te wijzen en een definitieve zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige de ene week van vrijdag 11.00 tot zaterdag 18.00 uur bij hem zal zijn en de andere week van zaterdag 11.00 tot zondag 18.00 uur, waarbij de man de minderjarige voorlopig zal halen en brengen. Ter zitting heeft de man aanvullend verzocht de vrouw een dwangsom op te leggen van € 250,- per keer dat zij de vast te stellen zorgregeling niet nakomt. De man voelt zich niet serieus genomen, door zowel Altra, het Jeugdteam en de Blijfgroep. Volgens de man is het Jeugdteam totaal niet bezig met contactherstel tussen hem en de minderjarige. De man ontkent dat hij geweld jegens de vrouw heeft gebruikt. Hij wijst erop dat de vrouw keer op keer wordt geloofd, maar dat bewijzen ontbreken, nu de strafzaken tegen hem zijn geseponeerd. Ter zitting heeft de man verder toegelicht dat Jeugdbescherming wil dat hij zich laat onderzoeken door een psycholoog. De man gaat hier niet aan meewerken. Hij voelt zich onrechtvaardig behandeld. Er is volgens de man geen aanleiding om van het algemene uitgangspunt van gezamenlijk gezag af te wijken. De vrouw neemt keer op keer beslissingen die niet in het belang van de kinderen zijn. Zo heeft zij [naam 2] nota bene laten erkennen door een man die niet zijn vader is. Volgens de man communiceren partijen gewoon met elkaar.
2.4.
De vrouw persisteert bij haar verzoek om met het eenhoofdig gezag te worden belast. De communicatie met de man blijft heel moeilijk, hier is het laatste anderhalf jaar niets in verbeterd. De man ontkent het geweld jegens de vrouw, terwijl de vrouw haar stelling aan de hand van verschillende onderliggende stukken heeft onderbouwd. [naam 2] was bij het incident van 30 juli 2022 heel angstig en heeft toen in zijn broek geplast. De man werkt niet goed mee aan de hulpverlening en wijst een individueel hulptraject van de hand. De procedure loopt al ruim vijftien maanden en er is geen zicht op vooruitgang. De man is volgens de vrouw niet leerbaar gebleken. De vrouw heeft ter zitting toegelicht dat door Altra een plan is opgesteld om het contact tussen de man en de minderjarige weer op te starten. Het is te wijten aan de wachttijden dat dit zo lang op zich heeft laten wachten, hier heeft de vrouw geen rol in gehad. De bedoeling is dat de man één keer in de maand, anderhalf uur begeleide omgang met [minderjarige] zal hebben. De eerste keer staat nu gepland in april. De vrouw vindt het lastig, maar haar gezond verstand zegt dat de man nog een kans moet krijgen en zij is bereid hier aan mee te werken. Zij verweert zich tegen de verzochte dwangsom.
2.5.
De Raad heeft ter zitting benadrukt contactherstel tussen de man en de minderjarige belangrijk is. Het belangrijk is dat de omgang veilig plaatsvindt en dat het geadviseerde traject wordt doorlopen. De Raad begrijpt dat de hulpverlening meer zicht op de vader wil hebben. De hulpverlening is meer bij de moeder betrokken en de ouders zijn zeer verschillend.
2.6.
De rechtbank overweegt dat in de beschikking voorlopige voorzieningen van 20 januari 2022 een voorlopige zorgregeling is vastgesteld, waarbij is bepaald dat de man [minderjarige] met een opbouw in het contact, onder begeleiding bij een Blijfgroep kon zien, tenzij Altra of JBRA anders aan zouden geven.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat gebleken is dat de man een aantal keer ook onbegeleide omgang met [minderjarige] heeft gehad, tot 30 juli 2022, waarna omgang is stopgezet. Volgens de vrouw heeft de man haar op die datum bij de overdracht mishandeld, van welk incident zij aangifte heeft gedaan. De man ontkent dat hij geweld jegens de vrouw heeft gebruikt.
2.8.
De rechtbank neemt in aanmerking:
  • dat de vrouw blijkens het proces-verbaal van aangifte van 3 september 2021, aangifte heeft gedaan van mishandeling tegen de man;
  • dat de man naar aanleiding hiervan in het kader van de Wet Tijdelijk Huisverbod bij beschikking van de burgemeester op 3 september 2021 een huisverbod voor de duur van tien dagen is opgelegd;
  • dat het huisverbod bij beschikking van de burgemeester van 10 september 2021 voor de duur van achttien dagen is verlengd;
  • dat in de beschikking waarin het huisverbod is verlengd staat: “
  • dat de vrouw in het proces-verbaal van aangifte van 16 augustus 2022 gedetailleerd heeft verklaard over het incident dat op 30 juli 2022 tijdens de overdracht van de minderjarige heeft plaatsgevonden. De overdracht is toen in bijzijn van [minderjarige] en [naam 2] zodanig geëscaleerd dat omstanders hebben ingegrepen. De vrouw heeft verklaard dat zij ten gevolge van een duw van de man blauwe plekken op haar arm heeft opgelopen;
  • dat de vrouw foto’s van letsel aan haar arm heeft overgelegd;
  • dat uit een email van de Blijfgroep van 9 augustus 2022 blijkt dat de vrouw de Blijfgroep in kennis heeft gesteld van het incident van 30 juli 2022;
  • dat in de e-mail van [naam 3] van 13 augustus 2022 staat dat de vrouw op de bewuste zaterdagochtend helemaal overstuur bij haar kwam, na een ruzie met haar ex;
  • dat in het gezinsplan staat dat bij [naam 2] gedrag wordt gezien dat waarschijnlijk het gevolg is van eerder huiselijk geweld. Hij is druk, vraagt veel aandacht en kan leeftijdsgenootjes slaan of duwen (p. 9).
2.9.
Vaststaat dat de aangiften van mishandeling van de vrouw jegens de man hebben geresulteerd in sepots. De man heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat op de foto’s weliswaar blijkt van letsel, maar dat hij hier niets mee te maken heeft en dat de vrouw dit zichzelf moet hebben toegebracht. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat de man ter zitting niet heeft weersproken dat [naam 2] bij het incident van 30 juli 2022 angstig was en in zijn broek heeft geplast. Gelet op hetgeen er uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen, in onderling verband bezien, acht de rechtbank het aannemelijk dat de man geweld jegens de vrouw heeft gebruikt.
2.10.
De rechtbank stelt verder vast dat de hulpverlening geruime tijd bij het gezin betrokken is. Duidelijk is dat de vrouw aan alle hulpverlening heeft meegewerkt. Zo blijkt uit de stukken dat de vrouw en de kinderen grote stappen hebben gezet in de behandeling rondom trauma en Word of Pictures en dat de vrouw het NIKA-traject positief heeft afgesloten. Het gezin krijgt vanaf november 2022 vanuit het jeugdteam ondersteuning voor de ouders. Altra adviseert het inzetten van IAG voor de man en om de omgang tussen hem en [minderjarige] op te starten, begeleide omgang op een neutrale locatie. Het is de rechtbank niet duidelijk of de hulpverlening voorstaat, dat de man eerst een psychologische test dient te doen, alvorens de begeleide omgang kan worden opgestart. Volgens de vrouw is dit een advies, doch geen voorwaarde. Volgens de man is dit een voorwaarde voor het opstarten van de omgang. Het is de rechtbank duidelijk dat de vrouw aan de begeleide omgang wil meewerken. Het is de rechtbank ook duidelijk dat de man nergens meer aan mee wil werken, zoals hij ook ter zitting meermalen heeft benadrukt.
2.11.
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat begeleide omgang in deze situatie, gelet op de bestaande zorgen en het feit dat de man nu al negen maanden geen omgang met [minderjarige] heeft, de enige mogelijkheid is om de omgang weer op te starten. De rechtbank hoopt dat de man, ondanks zijn stellingen ter zitting, toch mee zal werken aan de begeleide omgang zoals de betrokken hulpverlening deze voorstaat. De rechtbank ziet gelet op de stellingen van de man echter geen mogelijkheid om in deze situatie een concrete regeling vast te leggen. Het verzoek van de man ten aanzien van de omgang zal daarom worden afgewezen.
2.12.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gezag, dat het uitgangspunt is dat beide ouders met het gezamenlijk ouderlijk gezag blijven belast. Dit kan echter in bepaalde in de wet genoemde uitzonderingssituaties anders zijn. Voor de uitoefening van gezamenlijk gezag is het noodzakelijk dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen.
2.13.
Duidelijk is dat de ouders niet in staat zijn om op een behoorlijke manier met elkaar te communiceren. De rechtbank stelt verder vast dat de hulpverlening geruime tijd bij het gezin betrokken is, doch dat dit niet heeft geleid tot een verbetering in de communicatie. De situatie is nu zo dat de man nergens meer aan mee wil werken. Gelet hierop acht de rechtbank de ouders niet in staat beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg te nemen. De rechtbank acht het gelet op de stellingen van de man niet aannemelijk, dat binnen afzienbare termijn gewerkt aan gaat worden aan verbetering van de oudercommunicatie. De rechtbank acht het onder deze omstandigheden belangrijk dat de vrouw als verzorgende ouder zelfstandig de beslissingen over de minderjarige kan nemen. De rechtbank acht gelet op voornoemde omstandigheden geen basis aanwezig voor het laten voortduren van het gezamenlijk gezag. Het is daarom naar het oordeel van de rechtbank anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag van partijen wordt beëindigd en dat de vrouw met het eenhoofdig gezag over de minderjarige wordt belast.
2.14.
Nu de vrouw met het eenhoofdig gezag wordt belast, behoeft haar subsidiaire verzoek de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar vast te stellen, geen verdere bespreking.
2.15.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beëindigt het gezamenlijk ouderlijk gezag van de vader en de moeder en belast de moeder voortaan met de uitoefening van het gezag over het minderjarige kind van partijen:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020,
voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.W. van der Weel op 30 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.