ECLI:NL:RBAMS:2023:2171

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
C/13/726542 / JE RK 22-836
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 maart 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) tot verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de ouders als hun advocaten aanwezig waren. De GI had eerder een verzoek ingediend voor de verlenging van de uithuisplaatsing, omdat de huidige pleegouders per 1 april 2023 niet meer beschikbaar zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt in de opvoedvaardigheden van de ouders, met name van de moeder, die psychische problemen heeft. De vader heeft aangegeven dat hij in staat is om voor [minderjarige] te zorgen, maar de kinderrechter oordeelt dat er te veel onzekerheden zijn over de thuissituatie en de benodigde begeleiding. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is om niet opnieuw te worden overgeplaatst naar een pleeggezin, maar dat er meer tijd en ondersteuning nodig is om de ouders de kans te geven om te leren opvoeden. Daarom is het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing afgewezen, met de mogelijkheid dat de ouders in de toekomst alsnog voor [minderjarige] kunnen zorgen, mits de juiste ondersteuning en begeleiding beschikbaar zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/726542 / JE RK 22-836
Datum uitspraak: 23 maart 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

locatie Amsterdam, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
1. Mw. [de moeder]wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Matadien, te Amsterdam,
2. Dhr [de vader]wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Őzdemir Sahin.

Het verdere procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 9 december 2022;
- de beschikking van de kinderrechter van 27 januari 2023;
- de aanvullende rapportage van de GI van 21 maart 2023.
Op 23 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door een tolk Twi, mevrouw Mensah;
- de moeder, bijgestaan door mr. W. Matadien;
- mevrouw [naam] namens de GI,
- oma moederszijde.

De verdere beoordeling

De kinderrechter verwijst naar de beschikking van 27 januari 2023 waarbij het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar is toegewezen en het verzoek om verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] is toegewezen voor de periode van 10 februari 2023 tot 1 april 2023, onder aanhouding van het overige gedeelte van het verzoek om uithuisplaatsing met als doel om ouders met de GI in de gelegenheid te stellen om uit te zoeken waar de mogelijkheden liggen voor de ouders om voor [minderjarige] te zorgen en naar welke plek [minderjarige] na 1 april 2023 toe zal gaan, omdat de huidige pleegouders daarna niet meer voor [minderjarige] kunnen / willen zorgen.
Aan de orde is het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft toegelicht dat de vorige gezinsmanager niet meer werkzaam is bij de GI, reden waarom er weinig contact is geweest sinds de vorige zitting. De huidige gezinsmanager heeft de afgelopen drie weken wel intensief contact gehad met alle betrokkenen.
De GI stelt zich op het standpunt dat het noodzakelijk is de uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen. Thuisplaatsing is nu niet in het belang van [minderjarige] . Zij zal op 1 april 2023 in een perspectief biedend pleeggezin worden geplaatst. Er is nu een beter beeld van de ouders en hun opvoedvaardigheden. Het Eigen Plan van ouders is onderzocht en besproken. De ouders zijn lief en meewerkend. In geval van thuisplaatsing van [minderjarige] is echter de grootste zorg de psychische problematiek van moeder. Zij mag niet alleen zijn met [minderjarige] . Positief is dat vader die problematiek nu ook ziet. Hoewel Levvel potentie ziet in vader, geeft Levvel aan dat het reflectieproces van vader stagneert en dat is zorgelijk. Vader moet wel signalen van [minderjarige] kunnen oppakken. [minderjarige] heeft stevige opvoeders nodig die kunnen inspelen op de signalen die zij afgeeft. [minderjarige] heeft een grote familie. In het Eigen Plan wordt een groot beroep gedaan op dit netwerk. Het is echter niet in het belang van [minderjarige] dat zij veel verschillende opvoeders heeft, ook met betrekking tot de hechting. Verder is het de vraag of vader naast de zorg voor [minderjarige] als hoofdopvoeder ook moeder kan begeleiden in het op adequate en sensitieve manier omgaan met haar dochter. Vader is een lieve man die iedereen tevreden wil stellen. Handelen in het belang van [minderjarige] betekent echter ook grenzen stellen. Verder is Akwaaba Zorg nog niet beschikbaar en wordt pas over vier weken duidelijk of Akwaaba beschikbaar is voor ondersteuning. Als [minderjarige] op korte termijn naar huis gaat is die hulp dus niet direct beschikbaar. Levvel kan slechts eenmaal per week een uur langs gaan, maar alleen om vader te ondersteunen. Levvel stelt voor dat een nieuwe methode wordt toegepast: “Opvoeden in twee families” en daar staat het pleeggezin voor open. Dat betekent dat terwijl het kind in het pleeggezin woont er toch intensieve bezoeken van de ouders zullen zijn. Het pleeggezin zal zich verdiepen in de Afrikaanse cultuur. Als het kind ouder wordt zullen de contacten met de ouders worden uitgebreid.
Desgevraagd heeft de GI toegelicht dat het huidige pleeggezin echt per 1 april zal stoppen met de opvang van [minderjarige] . Er is geen ruimte om de plaatsing daar te verlengen. De plek in het perspectief biedende pleeggezin is per 1 april 2023 beschikbaar, maar alleen als de kinderrechter beslist dat [minderjarige] daar ook zal opgroeien. Als de kinderrechter van oordeel is dat tijdens de verdere uithuisplaatsing nog gewerkt moet worden aan thuisplaatsing, zal [minderjarige] per 1 april 2023 niet in het perspectief biedende pleeggezin, maar in een crisispleeggezin worden geplaatst.
De vader heeft naar voren gebracht dat hij denkt dat hij wel voor [minderjarige] kan zorgen. Hij heeft een groot netwerk en een familie die hem daarbij kan helpen, met name de oma is beschikbaar om te helpen.
De advocaat van vader heeft aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen, althans niet moet worden verlengd voor de gevraagde duur. De vader heeft geen echte kans gekregen. Als dit Team Hecht tijdig was ingezet had [minderjarige] nu misschien wel naar huis gekund. Vader wordt ten onrechte negatief weggezet door hem zijn, begrijpelijke, behoefte aan fysiek contact met [minderjarige] te verwijten. Vader is wel degelijk een opvoeder die voor zijn kind kan zorgen. Hij begrijpt dat hij daar begeleiding en hulp bij nodig heeft, en hij accepteert alle hulp, maar dat moet in de thuissituatie plaatsvinden. Uithuisplaatsing kan niet worden gemotiveerd met de reden dat er geen begeleiding in de thuissituatie is. Er moeten dan alternatieven worden gezocht om begeleiding te regelen. Akwaaba is niet de enige organisatie die zoiets kan. Verder stelt de GI tegenstrijdige eisen aan vader. De GI eist van vader dat hij een eigen woning en baan heeft, maar aan de andere kant moet hij volledig beschikbaar zijn voor de zorg van [minderjarige] . Dat kan niet allebei. De vader had een baan, maar was bereid te stoppen in het belang van het kind. Levvel kan, op basis van een contactmoment van 1 uur per week, niet concluderen dat vader zijn maximale leercurve heeft bereikt. Volgens de GI zou thuisplaatsing met ondersteuning door het netwerk van ouders, teveel verschillende opvoeders betekenen. Echter, [minderjarige] moet per 1 april 2023 voor de vierde keer naar een nieuw pleeggezin. Als [minderjarige] naar een ander pleeggezin kan, valt niet in te zien dat zij niet naar de vader kan en dat er daar wordt gekeken hoe zij reageert. Hoe langer er wordt gewacht, hoe moeilijker dat wordt, want er komen steeds meer opvoeders. Immers het nieuwe pleeggezin zou perspectief biedend zijn, maar dat was ook de verwachting van dit pleeggezin waar zij nu verblijft.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij wenst dat de vader een rol op zich neemt bij de opvoeding.
De advocaat van de moeder heeft naar voren gebracht dat er na de vorige zitting niet veel is veranderd. Er is niet veel met het Eigen Plan gedaan. Men is niet eenmaal bij de ouders op huisbezoek geweest, waarbij is gekeken hoe het kind daar reageert op ouders en oma. Dat moet toch tenminste gebeuren. Het lijkt alsof er vanaf het begin al een besluit is genomen en daaraan wordt vastgehouden. Moeder staat er onmachtig tegenover. De GI is, terwijl er een onvoldoende beeld was van de ouders, toch de eigen weg opgegaan en heeft eigen conclusies getrokken. Er wordt alleen herhaald wat de beperkingen zijn van ouders terwijl er juist met moeder en het netwerk moet worden samengewerkt. Als er een beperking is bij een ouder betekent dat niet direct dat die ouder niet geschikt is als opvoeder.
Aan ouders moet handvaten worden geboden om wel de goede zorg te verlenen. De door de advocaat van vader genoemde alternatieven moet worden onderzocht. Het doel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moet altijd thuisplaatsing zijn. Hier lijkt juist uithuisplaatsing het doel te zijn. Het kind wordt steeds weer bij een ander pleeggezin geplaatst dat in de behoeftes zou kunnen voorzien. De vraag is wat voor zorg en begeleiding het kind dan krijgt in dat pleeggezin. Verder staat in het rapport: “De verschillende verzorgers van [minderjarige] hebben in het begin van haar leven haar behoeftes niet goed leren kennen vanwege de steeds korte periode van zorgen voor haar. Hierdoor zijn [minderjarige] haar behoeftes niet voldoende gezien en heeft [minderjarige] niet ervaren wat haar behoeftes zijn en dat hierop wordt ingespeeld. Hierdoor kan het vertrouwen in volwassenen / opvoeders die zij nodig heeft om te overleven zijn beschadigd.” De oorzaak van deze conclusie wordt ten onrechte bij ouders gelegd. Het lijkt alsof er alleen maar tijdens de contactmomenten met de ouders, terwijl er dan hoge druk op hen ligt, naar [minderjarige] wordt gekeken en dan moet de ouder op dat moment in de behoeften van het kind voorzien. Het is beter dat het kind en ouders in de thuissituatie worden begeleid, dat daar wordt gewerkt aan de trauma’s en ervoor wordt gezorgd dat zij daar kan wennen. De advocaat wijst op de overgelegde foto’s, waarop te zien is dat moeder actief bezig is met [minderjarige] .
De oma van moederszijde heeft naar voren gebracht dat zij al zes kinderen heeft grootgebracht en dat zij goed in staat en graag bereid is om voor [minderjarige] te zorgen. Zij staat open voor alle noodzakelijke hulp en begeleiding.
De kinderrechter stelt vast dat er twee ouders zijn die veel van hun kind houden en door de hulpverlening als lieve ouders worden gezien. Duidelijk is dat de moeder beperkt is en de zorg voor [minderjarige] niet aan kan en mogelijk nooit aan zal kunnen.
Echter de conclusie van Levvel, op basis van een contactmoment van 1 uur per week, dat vader stagneert in zijn ontwikkeling als opvoeder en nooit in staat zal zijn om [minderjarige] op te voeden, vindt de kinderrechter te vergaand. Het is moeilijk voor een onervaren vader om het kind te lezen, terwijl hij haar nooit heeft verzorgd en haar maar 1 uur per week ziet.
In de ideale situatie zou er langer de tijd moeten worden genomen om ouders, of in ieder geval vader, de kans te geven om te laten zien dat zij [minderjarige] kunnen (leren) verzorgen en opvoeden, met uitbreiding van de omgang vanuit het verblijf in het pleeggezin.
Echter, per 1 april 2023 stopt het huidige pleeggezin met de opvang voor [minderjarige] . Er moet dus nu eigenlijk te vroeg een beslissing worden genomen over hoe het verder moet.
Vast staat dat [minderjarige] per 1 april 2023 moet verhuizen, hetzij naar een crisispleeggezin, bij verlenging van de uithuisplaatsing voor korte duur, hetzij naar een perspectief biedend pleeggezin, waar zij, gelet op de hechting die dan onvermijdelijk zal plaatsvinden, dan verder zal verblijven. Een plaatsing bij een crisispleeggezin teneinde verder te kunnen werken aan thuisplaatsing zou dan het alternatief zijn, maar dit zou betekenen dat [minderjarige] , die op dit moment in haar derde pleeggezin zit, voor de vierde keer aan een nieuwe plek moet wennen. Het gelijktijdig opbouwen van het contact met ouders zal van haar dan vermoedelijk teveel vragen.
Naar het oordeel van de kinderrechter is het echter te vroeg om te zeggen dat [minderjarige] , die 1 jaar is, niet bij de ouders kan opgroeien en voor altijd in een pleeggezin moet blijven. Thuisplaatsing van [minderjarige] is dus op dit moment de enige optie om ouders (ooit) nog een kans te geven om zelf voor [minderjarige] te zorgen. Het argument dat er bij de ouders thuis te veel gezichten (opvoeders) zijn heeft erg aan kracht ingeboet, omdat [minderjarige] nu voor de vierde maal wordt overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Voorts is het volgens het Eigen Plan de bedoeling dat er bij ouders thuis twee opvoeders zullen zijn, oma en vader. Oma is ervaren als opvoeder en heeft aangegeven in staat en bereid te zijn om [minderjarige] te verzorgen.
Wel is het zo dat [minderjarige] extra kwetsbaar is en dat de zorg voor haar, overigens ook door pleegouders, als extra zwaar wordt ervaren. Vader en oma zullen daar dus begeleiding en hulp bij nodig hebben. Zij geven aan daar voor open te staan en ook de hulpverlening heeft gezien dat zij volop meewerken. Het is van belang dat Akwaaba Zorg zo spoedig mogelijk wordt ingeschakeld, dan wel een andere organisatie die meer intensieve begeleiding kan geven. De kinderrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat Akwaaba Zorg later beschikbaar is, geen reden mag opleveren om een kind (in feite definitief) in een pleeggezin te plaatsen.
De ondertoezichtstelling is nog lange tijd van kracht en binnen die maatregel zal de GI monitoren hoe het met [minderjarige] thuis gaat. De bedoeling is dat oma een belangrijke rol zal spelen in de zorg en opvoeding. De voorwaarden zoals geformuleerd in het Eigen Plan dienen te worden gehandhaafd, waarbij met name belangrijk is dat de familie accepteert dat de moeder nooit alleen is met [minderjarige] , ook niet heel even. Er zal altijd iemand anders bij [minderjarige] aanwezig moeten zijn.
Verder is het belangrijk dat moeder de hulp en adviezen accepteert en zich aan de gemaakte afspraken gaat houden en aan haar eigen gezondheid blijft werken.
Voor vader geldt dat hij zich onvoorwaardelijk dient in te zetten en in te spannen voor zijn dochter en dat hij zijn dochter op nummer één moet zetten. Hij moet adviezen van hulpverlening en van grootmoeder accepteren.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI voor het resterende deel van de verlenging van de uithuisplaatsing afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
Wijst het resterende deel van het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Dinjens, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023, in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van de beslissing is vastgesteld op:
6 april 2023
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.