ECLI:NL:RBAMS:2023:2158
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging noodopvang en gevolgen voor minderjarige kinderen in bestuursrechtelijke context
In deze einduitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van de noodopvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015 (Wmo 2015) beoordeeld. Eiseres, die samen met haar dochter in de noodopvang verblijft, heeft in het verleden in Nederland gewoond, maar is sinds 2020 dakloos. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de noodopvang beëindigd omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van minimaal 24 maanden verblijf in Nederland. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderzocht of eiseres en haar dochter, als Unieburgers, een menswaardig bestaan kunnen leiden na de beëindiging van de noodopvang. De belangen van de minderjarige dochter zijn onvoldoende in de afweging betrokken, ondanks aanwijzingen dat de beëindiging van de opvang een negatieve impact op haar zou kunnen hebben.
In de einduitspraak vernietigt de rechtbank het bestreden besluit en herroept het besluit tot beëindiging van de noodopvang. De rechtbank oordeelt dat het college niet heeft aangetoond dat er alternatieve huisvesting beschikbaar is voor eiseres en haar dochter. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 3.286,50 bedragen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de rechten van minderjarige kinderen in dergelijke bestuursrechtelijke procedures te waarborgen.