ECLI:NL:RBAMS:2023:2145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
10167509 / CV 22-13943
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van aannemingsovereenkomst en schadevergoeding als gevolg van ontbinding

In deze zaak heeft eiser, [eiser 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], naar aanleiding van een ontbinding van een aannemingsovereenkomst. De overeenkomst betrof de verbouwing van de badkamer en toilet van [eiser 1] door [gedaagde]. De totale aanneemsom was € 10.648,00, waarvan [eiser 1] een aanbetaling van € 4.840,00 heeft gedaan. [gedaagde] is echter niet in staat geweest de werkzaamheden af te ronden vanwege gezondheidsklachten, waarna [eiser 1] de overeenkomst heeft ontbonden. Eiser vordert terugbetaling van de aanbetaling, schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden en dat [gedaagde] een waarde van € 4.200,00 aan werkzaamheden heeft verricht. Dit betekent dat [eiser 1] geen recht heeft op terugbetaling van de aanbetaling. De schadevergoeding van [eiser 1] is vastgesteld op € 968,00, omdat hij meerkosten heeft gemaakt door een andere aannemer in te schakelen. De vordering tot schadevergoeding van de echtgenote van [eiser 1] is afgewezen, evenals de vordering tot buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, kamer voor kantonzaken
zaaknummer: 10167509 \ CV 22-13943
Uitspraak: 7 april 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser 1] en [eiser 2]
wonende en zaakdoende te [woonplaats 1] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
t e g e n
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende en zaakdoende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 december 2022;
  • een akte met producties van [eiser 1] van 10 januari 2023;
  • een e-mail met producties van [gedaagde] van 9 januari 2023;
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling en de daarin genoemde stukken, gehouden op 10 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [gedaagde] hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Op grond van die overeenkomst zou [gedaagde] de badkamer en toilet van [eiser 1] verbouwen. De totale aanneemsom bedroeg € 10.648,00 (inclusief BTW), de overeengekomen bouwtijd drie weken. Op 27 december 2021 heeft [eiser 1] aan [gedaagde] een aanbetaling gedaan van € 4.840,00 (inclusief BTW).
2.2.
Op 22 april 2022 is [gedaagde] met de werkzaamheden aangevangen. Ondanks meerdere verzoeken van [eiser 1] heeft [gedaagde] de werkzaamheden vanwege ernstige gezondheidsklachten niet afgemaakt. [gedaagde] heeft aangegeven het werk (door die omstandigheden) ook niet meer af te zullen maken. [eiser 1] heeft de overeenkomst vervolgens ontbonden.
2.3.
[eiser 1] heeft hierna een offerte opgevraagd bij M. Bosmans Schilders-& klussenbedrijf (hierna: Bosmans) voor de verbouwing van de badkamer en toilet. Deze offerte, van 1 oktober 2022, kwam uit op € 16.698,00 (inclusief BTW). [eiser 1] heeft Bosmans de opdracht gegeven waarna het werk door Bosmans is uitgevoerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] vordert, samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de overeenkomst van aanneming van werk tussen [eiser 1] en [gedaagde] is ontbonden;
II. [gedaagde] veroordeelt tot terugbetaling van de aanbetaling van € 4.840,00 aan [eiser 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoelt in artikel 6:119 BW vanaf 26 augustus 2022 tot de dag van de algehele voldoening;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 732,05 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding van € 6.050,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als niet binnen twee weken na de betekening van het vonnis is betaald, vanaf de vijftiende dag tot de dag van de algehele betaling;
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.547,00 aan Gastouder [naam] te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als niet binnen twee weken na de betekening van het vonnis is betaald, vanaf de vijftiende dag tot de dag van de algehele betaling;
VI. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[eiser 1] stelt daartoe – kort gezegd – dat als gevolg van de ontbinding op grond van artikel 6:271 BW een ongedaanmakingsverplichting is ontstaan. Die verplichting houdt in terugbetaling door [gedaagde] van de gehele door [eiser 1] betaalde aanbetaling, omdat de waarde van de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden op nihil kan worden gesteld. Het werk is namelijk niet, dan wel niet deugdelijk verricht, aldus [eiser 1] .
Voor wat betreft de vordering tot schadevergoeding beroept [eiser 1] zich op artikel 6:277 lid 1 BW. Op grond daarvan moet [gedaagde] aan [eiser 1] de schade vergoeden die hij lijdt als gevolg van de ontbinding. De schade bestaat uit het verschil tussen de offerte van [gedaagde] en de offerte van Bosmans. Aan de schadevordering van Gastouder [naam] heeft [eiser 1] artikel 6:162 BW ten grondslag gelegd. Gastouder [naam] is de echtgenote van [eiser 1] (eiseres in deze procedure) en zij heeft schade geleden omdat zij enige tijd niet de beschikking had over de badkamer en daardoor klanten heeft verloren.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen. Met betrekking tot de vordering tot terugbetaling van de aanbetaling heeft hij aangevoerd dat hij wel degelijk werkzaamheden heeft verricht aan de badkamer van [eiser 1] en dat die werkzaamheden ook een waarde vertegenwoordigen. Deze waarde moet afgetrokken worden van de vordering van [eiser 1] . [gedaagde] betwist dat hij het werk gebrekkig heeft uitgevoerd. Ook de schadevorderingen van [eiser 1] worden door [gedaagde] bestreden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontbinding en ongedaanmaking

4.1.
Tussen partijen staat vast dat de overeenkomst van werk door [eiser 1] op 26 augustus 2022 rechtsgeldig is ontbonden. De ontbinding van de overeenkomst heeft op grond van artikel 6:271 BW tot gevolg dat de prestaties van partijen over en weer ongedaan moeten worden gemaakt. Vast staat dat [eiser 1] aan [gedaagde] een aanbetaling heeft gedaan van € 4.840,00. Die prestatie moet in beginsel op grond van artikel 6:271 BW ongedaan worden gemaakt, in die zin dat [gedaagde] het door [eiser 1] betaalde bedrag dient terug te betalen.
4.2.
[gedaagde] stelt dat hij voor dit voorschotbedrag werkzaamheden heeft verricht aan de badkamer van [eiser 1] . Ook die prestatie moet ongedaan worden gemaakt. De aard van de prestatie sluit dit echter uit. Daarom treedt ingevolge artikel 6:272 lid 1 BW daarvoor in de plaats een vergoeding ten belope van de waarde van die prestatie op het moment van ontvangst door [eiser 1] . Heeft de prestatie niet aan de verbintenis beantwoord, zoals hier het geval is (de werkzaamheden zijn niet afgemaakt), dan wordt deze vergoeding beperkt tot de waarde die de prestatie voor [eiser 1] op het tijdstip van ontvangst in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad (artikel 6:272 lid 2 BW).
4.3.
De vraag is dus op welk bedrag de geleverde prestatie moet worden gewaardeerd.
[eiser 1] stelt zich op het standpunt dat de waarde nihil is omdat door [gedaagde] (nagenoeg) geen werkzaamheden zijn verricht. [gedaagde] heeft dit betwist omdat hij wel degelijk werkzaamheden heeft uitgevoerd. Deze werkzaamheden heeft hij per onderdeel specifiek gemaakt en toegelicht. De totale waarde hiervan heeft [gedaagde] gewaardeerd op een bedrag van € 3.200,00 aan geleverde werkzaamheden (circa 64 uur) en € 1.000,00 aan materiaalkosten. [eiser 1] heeft ter zitting erkend dat [gedaagde] deze werkzaamheden heeft verricht en dat hij materiaal heeft ingekocht, maar de hoogte van het bedrag voor de werkzaamheden betwist. Deze weerlegging van hetgeen door [gedaagde] concreet en inzichtelijk naar voren is gebracht, is door [eiser 1] echter op geen enkele wijze nader onderbouwd. Hierdoor staat vast dat [gedaagde] met het door [eiser 1] betaalde voorschotbedrag genoemde werkzaamheden heeft verricht en materiaal heeft ingekocht. [eiser 1] is in beginsel dan ook verplicht de waarde van de door [gedaagde] geleverde prestatie aan hem te voldoen.
4.4.
[eiser 1] heeft aanvankelijk uitsluitend het standpunt ingenomen dat door [gedaagde] (nagenoeg) géén werkzaamheden zijn verricht (zie hiervoor). Ter zitting heeft hij echter de (nieuwe) en niet met zijn eerdere standpunt te verenigen stelling naar voren gebracht dat de door [gedaagde] geleverde prestatie geen enkele waarde vertegenwoordigt omdat de werkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd. Bosmans heeft volgens [eiser 1] al het werk van [gedaagde] opnieuw moeten doen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser 1] de offerte van Bosmans overgelegd. In deze offerte zijn ook de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden opgenomen.
4.5.
[gedaagde] betwist dat hij zijn werk gebrekkig heeft uitgevoerd. Zijn werkzaamheden zijn door Bosmans dan wel (opnieuw) geoffreerd maar dat Bosmans deze werkzaamheden ook daadwerkelijk heeft uitgevoerd bestrijdt [gedaagde] . Daartoe heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat op de door [eiser 1] in het geding gebrachte foto’s duidelijk zichtbaar is dat de gehele badkamer is gesloopt en gedemonteerd. Sloop- en demontage kan maar één keer worden gedaan zodat Bosmans onmogelijk dit werk opnieuw heeft kunnen doen. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat alle door hem gebruikte materialen conform de daartoe geldende normen zijn gecertificeerd, dat de materialen zorgvuldig zijn verwerkt en de door hem aangebrachte en verlegde leidingen loodrecht staan. Ook hiervoor heeft [gedaagde] verwezen naar de foto’s van [eiser 1] . [gedaagde] betwist dus dat zijn werk ondeugdelijk was en Bosmans zijn werk opnieuw heeft moeten doen zodat de waarde van de door hem verrichte werkzaamheden het eerder vastgestelde bedrag van € 4.200,00 vertegenwoordigt.
4.6.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde] ligt het op de weg van [eiser 1] - op wie de stelplicht en daarmee samenhangende bewijslast rust - om zijn standpunt dat het werk van [gedaagde] geen waarde vertegenwoordigt, nader te onderbouwen en te preciseren. Het is dus aan [eiser 1] om concreet te maken dat en zo ja welke, werkzaamheden door [gedaagde] gebrekkig zijn uitgevoerd en dat de prestatie van [gedaagde] om die reden waardeloos is geweest. Die onderbouwing heeft [eiser 1] niet, of in ieder geval in onvoldoende mate, gegeven. Immers, onduidelijk blijft welke onderdelen van de werkzaamheden van [gedaagde] niet aan de overeenkomst beantwoordden, en waarom niet. Het had op de weg van [eiser 1] gelegen om uitgebreider – bijvoorbeeld door middel van correspondentie, foto’s of eventueel een verklaring van Bosmans – toe te lichten welke werkzaamheden volgens hem door [gedaagde] niet goed zijn verricht en opnieuw moesten. Dit heeft [eiser 1] – ook na doorvragen ter zitting – niet gedaan. [eiser 1] heeft wel foto’s overgelegd, maar hierop is enkel te zien dat door [gedaagde] werkzaamheden zijn verricht. Of deze gebrekkig waren en/of opnieuw moesten, volgt hier niet uit.
4.7.
[eiser 1] heeft evenmin onderbouwd dat het door [gedaagde] verrichte werk door Bosmans (zoals [eiser 1] stelt) daadwerkelijk in zijn geheel is gedemonteerd en opnieuw gedaan. [eiser 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegegeven dat hij de (herstel)werkzaamheden van Bosmans niet zelf heeft waargenomen omdat hij in die periode afwezig was. Ook hier had het dus voor de hand gelegen dat [eiser 1] foto’s in het geding had gebracht waarop is te zien dat Bosmans (al) het werk van [gedaagde] eerst heeft verwijderd en vervolgens opnieuw heeft gedaan.
4.8.
Gelet hierop is [eiser 1] niet erin geslaagd voldoende feitelijke basis te geven aan zijn stelling dat de waarde van de prestatie van [gedaagde] nihil was. Dit betekent dat [eiser 1] niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht. Voor nader onderzoek daarnaar is om die reden geen plaats. [gedaagde] zal dan ook worden gevolgd in zijn stelling dat de door hem uitgevoerde (en door [eiser 1] erkende) werkzaamheden, van waarde zijn geweest. Bij die stand van zaken wordt uitgegaan van het door [gedaagde] berekende bedrag van in totaal € 4.200,00, hetgeen inclusief BTW uitkomt op € 5.082,00.
Per saldo betekent dit dat [gedaagde] uit hoofde van de ongedaanmakingsverplichtingen over en weer, dus aanspraak kan maken op betaling van een bedrag van € 5.082,00 -/- € 4.840,00 = € 230. [eiser 1] heeft dus niets van [gedaagde] te vorderen zodat de vordering van [eiser 1] tot terugbetaling van de aanbetaling van € 4.840,00 wordt afgewezen.
Schadevergoeding als gevolg van ontbinding
4.9.
Wordt een overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbonden, dan is de partij wiens tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Dit staat in artikel 6:277 lid 1 BW. De omvang van de schadevergoeding moet worden vastgesteld door met elkaar te vergelijken, enerzijds, de hypothetische situatie waarin de wederpartij zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming en, anderzijds, de feitelijke situatie waarin de wederpartij na ontbinding van de overeenkomst verkeert (na afwikkeling van de ongedaanmakingsverplichtingen).
4.10.
In de hypothetische situatie van wederzijdse nakoming, zou [eiser 1] € 10.648,00 aan [gedaagde] hebben betaald en zou hij een verbouwde badkamer en toilet hebben gehad. In de feitelijke situatie heeft [eiser 1] voor zijn verbouwing – na afwikkeling van de ongedaanmakingsverplichtingen – € 4.840,00 (inclusief BTW) aan [gedaagde] betaald en € 16.698,00 (inclusief BTW) aan Bosmans. [eiser 1] heeft zijn schade als gevolg van de ontbinding begroot op het verschil tussen beide offertes, zijnde € 6.050,00. De hoogte van dit schadebedrag wordt volgens [eiser 1] verklaard doordat de prijzen voor materialen in de tussentijd zijn gestegen vanwege het uitbreken van de oorlog in Oekraïne en door het feit dat het – gelet op de huidige krapte in de markt – voor hem lastig was om een aannemer te vinden die op korte termijn bereid was om het werk van [gedaagde] af te maken (en garanties af te geven voor het onafgemaakte werk van [gedaagde] ).
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser 1] schade heeft geleden die voortvloeit uit de ontbinding van de overeenkomst. Was [gedaagde] zijn verplichtingen immers onberispelijk nagekomen dan had [eiser 1] geen andere duurdere aannemer hoeven in te schakelen. [eiser 1] heeft voldoende onderbouwd dat dit prijsverschil is veroorzaakt door meerkosten als gevolg van gestegen prijzen en omdat een nieuwe aannemer redelijkerwijs een hogere prijs moet bedingen. Onder die omstandigheden is toerekening van die meerkosten aan [gedaagde] redelijk.
4.12.
In het voorgaande is echter vast komen te staan dat in de offerte van Bosmans werkzaamheden zijn geoffreerd die reeds door [gedaagde] waren uitgevoerd en niet opnieuw door Bosmans zijn verricht. Deze werkzaamheden zijn gewaardeerd op € 5.082,00. Dit bedrag dient dus nog te worden afgetrokken van bovengenoemd waardeverschil en leidt ertoe dat de schade van [eiser 1] als gevolg van de ontbinding dient te worden vastgesteld op € 6.050,00 -/- € 5.082,00 = € 968,00. De kantonrechter zal dit bedrag vermeerderd met de (gewone) wettelijke rente toewijzen, waarbij de ingangsdatum van de wettelijke rente zal worden bepaald op de datum van ontbinding door [eiser 1] van 26 augustus 2022.
Schadevergoeding uit onrechtmatige daad
4.13.
[eiser 1] heeft uit hoofde van artikel 6:162 BW schadevergoeding gevorderd omdat het bedrijf van mede-eiseres – Gastouder [naam] – schade heeft geleden ter hoogte van € 1.547,00. Door toedoen van [gedaagde] heeft zij geen beschikking gehad over de badkamer die zij voor de uitoefening van haar bedrijf wel nodig had. Daardoor zijn in de weken 30, 32, 33 en 34 drie kinderen niet gekomen en heeft zij inkomsten misgelopen. Het schadebedrag is door [eiser 1] begroot op € 1.547,00. [eiser 1] heeft ter onderbouwing van deze schade een e-mail van één van de ouders in het geding gebracht en een door Gastouder [naam] zelf gemaakt overzicht van het aantal gemiste uren met daaraan gekoppeld een uurtarief. [gedaagde] heeft deze schade betwist.
4.14.
De kantonrechter zal deze schade niet toewijzen. Uit de onderbouwing van de schadevergoeding kan niet worden afgeleid dat in de genoemde weken daadwerkelijk een drietal kinderen niet zijn gekomen en dat als gevolg daarvan de door Gastouder [naam] berekende inkomsten zijn misgelopen. Nog daargelaten dat de hoogte van de schadepost niet anders is onderbouwd dan met de eigen calculatie van Gastouder [naam] , geldt bovendien dat niet is toegelicht welke deel van deze inkomsten volgens Gastouder [naam] als schade kan worden aangemerkt. Al met al heeft de kantonrechter dan ook geen enkel aanknopingspunt gekregen om de gevorderde schade van Gastouder [naam] toe te wijzen.
Buitengerechtelijke kosten
4.15.
[eiser 1] vordert betaling van € 732,05 aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het ‘Besluit’) van toepassing is. De kantonrechter zal deze vordering daarom toetsen aan het Rapport Voorwerk II met inachtneming van het Rapport BGK-integraal.
4.16.
[eiser 1] stelt buitengerechtelijke incassokosten te hebben gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt, kunnen worden toegewezen. Het ligt dus op de weg van [eiser 1] om concreet en zoveel mogelijk onderbouwd uiteen te zetten dat kosten zijn gemaakt en dat deze de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser 1] verklaard dat hij geen kosten heeft gemaakt om een buitengerechtelijke voldoening te verkrijgen, maar dat hij zelf aanmaningen heeft verzonden. Dat rechtvaardigt geen vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding dus afwijzen.
4.17.
Aangezien een zeer aanzienlijk deel van de vordering van [eiser 1] wordt afgewezen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 1] op 26 augustus 2022 rechtsgeldig is ontbonden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 968,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 26 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart de veroordeling van [gedaagde] uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.S. Gribling, kantonrechter, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023.