ECLI:NL:RBAMS:2023:2135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
C/13/724519 / HA RK 22-361
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in geschil over financiële toezegging voor project

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 april 2023 een tussenuitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekster, een vennootschap onder firma genaamd Dezign, heeft verzocht om een getuigenverhoor te bevelen op grond van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit verzoek is gedaan omdat de stichting Bloemenbureau Holland (BBH) zou hebben toegezegd een financiële bijdrage te leveren aan een project, maar deze toezegging niet is nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanleiding is om getuigen te horen over de totstandkoming van de vermeende overeenkomst en de gedragingen van partijen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek voldoet aan de eisen voor toewijzing en dat er geen afwijzingsgronden zijn. BBH heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank heeft dit verweer afgewezen. De rechtbank heeft BBH bovendien veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster. Het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Amsterdam, en de rechtbank heeft een rechter-commissaris benoemd die het verhoor zal leiden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/724519 / HA RK 22-361
Beschikking van 6 april 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat mr. H.J. Bakker te Leiden,
tegen
de stichting
STICHTING BLOEMENBUREAU HOLLAND,
gevestigd te Aalsmeer ,
verweerster,
hierna te noemen: BBH,
advocaat mr. E.S. van Nimwegen te Amsterdam.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties,
  • het verweerschrift, met producties,
  • de beschikking van 24 november 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de mondelinge behandeling van 14 februari 2023, waar partijen om een aanhouding hebben gevraagd om te kunnen praten over een onderlinge regeling,
  • de brief van mr. Bakker van 23 februari 2023, waarin de rechtbank wordt verzocht een beschikking af te geven,
  • de brief van mr. Van Nimwegen en mr. Boerma van 27 februari 2023, waarin BBH het hiervoor genoemde verzoek van mr. Bakker bevestigt.

2.De feiten

2.1. 2
Dezign is een marketingbureau. Zij richt zich in het bijzonder op de bloemenbranche en verleent onder andere diensten bij het organiseren van bloemenbeurzen. [naam 1] en [naam 2] zijn de vennoten van [verzoekster] .
2.2.
BBH verzorgt de consumentenpromotie van bloemen en planten in diverse Europese landen. BBH wordt gefinancierd door kwekers die lid zijn van de coöperatie Royal FloraHolland U.A. (hierna: FloraHolland) en door handelsbedrijven die klant zijn bij FloraHolland. [naam 3] is sinds 1 juni 2022 voorzitter en niet uitvoerend bestuurder van BBH. Vanaf januari tot en met mei 2022 bekleedde hij de functie van algemeen directeur en uitvoerend bestuurder. Sinds 1 juni 2022 bekleedt [naam 4] deze functie.
2.3. 2
Dezign en BBH hebben in maart 2022 samengewerkt bij het project ‘#lovenotwar’ en in augustus 2022 bij het project ‘#LoveFloriade’.
2.4.
In mei 2022 zijn partijen in gesprek gegaan over een project met de naam ‘Secret Garden’ (hierna: het project). Het project was een ‘
side event’van de Trade Fair in [woonplaats 2] , die van 8 tot 12 november 2022 werd georganiseerd door FloraHolland.
2.5.
Op 24 mei 2022 heeft [naam 1] per e-mail een stappenplan aan [naam 3] gestuurd, waarin [verzoekster] haar plan voor het project heeft uitgewerkt. Op 25 mei 2022 heeft [naam 3] hierop gereageerd dat hij enthousiast is over het project en dat het gaaf zou zijn als de voorgestelde partijen mee zouden willen doen. Ook heeft hij om een kostenindicatie verzocht.
2.6.
Op 15 juni 2022 heeft [verzoekster] het concept voor het project aan BBH toegelicht met een presentatie. Op de presentatie zijn BBH en FloraHolland als hoofdsponsors weergegeven en is een financiële bijdrage van BBH van € 100.00,00 vermeld.
2.7.
Op 22 juni 2022 heeft [naam 1] aan [naam 3] na een onderling telefonisch overleg per e-mail een kostenoverzicht gestuurd. In dat overzicht staat een bijdrage van BBH van € 100.00,00. De volgende dag heeft [naam 3] een aantal vragen gesteld naar aanleiding van de begroting en de daarin vermelde bijdrage van BBH aangepast naar € 20.000,00.
2.8.
Op 24 juni 2022 heeft [naam 1] een e-mail gestuurd aan [naam 3] en FloraHolland over de stand van zaken van het project. In deze e-mail staat onder andere dat op dat moment niet tot een
commitmentof overeenkomst wordt gekomen met BBH en FloraHolland en dat het (financiële) risico voor [verzoekster] te groot is. Ook heeft [naam 1] een oplossing beschreven en voorgesteld een bijeenkomst te plannen.
2.9
Dezelfde dag heeft [naam 3] per e-mail gereageerd dat BBH de toegevoegde waarde ziet voor haar eigen PR en om haar betalende bedrijven bij elkaar te krijgen en dat zij een maximumbudget van € 100.00,00 heeft om dit te kunnen ondersteunen. Daarnaast heeft hij geschreven dat hij pas aan tafel gaat met meer partijen als er vanuit FloraHolland meer duidelijkheid is over haar positie.
2.10.
Op 8 juli 2022 heeft [verzoekster] een boottocht verzorgd voor een aantal partijen in de bloemenbranche. Onder andere [naam 4] en [naam 2] waren hierbij aanwezig. Ook was [naam 5] aanwezig, directeur van bloemenexporteur Gebr. Barendsen B.V. en oud-bestuurslid van BBH. Tijdens de boottocht heeft [verzoekster] een presentatie gegeven over het project.
2.11.
Op 15 juli 2022 heeft FloraHolland aan [verzoekster] en [naam 3] laten weten dat zij de locatie van het project zal faciliteren en € 20.000,00 voor het project beschikbaar stelt. Op 19 juli 2022 heeft [naam 1] hierop gereageerd dat [verzoekster] met het gegeven budget teruggaat naar de tekentafel, omdat het budget op dat moment niet meer paste bij het concept.
2.12.
Op 18 augustus 2022 heeft [naam 1] in een e-mailbericht aan [naam 4] en FloraHolland geschreven dat de inbreng en financiële bijdrage van BBH en FloraHolland geweldig zijn en dat [verzoekster] groen licht geeft voor de verdere ontwikkeling van het project. Daarnaast gaat [naam 1] in deze e-mail in op een aantal inhoudelijke punten voor de voorbereiding van het evenement.
2.13.
[naam 4] heeft [verzoekster] in een e-mail van 22 augustus 2022 geschreven dat zij erg veel vraagtekens heeft bij het project en voorgesteld om een bespreking te plannen om de (on)mogelijkheden te bespreken. [naam 1] heeft dezelfde dag op dit bericht gereageerd.
2.14.
Op 24 augustus 2022 heeft [naam 3] in een WhatsApp-bericht aan [naam 2] laten weten dat [naam 4] niet enthousiast was over het project. Ook heeft [naam 3] gevraagd of er een kans is dat het project doorgaat als BBH afhaakt. [naam 2] heeft hierop gereageerd dat [verzoekster] in dat geval grote problemen zou hebben.
2.15.
Op 25 augustus 2022 heeft [naam 3] telefonisch aan [verzoekster] laten weten dat BBH niet meedoet aan het project.
2.16.
Bij brief van 27 september 2022 heeft [verzoekster] aan BBH geschreven dat BBH had toegezegd € 100.000,00 voor het project te verstrekken. [verzoekster] heeft BBH vervolgens gesommeerd deze toezegging na te komen. Daarbij heeft zij vermeld dat zij passende maatregelen zal nemen als BBH de toezegging niet bevestigt, waaronder een vordering tot vervangende schadevergoeding als tijdige nakoming niet meer mogelijk is. Op 5 oktober 2022 heeft BBH hierop gereageerd dat geen overeenstemming is bereikt over het programma en de hoogte van het budget en dat dus geen sprake is van een toezegging of overeenkomst.

3.Het verzoek

3.1. 2
Dezign verzoekt de rechtbank om op grond van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Zij legt aan dit verzoek ten grondslag dat BBH heeft toegezegd dat zij een financiële bijdrage zou leveren aan het project, althans dat BBH de gerechtvaardigde indruk heeft gewekt dat zij dit zou doen. [verzoekster] stelt dat zij schade heeft geleden doordat BBH deze toezegging niet is nagekomen en overweegt daarom een procedure tegen BBH te starten. Met het voorlopig getuigenverhoor wil [verzoekster] bewijzen dat een overeenkomst met BBH tot stand is gekomen met als doel het project te verwezenlijken.
3.2. 2
Dezign wil [naam 3] , [naam 2] , [naam 1] en [naam 5] als getuigen horen. Zij heeft toegelicht dat [naam 3] kan verklaren over de inhoud en strekking van de telefonische en fysieke gesprekken tussen partijen en over het doel en de intentie van BBH bij het e-mailverkeer. Ook [naam 1] en [naam 2] kunnen verklaren over de inhoud van de gesprekken, de verklaringen van BBH en hoe [verzoekster] deze heeft begrepen. Ten slotte kan [naam 5] uit eigen waarneming verklaren hoe BBH zich (naar buiten toe) heeft opgesteld ten aanzien van het project, aldus [verzoekster] .
3.3.
BBH voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader

4.1.
Bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is het uitgangspunt dat de rechter in beginsel een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, indien de te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden (artikel 186 Rv, gelezen in samenhang met artikel 166 Rv). Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe verzoeker de gelegenheid te geven opheldering te verkrijgen over de feiten, zodat hij zijn positie in een eventuele bodemprocedure beter kan beoordelen.
4.2.
Het verzoekschrift moet de aard en het beloop van de vordering inhouden, de feiten of rechten die men wil bewijzen, de namen en woonplaatsen van de getuigen en de naam en woonplaats van de wederpartij (artikel 187 lid 3 Rv). Als een verzoek aan de eisen voor toewijzing voldoet, dan betekent dat niet automatisch dat een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen. Het verzoek kan alsnog worden afgewezen als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij het verzoek, als misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot het gebruiken van het middel van een voorlopig getuigenverhoor, als het verzoek strijdig is met een goede procesorde of als het verzoek afstuit op een ander zwaarwichtig bezwaar.
Voldoet het verzoek aan de vereisten?
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek voldoet aan de eisen voor toewijzing. Tussen partijen is in geschil of een overeenkomst tot stand is gekomen over een financiële bijdrage van BBH aan het project. De vraag of een overeenkomst is gesloten, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Het horen van getuigen die betrokken waren bij de voorbereiding van het project en kunnen verklaren over de gedragingen en opstelling van partijen, is dus relevant voor een beslissing van het geschil. [verzoekster] heeft toegelicht dat zij schade heeft geleden doordat BBH de overeenkomst dan wel toezegging niet is nagekomen. Daarmee heeft zij voldoende duidelijk gemaakt wat de aard en het beloop van de vordering zijn. Het is niet vereist dat [verzoekster] zich uitlaat over de precieze aard van de in te stellen vordering en de omvang van de schade. Anders dan BBH aanvoert, is ook niet vereist dat [verzoekster] precies beschrijft over welke gesprekken en welk e-mailverkeer zij getuigen wil horen en welke getuige over welke gebeurtenis zou moeten verklaren. Met de toelichting dat het gaat om contact over en gedragingen rondom het door partijen besproken project, heeft [verzoekster] voldoende duidelijk gemaakt op welk feitelijk gebeuren het gewenste gehoor betrekking heeft. Daarnaast heeft zij voldoende toegelicht waarom de genoemde getuigen hierover (mogelijk) kunnen verklaren. Ook is voldaan aan het formele vereiste dat de woonplaatsen van de getuigen worden vermeld. Voor zover niet reeds duidelijk was om welke getuigen het gaat, heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling namelijk toegelicht dat [naam 3] in [woonplaats 1] woont, dat [naam 2] en [naam 1] in [vestigingsplaats] wonen en [naam 5] in [woonplaats 2] .
Is er een afwijzingsgrond?
4.4.
Omdat het verzoek aan de eisen voor toewijzing voldoet, moet het in beginsel worden toegewezen, tenzij sprake is van een afwijzingsgrond. BBH voert aan dat [verzoekster] onvoldoende belang heeft bij het verzoek, dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde en dat [verzoekster] misbruik maakt van de bevoegdheid tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank zal hierna beoordelen of deze afwijzingsgronden zich voordoen.
4.5.
BBH voert aan dat [verzoekster] onvoldoende belang heeft bij het verzoek, omdat een vordering in een eventuele bodemprocedure juridisch en feitelijk kansloos is en toewijzing van het verzoek daarom geen nuttig effect kan opleveren. Het project is namelijk doorgegaan en lijkt succesvol te zijn geweest, zodat onduidelijk is of [verzoekster] enige schade heeft geleden. In reactie hierop heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het project weliswaar is doorgegaan, maar op een veel kleinere schaal dan oorspronkelijk gepland en zonder de financiële bijdrage van BBH. Zij stelt dat zij hierdoor schade heeft geleden, die bestaat uit de (extra) tijd die zij in het project heeft gestoken, het extra geld dat zij na het afhaken van BBH heeft geïnvesteerd en de vergoedingen die zij zou hebben ontvangen als het project wel in de voorgenomen vorm had plaatsgevonden. Gelet op deze toelichting kan niet worden geoordeeld dat een vordering in een eventuele bodemprocedure op voorhand kansloos is. De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding voor het oordeel dat de getuigenverklaringen niet of slechts beperkt in een bodemprocedure kunnen worden gebruikt. BBH heeft in dit kader aangevoerd dat de aard en het beloop van de vordering niet bekend zijn en dat onduidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking heeft, maar uit overweging 4.3 volgt reeds dat [verzoekster] deze punten voldoende heeft toegelicht. [verzoekster] heeft dus voldoende belang bij het verzoek.
4.6.
BBH voert ter motivering van haar verweer dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde is, eveneens aan dat onduidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking heeft en wat de aard en het beloop van de vordering zijn. Ook hier geldt dat dit verweer niet slaagt, gelet op hetgeen de rechtbank onder 4.3 heeft overwogen.
4.7.
BBH voert ten slotte aan dat sprake is van misbruik van bevoegdheid, omdat zij de indruk heeft dat [verzoekster] het voorlopig getuigenverhoor als pressiemiddel en als
fishing expeditiongebruikt en omdat sprake is van een onevenredige verhouding tussen de betrokken belangen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het verzoek wordt gebruikt als pressiemiddel of
fishing expedition. BBH heeft ook in dit kader, kort gezegd, aangevoerd dat het verzoek onvoldoende geconcretiseerd is. Het wordt herhaald dat onder 4.3 reeds is geoordeeld dat het verzoek voldoende duidelijk en specifiek is. Ook is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onevenredige verhouding tussen de betrokken belangen. BBH stelt weliswaar dat het verzoek nu al grote gevolgen voor haar heeft, maar zij heeft dit in het geheel niet onderbouwd. Ook wijst BBH erop dat [naam 2] en [naam 1] partijgetuigen zijn. Dit maakt echter niet dat het buitenproportioneel zou zijn om hen in een voorlopig getuigenverhoor te horen. Nog los van het feit dat [verzoekster] ook nog twee andere getuigen wil horen, kunnen de (onder ede afgelegde) verklaringen van een partijgetuige immers bijdragen aan het door [verzoekster] te leveren bewijs. BBH voert ten slotte aan dat het overbodig is om [naam 3] nog te horen, omdat hij reeds een schriftelijke verklaring heeft gegeven. Dat BBH deze verklaring heeft overgelegd, betekent echter niet dat [verzoekster] geen belang meer heeft om [naam 3] te horen. Tijdens een voorlopig getuigenverhoor zal hij namelijk onder ede worden gehoord en krijgt [verzoekster] ook de gelegenheid om hem vragen te stellen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van misbruik van bevoegdheid.
Conclusie
4.8.
De rechtbank wijst het verzoek toe, omdat het verzoek voldoet aan de eisen voor toewijzing en geen sprake is van een afwijzingsgrond.
4.9.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.10.
De rechtbank veroordeelt BBH in de proceskosten. Zij heeft zich verzet tegen het verzoek van [verzoekster] , maar haar verweer is afgewezen. BBH wordt daarom met de proceskosten van [verzoekster] belast, die zullen worden beperkt tot het salaris van haar gemachtigde voor de mondelinge behandeling. De kosten voor het griffierecht en het salarispunt voor het opstellen van het verzoek blijven voor rekening van [verzoekster] , omdat zij deze kosten ook had gemaakt als BBH geen verweer had gevoerd. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden tot op heden begroot op € 598,00 (één punt x tarief € 598,00). Ook wordt BBH ambtshalve veroordeeld in de kosten die na deze beschikking ontstaan. Deze kosten worden toegewezen op de manier die onder 5.6 wordt vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor,
5.2.
benoemt een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank tot rechter-commissaris,
5.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 280 op een nader te bepalen zittingsdag,
5.4.
bepaalt dat de zaak wordt aangehouden tot
20 april 2023om partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata en die van de op te roepen getuigen voor de maanden
mei tot en met juli 2023door te geven aan de griffier van deze rechtbank (t.a.v. rekestenadministratie van de Afdeling privaatrecht, team Handelszaken), waarna een datum voor verhoor zal worden bepaald,
5.5.
veroordeelt BBH in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op € 598,00,
5.6.
veroordeelt BBH in de kosten die na deze beschikking ontstaan, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat plus de explootkosten van betekening als BBH niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking heeft voldaan en de beschikking vervolgens wordt betekend,
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.F. de Groot, rechter, bijgestaan door mr. C.C.H. Hersbach, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2023.