ECLI:NL:RBAMS:2023:211

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
81-181063-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake teruggave van een 17e eeuws bronzen kanon in het kader van een klaagschrift op grond van artikel 552a Sv

Op 17 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenbeschikking gegeven in een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De zaak betreft de teruggave van een 17e eeuws bronzen kanon dat op 6 april 2022 in beslag is genomen van de klager, een beroepsvisser. De klager heeft het kanon opgevist op 15 maart 2022, meer dan 24 zeemijlen uit de Nederlandse kust, wat buiten de reikwijdte van de Erfgoedwet valt. De klager stelt dat hij als bezitter van het kanon de rechthebbende is, terwijl het Openbaar Ministerie van mening is dat het kanon aan het Rijksvastgoedbedrijf moet worden overgedragen. De rechtbank heeft op 3 januari 2023 de zaak behandeld en de klager, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord. De rechtbank oordeelt dat er nader onderzoek moet worden verricht naar de eigendom van het kanon en wie de rechthebbende is. De rechtbank heropent het onderzoek en schorst de behandeling voor maximaal vier maanden om de resultaten van het onderzoek af te wachten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 81-181063-22
raadkamernummer : 22-024413
uitspraakdatum : 17 januari 2023
tussenbeslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager] ,

geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.A. Oosterveer, [adres] ,
hierna te noemen: de klager.

Feiten

Op 6 april 2022 is een 17e eeuws bronzen kanon onder de klager op grond van artikel 94 Sv in beslag genomen. Het kanon stamt uit de tijd van de West-Indische Compagnie. Tegen de klager bestaat de verdenking van verduistering van dit kanon. De klager is beroepsvisser en heeft het kanon, vermoedelijk op 15 maart 2022, opgevist verder dan 24 zeemijl uit de Nederlandse kust. Dit valt buiten de reikwijdte van de Erfgoedwet. De klager heeft de vondst niet gemeld bij de douane. Het Openbaar Ministerie heeft de klager meegedeeld voornemens te zijn het kanon over te dragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. De klager stelt zich, onder verwijzing naar het Burgerlijk Wetboek, op het standpunt als bezitter van het kanon de rechthebbende te zijn hierop.

Procedure

Het beklag is op 27 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 3 januari 2023 het beklag in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de klager, zijn raadsman en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van het kanon aan de klager. De raadsman van de klager heeft naar aanleiding van het gewijzigde standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift - kort samengevat -het volgende aangevoerd.
Er is een verschil tussen de West-Indische Compagnie I en II (hierna: WIC I en WIC II). WIC I werd in 1621 opgericht en in 1674 ontbonden. WIC II werd in 1675 opgericht en ging in 1792 failliet. Het kanon dateert uit 1628 en valt niet onder WIC II, maar onder WIC I. Het kanon valt dus niet onder de overeenkomst uit 1791 waar het Openbaar Ministerie zich in het schriftelijk ingenomen standpunt op heeft beroepen.
Verder: op de locatie waar het kanon is gevonden liggen geen scheepswrakken en het is de vraag hoe het kanon daar terecht is gekomen. Het was toentertijd gebruikelijk, dat als een schip te zwaar beladen was, er goederen overboord werden gegooid. Dat waren onder andere de zware kanonnen. Op het moment dat een kanon overboord wordt gegooid, doet de eigenaar er afstand van. De vinder, in dit geval de klager, wordt de rechthebbende. De inbeslagneming van het kanon was niet rechtmatig, omdat er geen wettelijke grondslag was voor het in beslagnemen van het kanon. Het verzoek is de teruggave van het kanon aan de klager te gelasten. Het betreft namelijk het eigendom van de klager.
Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van de verdenking van heling aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden van schuld is, omdat het opzet van de klager ontbrak. Omdat de meldplicht onduidelijk was, heeft de klager zo gehandeld.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard het eerder ingenomen schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie te wijzigen, in die zin dat hij op dit moment niet de stelling handhaaft dat de Staat eigenaar van het kanon is. Het is nog niet duidelijk wie de rechthebbende is. Daarmee is het ook niet duidelijk of het kanon dient te worden teruggegeven aan het Rijksvastgoedbedrijf. Het standpunt om niet terug te geven aan de klager blijft wel gehandhaafd.
Eerst dient nader onderzoek te worden verricht naar de eigendomsoverdracht van WIC I naar WIC II. Is er sprake geweest van schuldsanering of faillissement? In geval van schuldsanering is sprake van rechtsopvolging.
Het Openbaar Ministerie gaat beoordelen wie de eigenaar is en tevens of de klager verder zal worden vervolgd in de strafzaak. Of sprake is van meldplicht dient ook nader te worden onderzocht.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor verbeurdverklaring.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal uitspreken.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer acht de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd om tot een oordeel te komen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat nader onderzoek dient plaats te vinden naar de eigendom van het kanon en wie zich als rechthebbende kan beschouwen. De beantwoording van deze vragen zal tevens van invloed kunnen zijn op de tegen de klager bestaande verdenking. De rechtbank heropent hiertoe het onderzoek in raadkamer. De rechtbank de behandeling voor een beperkte periode schorsen in afwachting van de resultaten van het nader uit te voeren onderzoek door het Openbaar Ministerie.

Beslissing

De rechtbank:
Heropent het onderzoek in raadkamer.
Schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, maar maximaal voor een periode van vier maanden.
Bepaalt dat de klager en zijn raadsman voor de nader te bepalen raadkamerzitting opgeroepen dienen te worden.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mr. H.E. Hoogendijk en mr. E. van den Brink, rechters,
mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.