9.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade van € 4.503,80 kan worden toegewezen. De opgevoerde posten betreffen kosten voor eigen risico naar aanleiding van gevolgde EMDR-therapie, de gestolen tas, de gestolen telefoon (met afschrijving), kosten voor huur terwijl benadeelde partij niet meer in zijn woning durfde te wonen, kosten voor de verhuizing en gemaakte reiskosten voor studie omdat benadeelde niet meer in zijn woning durfde te verblijven. Dit zijn kosten voor rechtstreekse schade die voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit 1 en de schadeposten zijn voldoende onderbouwd.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor de nog niet onderbouwde schadepost die ziet op opgelopen studievertraging.
Immateriële schade
Naast de materiële schade is door de benadeelde partij immateriële schade gevorderd, als vergoeding voor een aantasting in de persoon op andere wijze. Van de bedoelde aantasting in de persoon 'op andere wijze' is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Nu door de benadeelde partij een verklaring van zijn huisarts is overgelegd, waarin PTSS is gediagnostiseerd, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde psychische schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank heeft voor de hoogte daarvan gekeken naar wat in vergelijkbare gevallen is toegekend. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien de gevorderde immateriële schade te matigen en zal de immateriële schade in redelijkheid vaststellen op € 3.000,-.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 6:166 lid 1 BW voorziet in een hoofdelijke aansprakelijkheid van personen die tot een groep behoren voor de schade die is veroorzaakt door gedragingen in groepsverband. Daaraan ligt de ratio ten grondslag dat ieders bijdrage de kans in het leven roept dat schade zal ontstaan en dat dit gegeven de groepsdeelnemers had moeten weerhouden van hun gedragingen. Daarbij is de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen niet van belang en dus ook niet wie van de groepsdeelnemers de schade rechtstreeks heeft toegebracht. Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat een deelnemer zich met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn eigen handelen en de door de benadeelde geleden schade aan mede-aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken. Art. 6:166 BW brengt dan ook in beginsel aansprakelijkheid voor andermans gedrag met zich en dus een zekere risicoaansprakelijkheid, waarvoor het voldoende is dat de verdachte behoorde te begrijpen dat aan het groepsoptreden het gevaar was verbonden dat schade zou worden toegebracht. Voldoende voor hoofdelijke aansprakelijkheid is de deelname aan het groepsgeweld ongeacht de vorm die de deelname heeft aangenomen.
Gelet op voornoemde ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verdachte en zijn medeveroordeelde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de toegewezen schade van aangever.
Conclusie en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank concludeert dat de vordering van de [benadeelde partij] gedeeltelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.503,80, bestaande uit € 4.503,80 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2022, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van algehele voldoening.
Verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maker, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan zijn vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 7.503,80, bestaande uit € 4.503,80 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2022, zijnde de ontstaansdatum van de schade, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast. De rechtbank stelt het aantal dagen gijzeling vast op 72 dagen.