ECLI:NL:RBAMS:2023:2078

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
13-170501-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van afpersing en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 juli 2022 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte een tas en een telefoon heeft afgenomen van een benadeelde partij onder bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte samen naar de plaats delict zijn gereisd en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de medeverdachte als bewijs gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte te onderbouwen. Ondanks de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij niet op de hoogte was van het plan om te beroven, heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met de benadeelde partij en de medeverdachte. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die in totaal € 7.503,80 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/170501-22
Datum uitspraak: 6 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende op het adres [adres verdachte] ,
thans gedetineerd te [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 januari 2023 en 23 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Braber en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.G. [benadeelde partij] naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen door mr. A.Y. Bleeker, advocaat van de [benadeelde partij] , namens hem naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 7 juli 2022 te Amsterdam samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan afpersing van [benadeelde partij] , waarbij een tas van het merk Goyard en een telefoon zijn weggenomen (feit 1). Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij op datzelfde moment samen met een ander een gaspistool voorhanden heeft gehad.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met bedreiging van geweld. Voor de bewezenverklaring acht de officier van justitie het van belang dat verdachte met [medeverdachte] naar Amsterdam is gereisd, ze samen naar de plek van de beroving zijn toegegaan en ze ook weer samen zijn weggegaan. Hoewel de weggenomen goederen niet meer zijn aangetroffen, zijn ze vlak na het voorval samen aangehouden, waarbij in het schoudertasje van [medeverdachte] het vuurwapen is aangetroffen met daarop het DNA van verdachte. Ook verdachte had beschikkingsmacht over dit wapen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte integraal vrij te spreken. De officier van justitie hangt de strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte grotendeels op aan de verklaring van [medeverdachte] . Deze verklaring wordt door verdachte gemotiveerd tegengesproken. Verdachte wist niet anders dan dat de tas gekocht zou worden. Het samen met [medeverdachte] afreizen naar Amsterdam, het aanwezig zijn ten tijde van de beroving en het samen wegrennen naderhand is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Alle uitvoeringshandelingen komen voor rekening van [medeverdachte] . Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wetenschap had van het plan om [benadeelde partij] te beroven. Hij wist evenmin van de aanwezigheid van het vuurwapen op dat moment, laat staan dat hij daarover kon beschikken. Verdachte heeft verklaard dat zijn DNA op het vuurwapen kan zijn gekomen doordat hij het ongeveer een maand eerder in zijn handen heeft gehad toen [medeverdachte] het heeft laten zien. Verdachte was nieuwsgierig en heeft het wapen bekeken en uit elkaar gehaald. Hij dacht dat het een nepwapen was. Deze verklaring kan niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Hoewel er voldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, dient vrijspraak te volgen bij gebrek aan overtuiging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op basis van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde afpersing op de openbare weg in vereniging (feit 1) en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III (feit 2) heeft begaan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaring van aangever, dat hij onder bedreiging met een vuurwapen is gedwongen tot afgifte van de tas en zijn iPhone, komt overeen met hetgeen door [medeverdachte] is verklaard. Vast staat dat [medeverdachte] degene is die de tenlastegelegde uitvoeringshandelingen heeft verricht. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich als medepleger aan het ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt. Hiervoor moet worden vastgesteld of er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , waarbij zij allebei een bijdrage van voldoende gewicht aan het feit hebben geleverd. Deze vraag wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij enkel meeging naar Amsterdam om een tas op te halen en dat hij niet wist van het plan om de verkoper te beroven met bedreiging van een vuurwapen, niet geloofwaardig en overweegt daartoe het volgende.
De overval waar verdachte van wordt beschuldigd heeft plaats gevonden op 7 juli 2022 tussen omstreeks 17:45 en 18:00 uur. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [medeverdachte] die dag in de ochtend de volgende twee berichten heeft verstuurd naar [verdachte] : “Yoo we moeted dat ding om 4 uur klaren’ en ‘in damsco’. Die middag hebben verdachten rond 14:43 uur weer een chat-gesprek waaruit blijkt dat ze ‘een uur later’ zijn. De rechtbank leest in deze gesprekken dat er over de beroving wordt gesproken die later die middag in Amsterdam plaats zal vinden. ‘Klaren’ wordt namelijk in straattaal gebruikt voor het woord stelen en ‘damsco’ voor Amsterdam. Uit de verklaring van aangever volgt verder dat er aanvankelijk om 16:00 uur was afgesproken, maar dat dit uiteindelijk later werd. Als de verdachten later die dag voor de deur staan bij aangever wordt hij door [medeverdachte] bedreigd met een pistool en moet hij zijn tas en zijn telefoon afstaan. Verdachte heeft [medeverdachte] niet tegengehouden en op het pistool is het DNA van verdachte aangetroffen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte wel degelijk wist dat medeverdachte over een pistool beschikte en dat hij zich niet liet verrassen door het gebruik daarvan. Dat er sprake was van een gezamenlijke intentie leidt de rechtbank af uit de verklaringen van [medeverdachte] . Hij bekende de overval en verklaarde dat hij [verdachte] had gevraagd om mee te gaan. Hij verklaarde ook dat [verdachte] wist het plan was, dat hij wist van het pistool en dat hij de helft van de opbrengst zou krijgen. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [verdachte] die hij een dag na de overval heeft afgelegd bij de rechter commissaris. Daar verklaarde [verdachte] dat hij een deel van het geld zou krijgen, maar dat nog niet duidelijk was welk deel en dat hij dit niet kon inschatten omdat hij niet wist wat de waarde van de tas was.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zijn DNA sporen op het pistool zijn aangetroffen omdat hij het een maand eerder in zijn handen heeft gehad toen medeverdachte het aan hem heeft laten zien, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte, voordat de uitkomsten van het DNA-onderzoek bekend waren, bij de politie heeft verklaard dat hij niets wist van het pistool en ook niet wist hoe medeverdachte daaraan gekomen was. Ten aanzien van het delen van de opbrengst heeft verdachte zijn verklaring na het verhoor bij de rechter-commissaris genuanceerd. Zo verklaarde hij bij de raadkamer dat hij een vergoeding van 10 tot 20 euro zou krijgen en ter terechtzitting dat dit bedoeld was als een vergoeding voor de treinkosten. Ook hier gaat de rechtbank niet in mee.
Hoewel verdachte niet degene was die het wapen heeft vastgehouden, concludeert de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat beide verdachten wisten wat de bedoeling was en dat er sprake was van een gezamenlijk uitgevoerd plan om de tas van aangever te beroven onder bedreiging van een pistool. Verdachte is samen met [medeverdachte] naar Amsterdam Centraal gereisd, daar zijn ze samen op de scooter gestapt om naar de plaats delict te rijden en na de overval zijn ze samen er met de buit samen van door gegaan. Dat dit handelen voortvloeit uit een gezamenlijk plan wordt bevestigd door het beschreven chatgesprek tussen beide verdachten, de verklaring van [medeverdachte] en de DNA sporen van [verdachte] op het pistool. Bovendien blijkt uit deze feiten en omstandigheden ook dat verdachte over het wapen kon beschikken waardoor het voorhanden hebben daarvan eveneens naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 7 juli 2022 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten [locatie] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas van het merk Goyard en een telefoon te weten een iPhone11, toebehorende aan die [benadeelde partij] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn medeverdachte:
- tijdens de ontmoeting met [benadeelde partij] een vuurwapen (gelijkend voorwerp) uit zijn tas heeft gepakt en
- een vuurwapen heeft getoond aan die [benadeelde partij] en
- een vuurwapen heeft gericht richting de benen van die [benadeelde partij] en
- die [benadeelde partij] (daarbij) de woorden heeft toegevoegd: ‘Die tas’ en ‘en ook je telefoon’;
2.
op 7 juli 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en Munitie, te weten een omgebouwd gaspistool van het merk Zoraki, model 917, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een gaspistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, schuldhulpverlening, dagbesteding en een contactverbod met aangever [benadeelde partij] en medeverdachte (inmiddels veroordeelde) [medeverdachte] . De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman de rechtbank verzocht om te volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een (geplande) beroving van het slachtoffer onder dreiging met een vuurwapen. Verdachte heeft hierbij kennelijk enkel uit financieel gewin gehandeld, zonder zich te bekommeren om de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. Slachtoffers van dit soort misdrijven kunnen langdurig nadelige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Uit de slachtofferverklaring die namens het slachtoffer op zitting is voorgelezen, blijkt dat dat ook in deze zaak het geval is geweest. Als gevolg van de beroving is het slachtoffer bang gebleven, is hij verhuisd en kreeg hij last van paniekaanvallen, waarvoor hij inmiddels in behandeling is bij een psycholoog.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 februari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 30 september 2022. Ten behoeve van dit rapport is onderzocht of verdachte in aanmerking zou komen voor afdoening middels het adolescentenstrafrecht. Tijdens het schorsingstoezicht is gebleken dat verdachte niet ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding. Hij was niet gemotiveerd voor hulpverlening en heeft zich moeilijk begeleidbaar opgesteld. Er is geen vooruitgang geboekt ten aanzien van zijn leerdoelen. Er worden geen aanknopingspunten gezien voor een toezicht bij de jeugdreclassering. Hoewel er een kwetsbare jongen wordt gezien, zijn de mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht uitgeput. Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Het wordt wenselijk geacht dat verdachte wordt begeleid en gecontroleerd door de reclassering teneinde meer zicht te krijgen op het delictscenario en de delictgerelateerde risicofactoren. Het recidiverisico kan op die manier worden verlaagd. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, schuldhulpverlening, dagbesteding en een contactverbod met aangever en de medeverdachte (de inmiddels veroordeelde [medeverdachte] ).
De rechtbank neemt het advies over en past het volwassenenstrafrecht toe. De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hoewel de rechtbank niet het adolescentenstrafrecht toepast, ziet de rechtbank wel aanleiding om gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte een kortere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank acht, gelet op het bewezen geachte feit en het feit dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, geen termen aanwezig om de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden te bevelen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De [benadeelde partij] heeft € 4.503,80 gevorderd als materiële schadevergoeding en € 5.000,- als immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de gevorderde schadevergoeding geheel toe te wijzen, omdat de gevorderde schade rechtstreekse schade betreft en voldoende is onderbouwd. Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om te bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade van € 4.503,80 kan worden toegewezen. De opgevoerde posten betreffen kosten voor eigen risico naar aanleiding van gevolgde EMDR-therapie, de gestolen tas, de gestolen telefoon (met afschrijving), kosten voor huur terwijl benadeelde partij niet meer in zijn woning durfde te wonen, kosten voor de verhuizing en gemaakte reiskosten voor studie omdat benadeelde niet meer in zijn woning durfde te verblijven. Dit zijn kosten voor rechtstreekse schade die voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit 1 en de schadeposten zijn voldoende onderbouwd.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor de nog niet onderbouwde schadepost die ziet op opgelopen studievertraging.
Immateriële schade
Naast de materiële schade is door de benadeelde partij immateriële schade gevorderd, als vergoeding voor een aantasting in de persoon op andere wijze. Van de bedoelde aantasting in de persoon 'op andere wijze' is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Nu door de benadeelde partij een verklaring van zijn huisarts is overgelegd, waarin PTSS is gediagnostiseerd, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde psychische schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank heeft voor de hoogte daarvan gekeken naar wat in vergelijkbare gevallen is toegekend. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien de gevorderde immateriële schade te matigen en zal de immateriële schade in redelijkheid vaststellen op € 3.000,-.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 6:166 lid 1 BW voorziet in een hoofdelijke aansprakelijkheid van personen die tot een groep behoren voor de schade die is veroorzaakt door gedragingen in groepsverband. Daaraan ligt de ratio ten grondslag dat ieders bijdrage de kans in het leven roept dat schade zal ontstaan en dat dit gegeven de groepsdeelnemers had moeten weerhouden van hun gedragingen. Daarbij is de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen niet van belang en dus ook niet wie van de groepsdeelnemers de schade rechtstreeks heeft toegebracht. Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat een deelnemer zich met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn eigen handelen en de door de benadeelde geleden schade aan mede-aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken. Art. 6:166 BW brengt dan ook in beginsel aansprakelijkheid voor andermans gedrag met zich en dus een zekere risicoaansprakelijkheid, waarvoor het voldoende is dat de verdachte behoorde te begrijpen dat aan het groepsoptreden het gevaar was verbonden dat schade zou worden toegebracht. Voldoende voor hoofdelijke aansprakelijkheid is de deelname aan het groepsgeweld ongeacht de vorm die de deelname heeft aangenomen.
Gelet op voornoemde ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verdachte en zijn medeveroordeelde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de toegewezen schade van aangever.
Conclusie en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank concludeert dat de vordering van de [benadeelde partij] gedeeltelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.503,80, bestaande uit € 4.503,80 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2022, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van algehele voldoening.
Verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maker, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan zijn vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 7.503,80, bestaande uit € 4.503,80 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2022, zijnde de ontstaansdatum van de schade, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast. De rechtbank stelt het aantal dagen gijzeling vast op 72 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
afpersing, terwijl het feit is gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze
gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht:
Veroordeelde meldt zich op binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op [het adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-
Ambulante behandeling:
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal starten met het opstellen van een delictanalyse. Aan de hand van de uitkomsten van de delictanalyse kan behandeling worden geboden op het omgaan/vermijden van risicovolle situaties en gedragingen. De behandeling start zodra deze beschikbaar is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
-
Schuldhulpverlening:
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
-
Dagbesteding:
Veroordeelde zet zich in voor het verkrijgen en behouden van een gestructureerde dagbesteding (in de vorm van betaald werk of een opleiding, gecombineerd met sport). Indien de reclassering dit nodig acht werkt veroordeelde mee aan een traject met een jobcoach;
-
Contactverbod:
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangever [benadeelde partij] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeveroordeelde [medeverdachte] , zolang de reclassering dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 7.503,80 (zevenduizendvijfhonderddrie euro en tachtig eurocent), bestaande uit € 4.503,80 (vierduizendvijfhonderddrie euro en tachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] , aan de Staat € 7.503,80 (zevenduizendvijfhonderddrie euro en tachtig eurocent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 72 (tweeënzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en M. van der Horst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2023.
[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]