4.3.Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 9 maart 2021 wordt de zedenpolitie gecontacteerd door [naam 1] , facilitair manager van verzorgingstehuis [locatie verzorgingstehuis] . Er wordt melding gemaakt van een zedendelict: bewoner [slachtoffer] zou in de nacht van 3 maart 2021 zijn aangerand door een medewerker. [naam 1] heeft het elektronisch sleutelsysteem geraadpleegd. Gebleken is dat de deur van de kamer van [slachtoffer] met de deurtag van verdachte is geopend in de nacht van 3 maart 2021 om 01.38 uur, zonder aanwijsbare reden. Verdachte werkte niet op de desbetreffende verdieping, aangever stond niet op de looplijst en de naam van aangever komt niet voor op het bewonersmeldsysteem van die nacht.
De verklaringen
Aangever heeft verklaard dat hij op 2 maart 2021 op tijd is gaan slapen. Hij werd wakker, de dekens waren naar beneden. Er zat iemand op zijn bed, ter hoogte van zijn middel. Die persoon was met zijn handen bij zijn kruis met zichzelf bezig en vervolgens ook met aangever. De onderbroek en pyjamabroek van aangever werden naar beneden gedaan en vervolgens werd aangever afgetrokken. Aangever vond het een genot; hij dacht dat het [naam 4] was, een vrouw met wie hij een relatie heeft gehad. De desbetreffende persoon liep vervolgens een paar keer heen en weer naar de gang. Toen hij terug kwam was zijn onderbroek deels uit. Hij masturbeerde zichzelf en begon weer aan aangever te zitten. Hij ging naast aangever in bed liggen en probeerde aangever op zijn buik te duwen. Aangever bleef echter op zijn rug liggen. Hij werd weer afgetrokken, maar aangever kreeg geen erectie. De persoon ging op aangever zitten, met zijn gezicht naar het voeteneinde en probeerde de piemel van aangever in zijn kont te doen. Aangever voelde op dat moment dreadlocks in zijn gezicht. Dit irriteerde hem, aangever vond het niet fijn. Er zat geen liefde bij, enkel geiligheid. Toen realiseerde aangever zich dat het [naam 4] niet was en duwde hij de persoon van zich af. De persoon vroeg of aangever zijn snikkel in zijn mond wilde doen. Vervolgens ging de persoon met zijn piemel in het gezicht van aangever, waarbij hij zijn piemel over de lippen van aangever bewoog. Aangever voelde zich vies. Hij wilde niet met een man vrijen. Het was donker in de kamer. Aangever voelde lange rastaharen in zijn gezicht. Later heeft aangever de man teruggezien in de hal van [locatie verzorgingstehuis] : op dat moment viel het kwartje dat dit degene moest zijn geweest die de ongewenste handelingen heeft verricht. Hij had een donkere huidskleur, een slank postuur en zwart rastahaar. Aangever herinnerde zich verder dat de man werd gebeld toen hij bij aangever op de kamer was. De man is met de sleutel binnengekomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij wel eens bewoners bezocht in hun kamer om een praatje met ze te maken. Dit deed hij met bewoners met wie hij een goede band had, waaronder [slachtoffer] . Verdachte wist dat [slachtoffer] vaak laat ging slapen. In de betreffende nacht hoorde verdachte dat de televisie nog aan stond. Verdachte heeft aangeklopt en de deur open gedaan met zijn tag. [slachtoffer] is volgens verdachte iemand die cognitief niet helemaal in orde is. Hij zegt dingen die niet op de waarheid berusten. Verdachte wist dat [slachtoffer] eenzaam was en hij hoopte een luisterend oor te kunnen bieden omdat [slachtoffer] geen geliefde cliënt was bij de rest van het personeel. Verdachte wilde aardig zijn. Hij heeft [slachtoffer] nooit seksueel aangeraakt.
De betrouwbaarheid van de verklaringen
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de tachtigjarige [slachtoffer] gedetailleerd en in grote lijnen en op essentiële onderdelen consistent is. Zijn verklaring komt overeen met hetgeen [naam 1] en zijn zoon verklaren. Hij heeft hetzelfde verhaal in grote lijnen dus meermaals verteld. Getuige [naam 2] heeft verklaard dat aangever hem heeft verteld dat een personeelslid hem heeft gepijpt. Dit stemt niet overeen met de verklaring van aangever. Aangever heeft ook verklaard dat hij hersenschade heeft opgelopen door vier hersenbloedingen, dat hij zaken niet altijd goed in tijd kan plaatsen en dat hij vergeetachtig is. Dit wordt bevestigd door de getuigen [naam 1] en [naam 3] .
Tegenover de verklaring van aangever staat de verklaring van verdachte. Ook deze verklaring dient op de betrouwbaarheid te worden getoetst. In het dossier zitten stukken die maken dat ook zijn verhaal een mogelijk scenario oplevert. Hoewel het officieel niet is toegestaan, is gebleken dat meerdere collega’s zich tijdens hun dienst op andere verdiepingen bevonden om een kop koffie te drinken met collega’s. Ook werd er wel eens van dienst geruild, waardoor een medewerker in praktijk op een andere verdieping werkte dan volgens het rooster het geval zou zijn. Collega [naam 5] heeft verklaard dat medewerkers wel eens bewoners op andere verdiepingen bezochten om daar werkzaamheden te verrichten of als ze een goede band met hen hadden. Volgens collega [naam 6] is het niet raar of verboden om een cliënt op een andere verdieping te bezoeken. Zij verklaart dat aangever ook anderen ervan heeft beschuldigd aan zijn ‘privégedeeltes’ te hebben gezeten.
Unus testis nullus testis
Ten aanzien van de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering wordt voldaan, is het volgende van belang. Volgens voornoemd wetsartikel kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. De bewijsbeslissing wordt hierdoor gewaarborgd, omdat een verklaring zodoende altijd steun moet vinden in ander bewijsmateriaal. Op grond van bestendigde jurisprudentie geldt ten aanzien van zedenzaken dat een geringe mate aan steunbewijs gecombineerd met een betrouwbare aangifte voldoende wettig en overtuigend bewijs kan opleveren.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangever gedetailleerd is en overeenkomt met hetgeen [naam 1] en de zoon van aangever verklaren. De verklaring van getuige [naam 2] stemt daar niet geheel mee overeen. Voorts heeft aangever de volgende ochtend niets verteld aan de verzorgende [naam 7] . Hier komt bij dat onduidelijk is gebleven of en zo ja, welke gevolgen de hersenschade heeft gehad ten aanzien van zijn waarnemingen ten tijde van het incident en zijn herinneringen achteraf.
De rechtbank kan op grond van hetgeen zich nu in het dossier bevindt niet oordelen dat de verklaring van aangever betrouwbaar is.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangever. De verklaringen van [naam 1] en de zoon van aangever komen uit dezelfde bron, namelijk aangever. Ten aanzien van de andere omstandigheden, die als steunbewijs worden genoemd door de officier van justitie (dat verdachte die nacht geen reden had om in de kamer van aangever te zijn) kan de rechtbank niet vaststellen of dat klopt, gezien de verklaringen van de getuigen [naam 5] en [naam 6] .
Al met al kan de rechtbank niet vaststellen wat er zich die bewuste nacht precies heeft afgespeeld. De rechtbank kan niet tot het oordeel komen dat de verklaring van aangever betrouwbaar is en deze verklaring vindt geen concrete steun in ander bewijsmateriaal, waardoor niet is niet voldaan aan de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.