ECLI:NL:RBAMS:2023:2071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
C/13/725367 / HA ZA 22-946
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van een doorlopend krediet met tegoeden op een betaalrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en ABN AMRO Bank N.V. De eiser, die een doorlopend krediet had bij de bank, was van mening dat de bank onterecht een bedrag van zijn betaalrekening had verrekend met het uitstaande krediet. De eiser stelde dat het geld op zijn rekening bestemd was voor zijn ouders en dat de bank niet had mogen verrekenen. De rechtbank oordeelde echter dat ABN AMRO gerechtigd was om te verrekenen, omdat de bank een opeisbare vordering had op de eiser. De eiser had een betalingsachterstand en de bank had hem eerder geïnformeerd over de opeisbaarheid van het krediet. De rechtbank vond de stelling van de eiser dat hij de brief van de bank niet had ontvangen ongeloofwaardig, omdat deze naar het juiste adres was gestuurd en eerdere correspondentie ook correct was aangekomen. De rechtbank concludeerde dat de bank zich terecht op haar verrekenbevoegdheid beriep en wees de vordering van de eiser af. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/725367 / HA ZA 22-946
Vonnis van 5 april 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.H. Bargeman te ROTTERDAM,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ABN Amro,
advocaat: mr. E. Jagt te AMSTERDAM.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 februari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

[eiser] vindt dat ABN Amro het uitstaande bedrag van zijn doorlopend krediet niet mocht verrekenen met geld dat op zijn betaalrekening stond en voor zijn ouders was bestemd. Hij wil dat de bank een groot deel van het geïncasseerde bedrag terugbetaalt. De rechter oordeelt dat ABN Amro wel mocht verrekenen. De bank had het krediet immers in een brief opgeëist. Dat [eiser] de brief niet zou hebben ontvangen vindt de rechter ongeloofwaardig.

3.De feiten

3.1.
ABN Amro heeft begin 2019 aan [eiser] en zijn toenmalige partner [naam] (hierna [naam] ) een doorlopend krediet verstrekt van € 40.000 voor de verbouwing van hun gezamenlijke woning (hierna het krediet). De kredietovereenkomst vermeldt dat [eiser] en [naam] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het hele krediet. Het maandbedrag dat [eiser] en [naam] aanvankelijk moesten betalen voor aflossing en rente bedroeg € 800.
3.2.
Op het krediet zijn onder meer de Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. (hierna de Algemene Bankvoorwaarden) en de Algemene Voorwaarden Lenen 1 december 2015 (hierna de Algemene Voorwaarden Lenen) van ABN Amro van toepassing verklaard.
3.3.
De Algemene Bankvoorwaarden luiden, voor zover hier van belang:
Artikel 25 - Verrekening
1.
Wij mogen uw tegoeden en uw schulden bij ons tegen elkaar wegstrepen.
Wij mogen ook verrekenen als:
a.
onze vordering niet opeisbaar is
(…)
2.
Als wij dit artikel willen gebruiken om niet-opeisbare vorderingen te verrekenen, geldt er een beperking.
Wij maken dan alleen van deze verrekenbevoegdheid gebruik in de volgende gevallen:
a.
Iemand legt beslag op uw vordering op ons (bijvoorbeeld het tegoed op uw bankrekening) (…)
3.
Als wij volgens dit artikel gaan verrekenen, zullen wij u daarover vooraf, of anders zo snel mogelijk daarna, informeren. Wij houden ons bij de verrekening aan onze zorgplicht zoals genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. (…)”
3.4.
De Algemene Voorwaarden Lenen luiden, voor zover hier van belang:
3. In één keer terug moeten betalen
U moet het krediet in één keer helemaal terugbetalen als de bank hierom vraagt. De bank kan dit vragen als:
-
U twee maanden of langer niet (terug) heeft betaald. Ook niet nadat de bank u hierom heeft gevraagd; (…)”
3.5.
In 2021 is een betalingsachterstand ontstaan. Bij brieven van 17 maart en 12 april 2021 heeft ABN Amro aan [eiser] en [naam] meegedeeld dat een betalingsachterstand was ontstaan van respectievelijk € 1.600 en € 2.400.
3.6.
Bij brief van 1 mei 2021 heeft ABN Amro het krediet van op dat moment € 39.680,62 opgeëist.
3.7.
Bij brief van 2 juni 2021 heeft de incassogemachtigde van ABN Amro aan [eiser] geschreven dat de achterstand € 3.200 bedraagt en gevraagd om uiterlijk op 7 juni 2021 contact op te nemen om samen te kijken of een betalingsregeling zou kunnen worden getroffen.
3.8.
Bij brief van 11 mei 2022 heeft ABN Amro aan [eiser] geschreven, voor zover hier van belang:
“Op 11 mei 2022 heeft de deurwaarder (…) beslag gelegd op uw tegoeden bij ABN AMRO Bank N.V. Dat gebeurde in opdracht van DUO. Dat betekent dat u deze tegoeden niet meer kunt gebruiken, totdat het beslag wordt opgeheven. (…)”
3.9.
Bij e-mail van 17 mei 2022 heeft de incassogemachtigde van ABN Amro aan [eiser] geschreven dat het in verband met het krediet openstaande bedrag € 10.768,42 bedraagt en dat [eiser] uiterlijk 22 mei 2022 een regeling kan aanvragen.
3.10.
Op 20 juni 2022 is een bedrag van € 42.900 naar de bankrekening van [eiser] bij ABN Amro overgeboekt. Het bedrag was afkomstig van Centraal Beheer en als omschrijving was bij de overboeking onder meer vermeld “Schadedatum 09032022 Voertuigschade dagwaarde”.
3.11.
Bij brief van 24 juni 2022 heeft ABN Amro aan [eiser] geschreven, voor zover hier van belang:
“Op 24 juni 2022 heeft de deurwaarder (…) beslag gelegd op uw tegoeden bij ABN AMRO Bank N.V. Dat gebeurde in opdracht van ZILVEREN KRUIS (…). Dat betekent dat u deze tegoeden niet meer kunt gebruiken, totdat het beslag wordt opgeheven. (…)”
3.12.
Op 24 juni 2022 heeft ABN Amro € 39.830,17 afgeboekt van de bankrekening van [eiser] onder vermelding van “verrekening ogv art 25 ABV inzake beslag 24/6/22 door deurwaarder Syncasso (…)”.
3.13.
Op 28 juni 2022 heeft Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. een proces-verbaal aan [eiser] laten betekenen waarin is vermeld dat ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag is gelegd.
3.14.
Bij e-mail van 4 juli 2022 heeft [eiser] aan de afdeling derdenbeslagen van ABN Amro geschreven dat het bedrag van € 42.900 dat op zijn rekening was overgeboekt niet voor hem maar voor zijn ouders bestemd was en verzocht om het door ABN Amro afgeboekte bedrag van € 39.830,17 terug te boeken.
3.15.
Bij e-mail van 8 juli 2022 heeft ABN Amro geantwoord dat zij vanwege het beslag op zijn rekening op grond van artikel 25 van de Algemene Bankvoorwaarden het geld dat zij nog van [eiser] tegoed had mocht verrekenen met diens debetstand. Omdat het geld op zijn rekening stond, werd het gezien als zijn geld, aldus ABN Amro in de e-mail.
3.16.
[eiser] heeft via het Kifid een klacht bij ABN Amro ingediend over de verrekening. ABN Amro heeft bij brief van 11 augustus 2022 een reactie gegeven op de klacht.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – samengevat:
ABN Amro veroordeelt om € 29.061,75 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente,
ABN Amro op straffe van verbeurte van een dwangsom verbiedt alsnog tot verrekening over te gaan,
ABN Amro te veroordelen om € 1.289,40 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen,
met veroordeling van ABN Amro in de proceskosten.
4.2.
Daartoe stelt hij kort gezegd dat ABN Amro niet tot verrekening had mogen overgaan. Het inroepen van deze bevoegdheid is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Ten tijde van het beslag had ABN Amro een opeisbare vordering van € 10.768,42 op [eiser] , daarom mocht zij alleen dat bedrag verrekenen en niet het hele openstaande krediet. Het niet-opeisbare deel van het krediet bedroeg op dat moment € 29.061,75. Het beslag was bovendien gelegd ter verzekering van een vordering van slechts € 794,33 terwijl het saldo op de rekening van [eiser] € 42.000 bedroeg. Voor ABN Amro moet duidelijk zijn geweest dat zij voldoende verhaal zou hebben. Bij haar beslissing om te verrekenen had ABN Amro alle omstandigheden van het geval moeten betrekken, ook de omstandigheid dat ook verhaal op [naam] mogelijk was. Verder heeft ABN Amro de achterstand lange tijd laten oplopen en heeft zij [eiser] aangeraden om de achterstand juist te laten ontstaan opdat dan ook zijn ex-partner zou worden aangesproken. Het was immers een gezamenlijke schuld. ABN Amro had onderzoek moeten doen naar de herkomst van het bedrag van € 42.900 alvorens tot verrekening over te gaan. Dan had zij geweten dat het geld bestemd was voor [eiser] ouders. Nu het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ABN Amro zich beroept op haar verrekenbevoegdheid, moet zij overgaan tot terugbetaling.
4.3.
ABN Amro voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Aan de orde is of ABN Amro een beroep mocht doen op verrekening. ABN Amro heeft aangevoerd dat haar vordering opeisbaar was omdat [eiser] twee maanden achter liep met de betaling van het maandbedrag van € 800 en zij hem bij brief van 1 mei 2021 had laten weten dat hij het hele openstaande bedrag van de lening moest aflossen.
[eiser] heeft hier tegenover gesteld dat hij de brief van 1 mei 2021 niet heeft ontvangen zodat de vordering niet opeisbaar is geworden. Met ABN Amro wordt geoordeeld dat deze stelling ongeloofwaardig is. [eiser] heeft geen verklaring gegeven voor het niet ontvangen van de brief en de betwisting van de ontvangst niet toegelicht, terwijl de brief is gestuurd naar het adres waar ABN Amro in 2021 ook andere post aan [eiser] naartoe stuurde die correct is aangekomen.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat [eiser] de brief van 1 mei 2021 heeft ontvangen, zodat de vordering van ABN Amro opeisbaar is geworden en zij op 24 juni 2022 bevoegd was haar vordering met het tegoed van [eiser] op diens bankrekening te verrekenen.
5.2.
Maar zelfs als zou moeten worden geoordeeld dat de vordering van ABN Amro niet opeisbaar was, dan geldt dat zij mocht verrekenen op grond van het bepaalde in artikel 25 lid 2 van de Algemene Bankvoorwaarden. Anders dan [eiser] stelt komt hem in dit verband geen consumentenbescherming toe. Daarvoor is het volgende redengevend.
[eiser] wordt gevolgd in zijn stelling dat artikel 25 lid 2 van de Algemene Bankvoorwaarden onder de reikwijdte van artikel 6:237 onder g BW valt zodat het vermoed wordt onredelijk bewarend te zijn. [eiser] moet in deze immers worden aangemerkt als een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, het beding is opgenomen in algemene voorwaarden en het verleent de gebruiker een verdergaande bevoegdheid tot verrekening dan hem volgens de wet toekomt. Het is daarom aan ABN Amro om als gebruiker van het beding genoemd vermoeden te weerleggen. Daarin is ABN Amro naar het oordeel van de rechtbank geslaagd. Zij heeft in dit verband terecht aangevoerd dat de in artikel 25 lid 2 van de Algemene Bankvoorwaarden opgenomen verruiming van de wettelijke verrekenbevoegdheid zeer specifiek is ingekaderd en slechts in bepaalde situaties van toepassing is en dat daarom ook geen sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht. ABN Amro heeft verder aangevoerd dat de Algemene Bankvoorwaarden onder de hoede van de Sociaal-Economische Raad zijn opgesteld in overleg tussen de Nederlandse Vereniging van Banken en de Consumentenbond en dat voor wat betreft artikel 25 lid 2 dus sprake is van een algemeen gangbaar beding. Hier heeft [eiser] niets concreets tegenover gesteld. Tenslotte heeft ABN Amro erop gewezen dat zij pas na de tweede beslaglegging is overgegaan tot verrekening, hoewel artikel 25 lid 2 van de Algemene Bankvoorwaarden in beginsel toeliet dat zij dit al na de eerste beslaglegging zou doen. Ook dit laatste is een omstandigheid die maakt dat het beding niet leidt tot een aanzienlijke en ongerechtvaardigde verstoring van het evenwicht.
5.3.
[eiser] heeft verder aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat ABN Amro naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op haar verrekenbevoegdheid, althans dat zij door haar handelen de bancaire zorgplicht heeft geschonden. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat ABN Amro lang niets van zich heeft laten horen nadat de betalingsachterstanden ontstonden, dat zij geen onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de grote storting op zijn rekening in juni 2022 en dat zij hem op het verkeerde been heeft gezet door hem telefonisch te adviseren de van zijn rekening afgeschreven maandbedragen te storneren waardoor de achterstand ontstond.
5.4.
Aan [eiser] kan worden toegegeven dat ABN Amro de achterstanden lang heeft laten oplopen. Na de brieven van ABN Amro van maart, april en mei 2021 heeft de incassogemachtigde van ABN Amro in juni 2021 nog een brief aan [eiser] gestuurd, maar nadien is het van de kant van de bank tot mei 2022 stil gebleven. Daar staat tegenover dat de brieven van ABN Amro niets aan duidelijkheid te wensen overlaten. Daarin is onder meer vermeld dat als [eiser] niets doet en niet betaalt, ABN Amro bij het Bureau Krediet Registratie meldt dat hij een achterstand in betalen heeft waardoor hij moeilijker nieuwe leningen kan krijgen en dat zij over de achterstand een vertragingsvergoeding in rekening brengt. Ook vermelden de brieven van maart, april en mei 2021 duidelijk dat [eiser] met ABN Amro contact kan opnemen om samen te zoeken naar een mogelijke oplossing en er staat steeds een telefoonnummer dat [eiser] had kunnen bellen om vragen te stellen. Nu [eiser] van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt en helemaal niet op de brieven heeft gereageerd, is niet duidelijk op welke grond hij ABN Amro kan tegenwerpen dat zij lang heeft stilgezeten voordat zij weer contact met hem opnam. Dit verwijt gaat daarom niet op.
5.5.
[eiser] wordt verder niet gevolgd in zijn stelling dat ABN Amro de herkomst van het bedrag van € 42.900 had moeten onderzoeken. [eiser] heeft niet toegelicht waarom sprake was van een ongebruikelijke transactie als bedoeld in de Wet Financieel Toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme en hij ook niet heeft gesteld dat ABN Amro van het gestelde ongebruikelijke karakter op de hoogte was. Maar zelfs als dat anders was, dan geldt dat de herkomst van het geld, althans de bestemming ervan niet aan gebruikmaking door ABN Amro van haar verrekenbevoegdheid in de weg stond. Dat het geld in het kader van het beheer door [eiser] van de financiën van zijn ouders op zijn rekening was overgeboekt, zoals hij stelt, gaat ABN Amro immers niet aan. Dat speelt slechts tussen [eiser] en zijn ouders. [eiser] zal dan ook niet worden toegelaten om bewijs bij te brengen van zijn stelling dat het bedrag bestemd was voor zijn ouders.
5.6.
Het verwijt dat ABN Amro in een telefoongesprek heeft geadviseerd dat [eiser] de achterstanden zou laten ontstaan is onvoldoende toegelicht en in het licht van de inhoud van de brieven van ABN Amro en de omstandigheid dat [eiser] schuld gestaag opliep ongeloofwaardig. [eiser] heeft ook niet toegelicht wanneer en met wie dat gesprek zou hebben plaatsgevonden. Het bewijsaanbod in dit verband zal daarom als onvoldoende concreet worden gepasseerd.
5.7.
De slotsom is dat de betalingsvordering zal worden afgewezen. Voor toewijzing van het gevorderde verbod om tot verrekening over te gaan bestaat geen grond.
5.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 2.837 voor griffierecht en op € 1.532 (2 punten x tarief € 766) voor salaris advocaat. De nakosten worden toegewezen als in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 4.369,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis aan de zijde van ABN Amro ontstane nakosten, begroot op € 173 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 90 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
6.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.